| |
| |
| |
Naar het lichte land
door Marie Schmitz
(Vervolg)
Uit den norschen, donkeren winter, die maar niet wilde aflaten, was opeens een voorjaar gegroeid, zoo uitbundig van stralende zonnigheid, van aan allen kant onweerhouden uitbottend leven, van vogeltierigheid en eindelooze blauwe luchten, dat 't haast leek of de zomer zonder overgang uit den winter was gesproten.
In den voortuin, nestje van weelderig heestergroen, met de feestelijke praal van den witten sering en het hart-verheugende goudgele gebengel der goudenregentrosjes, lag Nina nu alle koesterende morgens en middagen. Wel was het achtertuintje vrijer, maar het lag op 't Noorden en het was toch ook eigenlijk wel gezellig om, boven de heesters uit, de menschen te zien voorbij gaan, het plezierig grintknersen van hun voeten te hooren.... om te weten, als 't twaalf of vier uur was, nu komen aanstonds de schoolkinderen terug... om ze joelend aan te hooren komen al van ver, en hun luidruchtige groetjes te ontvangen en te beantwoorden wanneer zij hun blije bakkesjes tegen de tralies van het hekje duwden.
En het was na de inperking, de afgeslotenheid der binnenshuische wintermaanden een nieuw plezier om van uit de verte de hooge taterende stemmetjes van Jantje en Nikkie te hooren aankomen en om, zoo luisterend en uitturend, te wachten op wie uit was en weldra thuis zou komen.
Haar leven leek met dit alles opeens veranderd, ruimer geworden. 't Was of zij meer nu deel had aan wat de anderen deden, aan al wat er gebeurde. Nu, terwijl zij droomerig wegstaarde over de nauwelijks bewegende kruin van den sering, volgde zij in haar verbeelding Tony, Otto en Felix, die daar straks op de fiets waren uitgetrokken voor een flinken tocht. Otto op een oude fiets, die hier nog van hem stond, Felix op de fiets van Bas, die hem eigenlijk niet heelemaal paste, maar die hij niet verstellen wilde, uit vrees haar niet in volmaakt eenderen staat aan den eigenaar te zullen teruggeven. Tony, in een van haar dolle joolbuien, had hem uitgelachen om zijn overdreven scrupuleusheid, had hem geplaagd, dat hij op dat karretje zat als op een kinderstoeltje en dat zij in een winkel in 't dorp een speentje en een rammelaar voor hem koopen zou. Schertsend en joolend waren zij weggereden,
| |
| |
Nina had hun hoofden en schouders glijdend boven de haag zien verdwijnen en naar hun vroolijke stemmen geluisterd tot die in de middagstilte oplosten. Zij zouden langs de nieuwe zandafgraving rijden, de Blankvoortsche hei om en door het bosch terug....
Stil en warm stond de voorjaarsmiddag, die een zomermiddag leek, over de bloeiende wereld; in een boom, wat verder, sloeg een vink luid en onvermoeid. Soms gleed even een zwoel en geurig windvleugje over de heesters heen, aaide langs Nina's wangen, speelde met haar korte blonde haar.
Zij had haar oogen gesloten en lag doodstil; zij voelde de winden over zich gaan en rook de zoete en kruidige geuren van het voorjaar. Zij hoorde het slaan van den vink en haar oogen zagen, door haar trillende oogleden heen, de zonnige lichtheid van de lucht. En zij wist precies hoe het licht nu scheen over de kantige geelblanke hellingen van de zandafgraving, hoe wijd en stil zonnig de hei met haar ruigheden en smalle witte wegjes lag onder die ontzaglijke blijheid van het hemelblauw.... hoe warm het geurde in 't bosch en hoe er de stilte was en het ijle vogelgeroep en het wazige wolken van het nieuwe groen. O hoe iets onuitsprekelijk heerlijks was voorjaar toch! En het was dáarom zoo heerlijk omdat het nieuw was, altijd wéer nieuw, een begin.... Vol beloften van gelukkige dingen leek het voorjaar, en dat betrof niet den zomer alleen.... je wist 't zelf niet precies, wàt 't eigenlijk was, maar altijd weer, wanneer 't opeens zoo heelemaal voorjaar was om je heen, kreeg je 't gevoel of er iets bizonders zou komen.... iets wonder-gelukkigs.... en dan verlangde je.... Zij zuchtte. Ach, wat kon het voorjaar haar nog brengen.... en de zomer....? Immers niets.... niets.... Wat moest ze met dat onzinnige verlangen in haar hart, dat blij was en toch zwaar.... o God zoo zwaar.... Zij lag hier maar en wachtte.... wachtte op wat zij verloren had en wie weet, misschien kwam het nooit meer terug.... Hoe ver leek het nog weg en hoe eindeloos ver leek het achter haar te liggen! Hoe lang was 't geleden, dat zij gleed langs de witte voorjaarswegen, zorgeloos en onbewust-gelukkig, zooals Tony nu? En zòu ze 't ooit nog?.... Als een scheut van lichamelijke pijn sneed het verdriet door haar heen; zij kreunde en haar lippen beefden. En met nu wijd-open oogen wegturend zag zij het hemelblauw, lokkend-ver en ijl, de stille zonnige boomkruinen daaronder.... zij hoorde een vogelroep, ver weg, smachtend en teeder.... en terwijl haar dunne handen de randen van
haar ligstoel omklemden, voelde zij haar lichaam zoo zwaar, zoo machteloos-zwaar daar neerliggen.... Trillend en warm zwollen de tranen voor haar blik.
