Soezie
door A.C. Verloren van Themaat
WE lagen samen in het warme zand. Voor ons de zee. Het witte schuim spatte hoog op tegen de purperen rotsen, die leken te gloeien in de zon. Wat had de vertrouwelijkheid doen ontstaan? We waren één dag samen uit met een ossenwagen haar Schulpplaat, een groot gezelschap.
Reeds dadelijk voelde ik mij aangetrokken tot het jonge vrouwtje, met haar open blauwe oogen, haar hooge, blanke voorhoofd, haar perziken-wangetjes.
‘Ou Aja zal baje huil vandaag,’ zegt de oude kaffermeid, die haar Mistress en het kleine snoezige dochtertje op den langen wagen helpt.
‘Voort, Osmàn, Wildemàn, Kafferlànd, Franschmàn.’ Hort, met een flinke stoot gaat de wagen weer vooruit over den zandweg. De lange zweep knalt en de schilderachtige drijver, een donkere boerenzeun in sporthemd met een verfomfaaide flaphoed rent roepend en schreeuwend langs de zestien ossen.
‘Ou Aja moet toch niet vergeet die baas sij kost te breng,’ roept het jonge vrouwtje nog.
‘Ja, ja, zegt de oude Mevrouw, dis maar oërals dieselfde, Soezie, een vrouwmens krij maar swaar om van die huis weg te kom.’
Het is een klein, onaanzienlijk huisje, waar Soezie woont. Het ziet er aardig uit met het roode dak en de begroeide stoep langs het heele huis; een bloementuin er voor. Daar woont Soezie met haar man, haar schoonouders en nog een ongetrouwde broer. En al die velden daar omheen, zoover het oog reikt tusschen de bergen en de zee? Het is alles hun eigendom.
Piepend rijdt de ossenwagen er midden door, door de mieliesvelden, het schrale koren en dan het katoen.
‘Dit sal nie betaal nie, Soezie,’ zegt onze gastheer.
‘Ons probeer dit, Oom’, en Soezie zucht.
De velden zijn slecht onderhouden, vol onkruid. Hier en daar ziet men een man met een paar kleurlingen aan het werk.
‘Dis veels te veel om goed te behartig; ons kan nooit volk genoeg krij nie. Mij man en sij broer werk hulle amper dood.’
Maar het weer is mooi, en het gezelschap vroolijk. Soezie lacht en schertst