| |
| |
| |
Naar het lichte land
door Marie Schmitz
(Vervolg)
Ja, ze had 't wel geweten, dat de stille donkere nacht de rust zou brengen, die zij noodig had om na te denken. Toen moeder haar ziekenstoel in haar kamertje had gerold, haar had geholpen voor den nacht en zij doodstil in haar witte bedje lag uitgestrekt, was het Nina eensklaps te moede of al het zware en moeilijke van haar afviel of alles in haar licht en helder was geworden, of wat zij zocht vanzelf nu komen moest. En zij dacht aan die vele nachten in 't begin van haar ziekte, die zij wakend had doorgebracht en die, wanneer de pijn maar wat dragelijk was, haar toch nooit lang geleken hadden, doordat ze dan zoo heerlijk-ongestoord had kunnen denken en droomen, heele verhalen, die zoo levend werden als een werkelijkheid. En als je verdriet of moeilijkheid had, dan was de nacht er overheen altijd als een genezing en een troost.... O, nacht was zooiets goeds en weldadigs!....
Droomend staarde zij in het blanke schijnsel, dat van de witte nachtwereld naar binnen schemerde. Uit die wereld daarbuiten zou de hulp moeten komen, dat stond vast. Maar van wie?.... Hoe?....
Nu werd haar lichaam nog roerloozer door de hevigheid en de aandacht, waarmee haar geest werkte. Zoekend en tastend schoof haar denken langs alle mogelijkheden, langs alle menschen, die zij kende, probeerde, werkte uit, verwierp weer.... En telkens weer kwam ze bij datzelfde punt terug: het geld dat zijzelf bezat en waar zij toch niet aan kon komen, dat even onbereikbaar voor haar was als het eigendom van een ander. En toch, het was of zij al maar weer naar ditzelfde werd heengetrokken, of toch hièr en nergens anders....
En toen was 't of er een licht door haar heenflitste, plotseling zàg zij het. Natuurlijk! Op dit bezit kon ze toch geld ter leen vragen.... wanneer zij meerderjarig werd kreeg zij het in handen. Mei over een jaar, dan kon ze het terugbetalen met de rente! Dat zij dit niet dadelijk had ingezien! Maar wie?.... En nu sprongen, vlógen haar gedachten.... de bankier, die Moeder's zaken bestierde en alles afwist van hun geld? Nee.... zulke officieele menschen.... zou ze nóóit durven vragen.... en die deden 't
| |
| |
ook niet misschien.... Oom Herman, Vader's oudste broer, die leeraar was?.... Maar die woonde heelemaal in Sneek, dat hield veel te lang op.... en hij was hun toeziende voogd, hij zou alles moeten weten.... Haar hart bonkte, zij voelde, dat het nader kwam, en toen, opeens wàs 't er: dokter Brons, hun goeie oude dokter Brons....
Haar strak-gespannen spieren ontspanden zich, een weldadig gevoel van rust kwam in haar. Een zekerheid, of ze nu overwonnen had, of er nu niets meer viel te doen.... Morgen was 't dokter's dag, ze zou Moeder vragen haar even met hem alleen te laten, en dan.... dan zou ze voor den dag moeten komen met haar vraag.... hoe zou ze beginnen?.... Zij hoorde zich het moeilijke verhaal vertellen.... och jee, hij zou niet begrijpen waar ze heen wou.... en dan het verzoek: kan ù helpen?.... zevenhonderd gulden is 't.... Hè, je voelde je de klamme warmte uitslaan als je 't je voorstelde.... het wàs zoo eenvoudig niet als 't scheen. En dank eens dat hij neen zei! Dat hij niet wilde.... hij was toch maar een vreemde, al kende hij hen van dat ze kleine kinderen waren.... Of niet kon.... maar in hun dorp gold dokter Brons voor een rijk man....
daar op zijn mooie buitentje.... en kinderen had hij niet.... en toch, je kon niet weten, iemand had maar niet altijd zevenhonderd gulden in een laatje liggen.... En wat dan.... wat dan....?
Een hitte sloeg uit haar voorhoofd en borst; zij duwde het dek van zich af. Een drang om te huilen, jammerend, wonhopig uit te huilen kropte plotseling in haar hoofd. Ach, wat hing hun boven 't hoofd, en hoe had ze ook maar 'n oogenblik kunnen denken, dat ze 't al gewonnen had!.... Maar het zakte weer; nee, ze mocht nog niet wanhopen vóor ze iets begonnen was. Zij trok het dek over haar koud-geworden schouders en legde zich wat gemakkelijker. De hangklok in de gang sloeg twee slagen in de stilte.... al twee uur! Ze moest nu slapen gaan, en morgen... morgen... O, hoe zag ze tegen morgen op!