| |
| |
Dan klepte binnen een deur dicht.... gerinkel van kopjes, zoemend neuriën, een stem die wat mompelde in de stilte.... Dat was Moeder, die met thee kwam. Nina veegde haar tranen weg en zuchtte eens heel diep en het leek of het haar lichaam ontspande, of 't ook in haar hart wat ruimer werd.... Zij kon glimlachen toen Moeder met het theegoed naar buiten kwam, Moeder, die er vandaag zoo jong en meisjesachtig uitzag in haar zomersch linnen japonnetje, met de dartelheid van haar glanzige bruine krullen, met de argelooze blijheid van haar zonnige oogen en haar lach. Zij babbelde rap en aan-één-stuk, en onderwijl waren haar handen bedrijvig bezig om het tafeltje gezellig te maken.... - Arm schatje, heb je zoolang alleen moeten liggen!.... Maar het was in de keuken neg een bende.... en ik heb meteen de groente voor morgen afgekookt. Klaar is klaar. O zoo! Als straks Ans nog komt met de kinders, dan hoef ik niet meer aldoor weg te hollen. Hè hè, zoo! Zij trok de theemuts ferm over den theepot heen, - Nu hebben we dadelijk een kopje thee. Lenig zette zij zich in den rieten stoel aan het tafeltje en de stevige, kleine handen grepen al dadelijk weer naar het meegebrachte mandje met stopwerk.
- Ik vind 't nooit erg om een poos alleen te liggen, dat weet u wel, zei Nina zacht. - 't Is hier bovendien zoo heerlijk....
- Ja, zalig hè? dweepte Moeder en stak met half-geloken oogen haar snuivend neusje in de lucht. Het deed Nina verteederd glimlachen en weer had zij dat gevoel van zoo vaak: of zij eigenlijk veel ouder was dan Moeder, lang niet zoo luchtig en levensblij.... of zij met een soort goedig-beschermende liefheid voor haar zou moeten zorgen, inplaats andersom....
- Je zou hier wel altijd zoo willen blijven zitten.... peinsde Moeder verder, zonder haar oogen te openen.
- Maar ìk zou het niet verwerpen hier vandaan te mogen wandelen, zei Nina in zichzelf met een zachte ironie, die een vonkje in haar oogen twinkelen liet. Doch zij zei het niet hardop, want zij wist hoe dan het snel gewekte verdriet de lichte blijheid van haar moeders gezicht zou wegvagen. Warm en innig rustten Nina's oogen op dat dierbare gezicht, gaaf en zacht van rondingen, licht overbloosd als een meisjesgezicht.... Wie zou 't ooit gelooven, dat Moeder zes en veertig was, moeder van hun vieren, grootmoeder van twee jongens.... Haar gedachten sprongen opeens over.... Wat waren ze laat vanmiddag, Ans en de jongens! Maar nog vóor zij 't hardop had kunnen zeggen, ving haar scherp gehoor een ver gerucht.... zij luisterde.... en wéer....
| |
| |
- 'k Hoor Nikkie in de verte, zei ze blij.
Even later was het een stormachtige inval: Jantje hing aan Oma's hals en Nikkie probeerde naast ‘Tantina’ op den ligstoel te kruipen. Voorzichtig hield zij hem tegen zich aangedrukt, zijn warm snoetje dicht bij haar wang, maar over haar heen gluurden zijn oogen naar het ziekentroostertje aan den stoelknop. Nina voelde den lach onweerstaanbaar naar haar lippen opkriebelen, maar zij zei niets en wachtte. En Nikkie wachtte ook, tot hij 't niet meer uit kon houden:
- Lus jij nie laadjes, Tantina?
- Ja zeker, plaagde Nina, maar ik hèb geen chocolaadjes.
- Oh.... zuchtte hij, diep teleurgesteld.
- Maar misschien wel wat anders.... Ik zou maar eens zoeken.
Nikkie buitelde wild over haar heen, in de haast van zijn begeerte, dook met allebei zijn handen tegelijk in de tasch. Maar zijn moeder pakte hem op en schudde hem door elkaar: - Ondeugende bengel! Jij denkt er maar heelemaal niet aan dat Tantina ziek is! Nou krijg je niemendal omdat je zoo wild bent! Toen schaterden zij allen, want Nikkie hield triomfantelijk in zijn stijfgesloten knuistjes het zakje met den buit omhoog: - Nittie hèb al! Met warme oogen zag Nina haar zuster met den spartelenden boy in haar armen, dien zij beknorde en knuffelde tegelijk. Een schattige moeder was Ans, zoo heerlijk jong met haar jongens. Zij leek op Moeder, in heel haar doen, uiterlijk ook. Ze zou lang jong blijven, net als Moeder.... nog jong zou ze zijn als haar jongens al groot waren.... Wat een goddelijk bezit, een paar van die heerlijke bengels, die van je waren, zooals niets anders op de wereld ooit van je was.... Zooiets gewoons was 't.... duizenden hadden 't.... en toch leek 't altijd weer een wonder.... Kijk nou die Jan met zijn donkere ernstige snuit.... wat had hij daar toch, waarover hij zoo in de war zat?....
- Jan, kom eens bij Tante.... Zij trok hem naast zich. - Wat heb je daar?
En hij liet haar zien een afgewaaid, gehavend vogelnestje, op den weg langs den boschrand gevonden, en dat hij met strootjes en stokjes weer wilde ‘heel’ maken, en dan een ijzerdraadje er omheen voor de stevigte. - Ziet u, legde hij ernstig uit, - dan hang ik het op in den tuin, en dan doe ik brood er in.... en kaaskorstjes en.... enne zaadjes.... en dan kunnen d'r weer vogeltjes in wonen, ziet u, die zelf geen nestje hebben....
- Dat is erg lief van je bedacht, vond Nina, glimlachend om het met
| |
| |
ernstigen nadruk vertelde verhaal. Jan praatte al lang met keurige preciesheid, iets waarom hij zich, schoon maar één jaar ouder, hoovaardiglijk een véél grooter jongen vond dan den nog altijd brabbelenden driejarigen Nikkie. Zij streelde hem over het bruine haar en zag een oogenblik zijn fluweeldonkere, droomerige kinderoogen in de hare blikken. - 'k Zou straks maar eens aan Oom Otto vragen, ried zij, - of aan Oom Felix, die is ook erg handig met die dingen....
Het gaf een prettig gevoel om te spreken van ‘Oom’ Felix, of hij werkelijk een van hen was. Och, en wàs hij dat ook eigenlijk niet? Otto kwam tegenwoordig niet meer thuis zonder hem mee te brengen; het was iets zoo vanzelfsprekends geworden, dat niemand daar meer over nadacht. Het kleine logeerkamertje bleef altijd voor hem in orde en zij noemden het eenvoudig: Felix z'n kamertje. Zoo héel dikwijls kwamen zij intusschen niet, soms maar om de drie weken, want Otto was hard aan 't werk getrokken, blijkbaar meegesleept door Felix prikkelend voorbeeld. Maar Nina wist wel, dat 't dàt niet alleen was. - Poppetje, had hij haar toegefluisterd, - je zult eens zien met wat een vaart ik nu ga afwerken!.... En de eerste gulden, dien ik verdien wordt een begin van afbetaling aan jou!