Toen Nina na den korten onrustigen slaap ontwaakte druilde een bleeke wintermorgen naar binnen. In hetzelfde oogenblik schoot door haar nog zwaar en doezelig hoofd het besef van wat er vandaag stond te gebeuren. Ze was er ineens klaar wakker van.
- Hoe triest is nu alles met die grauwe gesloten lucht, verzuchtte zij, terwijl moeder haar wiesch. - We krijgen zeker nog sneeuw. En dat zoo laat, al half Februari....
| |
| |
- 't Laatste van den winter, troostte Moeder. - Als dat voorbij is, dan zie je ook meteen het voorjaar.
Moeder's luchtig optimisme! Het kon haar niet meeslepen vandaag, niet blijmaken; er was almaar de bange, spannende druk van wat nader kwam, haar hopen en vreezen. Was dàt 't niet veel meer nog dan de lichtlooze morgen, dat zoo zwaar en donker op alle dingen drukte?
- Benieuwd of de dokter vandaag komt, praatte Moeder, die zich repte; als ze met Nina klaar was wachtte er altijd nog zooveel.
- M.... maar natuurlijk.... hij komt natuurlijk vandaag.... hakkelde Nina, - 't Is toch zijn dag....
- Nu ja, zóó precies neemt hij 't den laatsten tijd niet meer.
Als een koude voelde Nina de angst over haar rug kruipen. O dat moest nu nog, dat hij niet kwam! Dat zij nog langer in deze kwellende onzekerheid moest liggen! En Otto moest geholpen.... Otto kòn niet wachten!.... En hoe zou ze een voorwendsel kunnen bedenken om hem toch te doen komen, zonder Moeder te verontrusten.... Zij sloot haar oogen en kneep haar klamme handen dicht.
Maar om tien uur, iemand die naderde door het voortuintje, een bekend gezicht voor 't glas.... de dokter! Nina voelde haar hart in zich opspringen van blijdschap en angst in éénen.
- Wel, en hoe gaat 't ons? vroeg hij, toen hij naast Nina's ziekenstoel zat, genoegelijk breed-uit, de armen op de kniëen geleund, het breedgeschouderde bovenlijf naar haar toegebogen. Het was zoo prettig, dat hij zoo'n gezellige ouërwetsche dokter was, die soms nog in een koetsje uitreed, die graag lang babbelde bij een patiënt.... en niet zoo'n nieuwerwetsche jonge springer bij wien je bang was een woord teveel te zeggen...
- Goed.... zei Nina aarzelig, met een verlegen lachje. Het leek haar zoo vreemd vandaag dat vragen naar wat hàar betrof.... vandaag was immers de dokter voor wat anders hier....
- Goed.... goed.... bromde hij en schudschokte zijn groote grijze hoofd, - waarom zien we dan zoo pips vandaag?
- 'k Heb slecht geslapen vannacht, bekende Nina. Het begon ál zwaarder te bonzen in haar borst en zij vreesde, dat zij haar stem niet meer in bedwang zou hebben en hij zou merken hoe zenuwachtig ze was.
- Wat hadt je dan voor rotten- of muizennesten in je hoofd, hè? bromvroeg hij en trok zijn ruige wenkbrauwen naar beneden tot op zijn wiebelend lorgnet.
| |
| |
- Ratten- èn muizennesten, schertste Nina over haar ontroering heen. - Ik.... Zij hield plotseling op, haar blik ging naar Moeder, die zwijgend bezig was. Die keek op van haar werk, als had zij Nina's oogen op zich gevoeld. - Loop ik in den weg? vroeg ze grappig. - Dan ga ik wel....
Nu moest zij even heel diep adem halen.... hoe propte het in haar keel en wat bibberde haar stem....
- U mag er met niemand over spreken.... wat ik nu zeg... maar ik heb niemand anders.... die me.... die....
- Meisjelief, bromde zijn zware stem, - ouë dokters zijn als doofpotten, daar gaat alles in, al is 't nog zoo heet, en niemand kan er zich meer aan branden.
En toen, rad en in éen adem, vertelde zij. Het was of de woorden vanzelf kwamen, want denken kon ze nu niet. En almaar terwijl ze sprak betuurden haar oogen zijn zwarte dasje met het ouderwetsche granaten dasspeldje en zij durfde niet hooger kijken, naar zijn mond, naar zijn oogen......
En nu kwam het moeilijkste. Zij probeerde de prop weg te slikken uit haar keel en zich tot kalmte te dwingen.
‘Ziet u.... nu moet ik hem helpen.... Moeder mag dit niet weten.... die heeft al genoeg gehad.... en ik kàn het ook, ik bezit wel geld..... genoeg.... mijn deel van Vader.... maar Moeder heeft er het vruchtgebruik van, tot ik meerderjarig word. Dat is pas volgend jaar Mei.... Maar nu wou ik.... ik dacht.... ik kan toch wel van iemand.... iemand die mij goed kent.... Haar stem werd ál zachter, nu was 't nog maar een gefluister.... - Die zou me misschien wel willen leenen tot ik het.... volgend jaar Mei terugbetalen kan....
Een wee verdrietgevoel kroop in haar op. Ach wat had ze dit nu weer ellendig-onhandig gedaan! Waarom niet ronduit gezegd wat ze bedoelde, gevraagd: wil ù ons helpen, mij leenen die zevenhonderd gulden? Veel eerlijker was dat geweest! En wie weet, misschien begréep hij zóo haar bedoeling niet eens!.... In een plotselinge angst zochten haar oogen zijn gezicht.
- Wel Jandorie, bromde bassig zijn stem, die vreemd klonk aan haar ruischende ooren. - Wat is dat voor 'n geschiedenis? Moet jij je druk maken omdat je broer, die 'n doordraaier is, zich in de penarie heeft gewerkt?
- Otto is geen doordraaier, verdedigde zij met gloeiende wangen en bib- | |
| |
berende stem. - Heusch niet, hij heeft altijd zoo goed gewerkt. Maar dit.... ik.... ik denk dat dit.... dat hij hier ongelukkig in verzeild is geraakt.... door verleiding.... zooals iedereen wel eens.... Maar nu is 't voorbij.
- Dat zeggen ze allemaal als ze in de knoei zitten: Maar als ze eruit geholpen zijn beginnen ze weer opnieuw!
- Heusch niet! pleitte Nina en een blosje kleurde haar smal gezichtje, donker en vochtig blonken haar blauwe oogen. - Als u gezien had hoe ellendig hij was, wat 'n spijt hij had.... Hij had geen leven gehad, deze weken, en hij verlangde zelf niets liever dan dat alles weer gewoon zou zijn.... als vroeger....
- En waarom moet jij de kastanjes voor hem uit het vuur halen? Laat hij dat zèlf doen als hij een kerel is.
- Ik heb 't zelf aangeboden, fluisterde zij, - dat ik hem wel helpen zou. Toen we nog kinderen waren hielp ik hem ook altijd uit den brand. Zij glimlachte, maar tegelijk voelde zij de tranen uit haar ooghoeken wegglippen.
- Hm! Ik vind anders dat jij niet ziek ligt om je overstuur te maken voor andermans dwaasheden!
- Als u.... als u dat vindt, dan moest u me niet zoo lang op de pijnbank laten liggen.... zei ze, plotseling flinker, maar ze schrok van haar eigen druf en voelde haar wangen gloeien.
- Zoo vindt jij dat, bromde de dokter barsch. - En als ik dan nu maar 's zei, dat ik niet verkies te helpen?....
- D.... dan is 't natuurlijk uit, hakkelde ze kleintjes.
-.... Of dat ik 't niet kàn?
Een glimlachje tintelde in Nina's oogen. - Dan zou ik u niet gelooven, want dàt zou u wel dadelijk hebben gezegd.
- Zoo, zou ik dat! Je schijnt me nogal goed te kennen.
- Ik ken u ook al zoo lang, zei Nina en genegenheid maakte haar stem heel zacht, haar oogen vol warmte.
- Hm, dat ìs 't juist! knorde hij voor zich heen, - als zùlke ukkepukken liepen jullie al in m'n tuin te spelen.... Ja ja.... en dat haalt me nou zulke malligheden uit! Hij zweeg en plukte met zijn groote vingers aan zijn ruige grijze knevel. En ook Nina zei niets, en wachtte, maar alles aan haar klopte.
- Nou, laten we dat varkentje dan maar 's wasschen, sprak de dokter
| |
| |
en zijn stem klonk heel anders opeens, bijna zacht. - Hoeveel was 't ook weer?