- Telkens een gulden? had Nina geplaagd. - Als je dan maar niet vergeet om er iederen keer de rente bij te berekenen. Maar met een dankbaar geluksgevoel had zij overwogen hoe wonderlijk toch vaak uit een ongeluk iets goeds komt. Want Otto, al had hij wel behoorlijk gewerkt, was toch nooit zoo overmatig ijverig, zoo vurig bezield voor de toekomst geweest. Nù maakte hij plannen, praatte over later, een ‘later’, dat dichtbij zou liggen, want hij wilde gauw afgestudeerd zijn. Een andere jongen leek hij geworden; ook Moeder en Tony was het niet ontgaan. Dat was het gevolg van dien vreeselijken tijd van angst en narigheid, die alleen maar een straf had geschenen voor zijn lichtzinnigheid, maar veel méer het begin bleek van een nieuw geluk.
O, als hij toen toch niet naar haar toe gekomen was.... hij wist zèlf immers nauwelijks wàt hem naar huis had gedreven, vanwaar hij toch geen hulp verwachten kon.... of als zij hem niet had kunnen helpen en hij had in zijn wanhoop iets onherstelbaars gedaan! Hoe heerlijk goed en gelukkig was alles toch afgeloopen, je kon er niet dankbaar genoeg voor zijn! En nu zette Felix voort wat zij begonnen was en stuwde hem, misschien zonder het te weten.... Of zou Felix, die wel wist dat Ot soms zwak was, opzettelijk zijn invloed gebruiken....? Hoe goed en fijn van hem.... hij deed de
| |
| |
dingen altijd zoo stil. Nooit had hij met een woord gerept van dat voorbije, waarvan hij en zij, beiden, wisten....
Een veeltonig luidruchtig fietsbellen en vroolijke stemmen die nader kwamen, deden haar opschrikken; een blijde, prettige schrik: gezellig dat ze er weer waren! Boven het hegge- en heestergroen zag zij hun blijde, warme gezichten komen aanglijden, een lichtglimp vonkte even in Felix' brilleglazen, hun armen wuifden jolig en druk....
- Oom Otto.... Oom Felix.... luister nou 's.... Nittie heb een.... Nee, ik eerst.... Oom Felix, wil u 's....
Jantje en Nikkie probeerden allebei tegelijk bij de Ooms aan 't woord te komen en duwden elkaar tegen de fietsen op; zelfs Jan brabbelde nu in zijn vurige drift om zijn verhaal af te draaien en duidelijk uit te leggen wat hij begeerde.
-.... een héusch nest moet 't weer worden, legde Jan uit, met saamgetrokken wenkbrauwen boven zijn ernstige oogen, - en èrg groot.... en sterk.... voor vogeltjes die zelf geen huisje hebben, ziet u....
- Een Tehuis voor Dakloozen dus? plaagde Oom Otto, het zonnige, jongensachtige gezicht naar zijn neefje neergebogen. - Ha zoo, ik wist niet, dat jij zoo'n filantropisch jongmensch was! Weet je wat: vraag 't eens aan Oom Felix. Zooiets is juist een onderneming voor hem. Hij is veel ethischer aangelegd dan ik, begrijp je?
Jantje begreep er niet veel van, alléen, dat hij naar Oom Felix moest gaan en even later zag Nina met een zachte verteedering hoe de twee donkere hoofden in eendere aandacht over het nestje waren gebogen, dat door Felix geduldige en vlugge vingers tot een toonbare vogelwoning werd gefatsoeneerd. Gelukkig was 't zoowat klaar toen moeder Ans haar twee bengels meeriep voor de terugreis en Jan was alleen tot meegaan te bewegen, nadat Oom Felix en Oom Otto hadden beloofd, dat zij persoonlijk bij de opening van het nieuwe Tehuis voor Dakloozen zouden tegenwoordig zijn.
- Wacht! Ik loop nog een eindje mee! riep Tony. De jongens grepen al elk een hand van haar en joelend en snappend trokken ze weg, de jongetjes opeens verdwenen achter het heggegroen. Otto ging met de fietsen naar het loodsje, om er zijn oud karretje, dat wat zwaar liep, eens na te zien. Moeder was in de keuken.