- Zeven honderd.... fluisterde Nina, opnieuw beschaamd om dit verschrikkelijke bedrag. Maar o hoe licht en warm begon daar nu de blijdschap door haar heen te stroomen, het kwam goed, het kwam in orde, die vreeselijke zorg werd van haar afgenomen!
Heel zakelijk besprak de dokter nu alles of dit het gewoonste van de wereld was, het tijdstip van terugbetaling, en de rente die zij vergoeden mocht en zij mocht een heuschelijke schuldbekentenis teekenen met zijn vulpen op den achterkant van een receptenblaadje wel beverig en raar stond haar naam daaronder ‘Nina Luyte’, maar het stond er toch, en dat beteekende, dat de zaak beklonken was. En zij voelde haar hoofd en haar handen zacht gloeien van blijde opwinding, terwijl zij luisterde naar zijn nu gedempt praten en zelf niets zeggen durfde, maar het almaar door haar denken warde of dit nu niet een raar soort schuldbekentenis was en of drie percent rente niet erg weinig was, veel te weinig....
- En er is zeker nog haast bij 't werk ook hè? bromde de dokter, nu weer met zijn barsche stem, maar die verontrustte haar niet meer.
- Ja erg, zei ze, - al was 't alleen maar omdat hij zoo in angst zit.
- Zoo. Hm. Dat 's anders z'n verdiende straf. Zoo'n doordraaier! Hij komt er maar makkelijk af! Je lijkt wel stapelmal om je goeie geld weg te smijten aan zoo'n deugniet!
Nina zei geen woord terug, maar zij kon het zachte glimlachen van haar lippen niet tegenhouden.
- Nou schrijf dan maar een briefje.... en 'n adres.... Dan kom ik dat na de koffie halen en ik sluit er het geld bij en vanmiddag gaat 't weg. Dan kan geen sterveling z'n neus er in steken dat wij zaken hebben gedaan, jij en ik. Hij ook niet.
Och die goeiert, die lieve goeiert! Hoe fijn van hem bedacht was dat nu weer om zelf heelemaal achter de schermen te blijven! Nina voelde haar oogen zwaar worden van warme, dankbare genegenheid en spontaan zijn hand grijpend, die breede, behaarde hand, trok ze haar naar zich toe en drukte er vurig haar lippen op.
- Kom kom, nou niet van die uitbundigheden! 't Zou je beter staan als je je wat kalm hield! mopperde hij grimmig, maar hoe zacht zijn oogen waren, die op haar neerkeken, zag Nina niet.
Hoe onuitsprekelijk licht en blij werd het nu in haar! was je wel ooit
| |
| |
gelukkiger dan wanneer je pas uit het ongeluk was gered? Hoe zou Otto zich wel voelen wanneer hij straks den brief ontving? Zij voelde haar hart opspringen bij het denken eraan. Kom, ze zou nu gauw schrijven.... en daarna zou ze zalig-stil gaan liggen denken.... denken was iets heerlijks wanneer je zóo blij was.... of een beetje rusten gaan, want eigenlijk was ze moe van dit alles.... doodmoe....
Uit het ‘ziekentroostertje’, aan den knop van haar ziekenstoel, grabbelde zij haar opschrijfboekje tevoorschijn. Met haar dunne rechte lettertjes, die altijd wat dansten op de lijntjes, doordat het liggend zoo lastig schrijven was, krabbelde zij:
- Lieve Otto, hier is dan het vurig verlangde. Ben je nu blij? Als je wist hoe gelukkig ik zelf ben. Ik kan er haast niet van schrijven, zoo beef ik. En kom je nu Zondag weer, je bent in zoo lang niet geweest. Maar je mag me nooit vragen hòe ik dit in orde heb gemaakt. En zal je niet vergeten wat je Poppetje met een zoen beloofd hebt? Dag Ot, een zoen van Poppetje.
Maar het adres zou zij met inkt moeten schrijven.... straks even een pen vragen en een envelop.... Het briefje borg zij veilig in het ziekentroostertje, waaraan nooit iemand kwam.
Toen na de koffie de dokter, zooals hij beloofd had, het was komen weghalen voelde zij zich als wegzinken in een zalige rust. Nu viel het van haar af.... nu was het voorbij.... wel plaagde Moeder haar een beetje met haar geheimzinnige apartjes met den dokter, maar zij vroeg niets en met haar gewone luchtige manier van over de dingen heen te glijden leek zij het al weer gauw vergeten.
Toch kon zij, zoo moe als ze was, dien nacht weer niet slapen. Haar gedachten vonden geen rust. Telkens weer moest zij zich voorstellen hoe 't Otto nu zijn zou.... eerst zijn wanhoop, zijn angst.... had hij wel waarlijk geloofd dat het haar gelukken zou hem te helpen?.... dàn kwam de brief en opeens vielen alle angst en ellende van 'm af. Wat zou hij wel doen in zijn blijdschap? Och, als ze éven zijn gezicht mocht zien, zijn gelukkige stralende gezicht! Even hem alleen hebben om uit zijn mond te hooren hoé zalig 't hem was!.... Zou ze die vreugd nog in zijn oogen lezen, Zaterdag als hij kwam,.... want hij kwam nu toch wel stellig. Ach, als ze nú gezond was! Ze zou hem van den trein halen om hem het eerst alleen te zien. En nu zou zij misschien geen óogenblikje alleen met hem zijn! En plotseling kroop daar het oude verdriet in haar
| |
| |
op, zwaarder dan ooit, overstelpend plotseling. O dat ze hier zoo machteloos lag, gebonden, geboeid.... dat ze niet gaan kon waar ze wilde.... dat ze in alles van anderen afhing.... dat zij niets kon doen of anderen moesten ervan weten.... Wat had zij toch gedaan om zoo zwaar gestraft te worden? Heet stroomden de tranen langs haar wangen en zij boorde haar gezicht in het kussen om de snikken te smoren, die haar tenger lichaam doorschokten.
Langzaamaan bedaarde het. Ach wat was ze nu moe, zoo ontzettend moe.... Maar ze had ook zooveel beleefd.... die angst en die spanning, en die groote blijdschap daarna. Was ze dáardoor nu zoo van streek geraakt? Om zoo gek te liggen doen.... jezelf zoo te beklagen, bespottelijk! Kom, ze wìlde nu rustig zijn, aan niets, niets meer denken.... Alleen slapen, slapen.....
De volgende dagen was er van haar moeheid alleen nog een zoete zachte loomheid over, die 't heerlijk maakte om doodstil te liggen, zonder verlangen naar bezigheid of lezen, naar gezelschap of gepraat, alleen maar zoo'n beetje droomend, van het een op 't ander, ver en vaag alles.... maar telkens onder alles door weer dat eene: Otto, die nu morgen wel zou komen en het geluk dat zij lezen zou in zijn oogen....
En roerloos liggend en die zalige loomheid tusschen wakker zijn en slapen, wist zij van niets dan van het zoetjes verstrijken der uren naar den Zaterdag toe.
Maar Zaterdag was 't als had een frissche wind haar wakker geblazen; een blijheid zong binnenin haar.
- Wat kijk jij witjes, lachte Moeder, - of je stiekem plezier hebt.
- Wie weet?.... lachte ze terug.
Dien middag wachtte zij, luisterend naar elken stap die nader kwam door den voortuin. Tony, aan de piano, tokkelde neuriënd een wijsje, doch hoewel Nina's aandacht bij het liedje was, ontging haar het piepen van het tuinhekje niet. Met een schokje wendde zij het hoofd om, haar oogen vlogen naar het raam.... en daar voor het glas, Otto's blijde jongensgezicht, lachend, en daarachter het donkere hoofd van Felix.... Zij loosde een diepen diepen zucht en het was haar of alle hopen en verlangen opeens bevredigd werd.
Eerst na het eten - Moeder was in de keuken bezig, en Tony was met Felix even naar Ans en Bas - bleef zij een oogenblik met Otto alleen. Haar hart popelde toen hij, in twee stappen bij haar, zich over haar boog.
| |
| |
Maar zij zei niets, zij glimlachte alleen en haar oogen straalden warm. Hij kuste haar voorhoofd zoó teeder en voorzichtig of hij bang was haar te bezeeren, zij moest erom lachen en toch was het plezierig, iets als een zachte eerbied was erin.
- O Poppetje, hoe hèb je 't toch gedaan gekregen? fluisterde hij.
- Dat 's mijn geheim, jongen, zei ze vroolijk. - Daar mag je nooit naar vragen. Maar zeg 's ben je gelukkig, Of?.... Is nu alles weer goed? Is er nu niets meer?
- Waarachtig niet, Poppetje. Heusch, je moet me gelooven! Ik ben éens een idioot geweest.... Ik begrijp nòg niet hoe alles zoo gekomen is. Maar ik heb 't duur genoeg bekocht. En jij ook.... beklaagde hij, spelend met een krul van haar blonde haar. - Arme kleine Poppetje, heb je érg beroerde dagen gehad?