Wonderlijk viel nu opeens de stilte na al de drukte van praten en gelach. Diep ademend sloot Nina even haar oogen; er was een lichte, zacht-gonzende moeheid in haar hoofd, die het prettig maakte om nu onbeweeglijk te liggen
| |
| |
en te hooren hóe stil de stilte was. Zij liet alleen haar oogen gaan, langs de dichte heesters, die al schaduw gaarden, hooger, naar de door geen wind beroerde boomen, waarvan de kruinen het nu warm-goudig geworden namiddaglicht vingen, en daarboven de blauwe luchtkoepel zoo eindeloos diep en ver.... Zij staarde met strakke oogen.... Wanneer je daarin turen bleef, omhoog.... niets meer zag van huizen of boomen beneden.... dan werd 't of je onmerkbaar, snel, al sneller wegsteeg.... zweefde.... of je door zoel-blauw roerloos water dreef, ijl-snel, naar verre, heerlijke landen, landen van enkel licht....
Zij schrok en zuchtte; met een schok tuimelde haar blik omlaag. Kinderen waren langs gerend, nog klonken helder-luid hun stemmen. Opkijkend zag zij in de donkere oogen van Felix.
- Schrok je? vroeg hij bezorgd.
- Een beetje. Ik lag juist te soezen. Zij glimlachte. - Ik was al ver weg, geloof ik.
- Waarheen?
- Naar verre landen.... veel te mooi en te licht om heusch te kunnen bestaan.... landen die je.... die....
- Landen waar je alleen maar naar verlangen kunt, nietwaar? zei Felix zacht.
- Ja.... zei Nina, even zacht. En zij voelde, nu het woord was uitgesproken, hoe het weer zwaar woog op haar hart, smartelijk en toch zoet, dat vreemde verlangen, dat geen naam had....
- 't Is het voorjaar, sprak zij peinzend voor zich heen. - Het voorjaar is wel heerlijk.... maar soms zoo moeilijk ook, ik weet niet hoe 't komt.... Het kan je soms even bedroefd maken als de herfst....
Zij tuurde op de smalle, blanke handen, die zoo vlug Jantje's vogelnestje hadden in orde gemaakt, die zij zoo graag bezig zag, omdat zij zoo mooi van vorm en gebaar waren.... zijn handen waren als zijn gezicht.... ja, ze wist het nu.... het moesten ook wel de handen van een dichter zijn.... - Ik begrijp 't zelf niet.... zei ze, als peinsde ze maar wat hardop, zonder te denken aan wie luisterde, - maar ik heb 't nog heelemaal niet zoo erg gevonden, dat ik ziek ben en niet loopen kan, als nu ik hier in het voorjaar buiten lig, terwijl dat toch zoo heerlijk is....
- Dat kan ik begrijpen. Toen je van den winter binnen lag waren de zon en de lucht en de boomen er niet, die je lokten.
- Toch heb ik toen óok wel verlangd.... Toen de sneeuw zoo mooi lag
| |
| |
en het zoo stil en plechtig was buiten. Ja, toen heb ik wel erg verlangd geloof ik.... En toch was dat verlangen anders dan dit....
- Ja, dat komt.... geloof ik.... in 't voorjaar dan verlangen we zoo maar.... onbepaald, dan verlangen we altijd naar het onbereikbaar heerlijke.... dat meestal niet eens een vorm voor ons heeft....
- Felix, vroeg ze fluisterend, - is het heerlijke dan altijd onbereikbaar?....
- O nee! lachte hij, gelukkig niet. Tenminste niet de gewone aardsche heerlijkheden. Maar dat is toch niet het allerbeste waarnaar we verlangen kunnen.... Ik bedoel.... dat echte, smachtende verlangen van ons, dat... Hij stokte even, zocht wat moeilijk zijn woorden en Nina zag hoe een blos zijn wangen kleurde. - 't Is zoo moeilijk om 't te zeggen, als je 't uitspreekt wordt 't dadelijk zoo anders.... doordat 't geen bepaalden vorm heeft.... maar juist dat wat geen werkelijkheid is, maar alleen een droom, een heerlijke, mooie droom, dat is het grootste geluk.... dáarnaar verlangen we 't hevigst....
- Zooals mijn lichte landen, waar ik heen gleed, daarnet... peinsde Nina.
- Juist.... Maar we bereiken ze nooit. Als ze bereikbaar waren zouden ze zoo heerlijk niet zijn....
Zij zwegen een tijdlang en luisterden naar de kleine geluiden die in de stilte waren, het soms ritselen van het loover, vogelgetjilp, het grintknersen onder voorbijgaande karrewielen, soms menschenstemmen, ver en gedempt.