- Gaat nogal.... 'n beetje.... zei ze met een klein lachje. - Maar het hindert niet, het is voorbij. Nu ben ik zoó gelukkig....
Hij greep haar handje, zich naar haar overbuigend: - Nina, zeg.... heb je me een érge.... lammeling gevonden?.... Een vent, die zùlke dingen doen kan en er dan zijn zuster voor op laat draaien.... en dan juist jou.... die toch al.... waarachtig, ik snap niet hoe je 't gelapt hebt! Je wilt niet dat ik ernaar vraag, en ik zàl 't ook niet doen, maar.... maar verduiveld kranig vind ik 't van je, dat moet ik toch zeggen.... En Felix ook!
Een schrik schoot door haar heen, een vreemde schrik, ontsteltenis, verwarring, blijdschap....
- Heb je.... w.... weet Felix dat ik.... dat jij....?
- Ja, alles, zei Otto. - 'k Heb hem alles verteld. 't Leek me toch al de minste boete, die ik doen kon. En ook tegenover hemzelf.... omdat ik hem zoo ellendig verwaarloosd heb, al die weken....
- Wat zei hij? fluisterde Nina.
- Nou, hij was niet malsch.... niet zuinig met zijn straffende bliksems. Enfin, kwam me eerlijk toe, hè.... En van hem kan ik 't hebben, omdat hij voor zichzelf ook niet gemakkelijk is. Hij heeft me in mijn hart gestampt, dat 't m'n eerste moreele plicht is om te zorgen, dat je alles terug krijgt. Of ik dàt zelf niet voel! Poppie.... vleide zijn stem, en zijn blauwe oogen lachten zonnig in de hare, - je gelooft 't toch wel hè, dat Ot je alles zal teruggeven?....
- Als je dat graag doen wil, glimlachte ze, - dan mag je wel, hoor.
| |
| |
Het gleed volkomen langs haar heen; haar denken trok samen om iets anders, een vraag welde naar haar lippen:
- Is Felix.... gaat hij nooit uit?.... Ik bedoel.... zit hij altijd maar over zijn boeken, zonder zich met anderen te bemoeien?....
- Welnee, je moet niet denken, dat hij zoo'n saaie, brave kwezel is! Hij staat midden in het leven, hoor! En op de club is hij een van de getaptste lui. Maar den laatsten tijd is hij hard aan 't vossen, want hij wil met alle geweld volgend jaar klaar zijn. Of nog eerder.
- Is hij ouer dan jij?
- Drieëntwintig.... Hij is verbazend knap. Hij kan worden wat ie wil. Kan op z'n dertigste wel Prof zijn. Maar dàt zal hij wel niet willen.
- Waarom niet? vroeg Nina licht-verwonderd.
Otto haalde zijn schouders op, zijn wenkbrauwen trokken samen. - Zoomaar, zei hij een beetje stroef. - 't Is soms een rare kwibus....
Aandachtig bezag Nina dien avond, terwijl Tony voor hen speelde en zong, Felix Romny's ernstige donkere gezicht. Een vreemd gezicht was het eigenlijk, streng en toch zacht. Boven het hooge en breede voorhoofd golfde het zwarte haar naar achteren, zijn donkere oogen onder de strakke wenkbrauwen konden zoo stil-droomend wegturen en dan werd zijn mond zoo vriendelijk, zoo zacht....
Bruin zag zijn huid, maar niet zooals Otto zomers, wanneer hij veel geroeid had, maar gelig bruin, zooals Oosterlingen zien.... Waarop leek hij toch.... Waaraan deed hij haar denken?.... En zoo mijmerend, wist ze 't opeens: hij heeft het gezicht van een dichter.. een dichter lijkt hij.. Maar zij schrok toen onverwacht zijn oogen de hare ontmoetten en een glimlach om zijn mond trok; een heet schaamachtig gevoel kroop in haar op, om dàt wat hij wist, en waaraan zij nu wel beiden dachten.... Maar over deze verwarring heen steeg een zachte blijdschap, die zij zelf maar nauwelijks begreep.... blijdschap omdàt hij het wist.... en om nog iets, dat hem plotseling anders voor haar gemaakt had.... dat hij niet was als anderen.... dat zelfs Otto hem niet kende.... dat zìj 't misschien alléen nog maar wist.... dat hij een dichter was....
(Wordt voortgezet)
|
|