- Het is zoo wonderlijk, sprak Nina eindelijk en haar stem was even gedempt als de geluiden in de stilte, -.... nu is 't al tien maanden dat ik lig, en op enkele oogenblikken na.... dat ik 't wel eens moeilijk had.... maar dikwijls was dat toch niet.... heeft 't me niet eens zoo èrg lang geduurd, geloof ik.... En nu vind ik die twee maanden, dat ik nog wachten moet.... want dokter Brons heeft gezegd: een jaar, en dan zouden we eens probeeren.... nu lijken die twee maanden me véel langer.... o, niet om door te komen! Vindt je dat niet dwaas?
- Heelemaal niet! Dat is altijd zoo. Spreekwoorden zijn meestal afgezaagd, lachte hij, - anders zou ik je nu dat van ‘de laatste loodjes’ opdisschen.
Nina glimlachte even, maar het lachje vergleed in een trek van pijn. Haar oogen tuurden zonder te zien naar de stille gouden-regentrosjes; nog dieper werd haar stem:
- En soms, zie je, dan is 't of ik opeens niet meer verlang naar 't eind van die twee maanden.... Dat is.... dan durf ik niet.... dan ben ik
| |
| |
bang.... dat 't.... dat 't dan nog niet uit zal zijn. Zij slikte een paar maal, omdat 't propte en kropte in haar keel. - Soms weet ik 't heelemaal zeker, dat 't nooit uit zal zijn.... dat ik nooit meer heelemaal gewoon zal kunnen loopen.... En daarom zie ik er dan tegenop, dat 't jaar haast om is....
Nu voelde zij hoe een warmte achter haar oogen brandde, een warmte van tranen, die niet kwamen, en haar handen, die zij dichtgeknepen had, waren koud. Felix sprak niet; doodstil was het nu.
En nu drong het tot haar door hoe vreemd het was, dat zij dit alles had gezegd. Nooit, nooit had zij met iemand hierover gesproken, niet met Tony of Ans, en zelfs met Moeder niet.... Zij had het nooit gewild.... maar ook, zij had het nooit kùnnen uitspreken.... en nu, opeens.... waarom nu wel?.... en met Felix? Ach, had ze toch maar niet.... En zij voelde hoe al warmer de gloed brandde in haar hoofd.... en of zij wel zou kunnen schreien nu, zoo zwaar waren haar oogen....
Maar het gezicht wendend zag zij plotseling in zijn donkeren, zachten blik. En zooveel warmte, zooveel goede, milde ernst was daarin, dat 't leek of opeens alle zwaarte van haar afviel, licht sprong het hart in haar op en een glimlachje kroop zonder dat zij 't wist naar haar lippen.
- Maar meisje, sprak zijn diepe stem, - waar is nu opeens jouw moed gebleven?
- Ik.... ik ben niet.... zoo erg moedig, hakkelde Nina, -.... dikwijls ben ik maar erg kinderachtig en laf.
- We hebben allemaal onze zwakke oogenblikken.... dat is niet zoo erg. En die gaan weer voorbij. Maar dan wéet je 't weer, nietwaar....? Hè Nina....? Hij nam haar koude vingers tusschen zijn warme handen, -.... je moet gelooven aan het goede.... dat het stellig komt.... want er is geen enkele reden om eraan te wanhopen.... Zal je dat doèn Niny.... zal je vàst gelooven.... ja?
- Ja.... fluisterde zij bijna onhoorbaar, ademloos.
- Dat is goed, zei hij eenvoudig.
Zij spraken niet meer, en het was niet vreemd om stil zoo samen te zijn. Toen kwam uit den achtertuin Otto's stem, die om Felix riep. Zwijgend ging hij. Stil lag Nina, de handen over de borst gevouwen, zooals zij het liefste lag. En ook ìn haar was het nu zoo stil. Of alle gedachten waren weggeneveld. Er was nog maar dit éene, vast en helder, in haar.... je moet gelooven dat het goede stellig komt.... er is geen enkele reden om er aan te wanhopen...
| |
| |
En terwijl haar oogen wijd-open wegstaarden in het licht, klemden haar vingers zich samen in de hevigheid van die éene gedachte in haar, die rees, tot aan haar lippen, als een gebed:
- Och lieve God.... laat 't waar zijn.... laat 't wàar zijn!
(Wordt vervolgd.)
|
|