Een gouden weg over zee
door Jo Smits
DAAR gaat een weg van goud over zee. De zeemeeuwen mogen er op drijven. De kus van de zon die gloeit aan den hemel maakt dien weg over zee. En ver, ver breidt het licht zich uit. Straks zal het rooder en dieper worden. De golven ruischen, ruischen voort.... En elk ontvangt zijn deel van den gouden zonneglorie.... even.... en gaat dan verder op zijn weg. En altijd zijn 't weer nieuwe golven die de zon kust met haar avondkus.
Ik zou willen vragen mij mee te nemen, ver van menschen. Ik verlang er zoo naar dat gouden pad te begaan; als een zeemeeuw op de fonkelende, gouden golven te drijven.
Daar komt een schip. Het steekt scherp af in den lichten nevel die zee en hemel in een waas gevangen houdt.
Het komt nader en nader. En het bereikt het gouden pad dat over zee gaat, het zonnepad.
En het glijdt voort, en even.... even zie ik het zwart tegen het helle licht van de zon.
Het juicht in me: want het schip wordt gekust, juist als de woelende golven. Kleine wezentjes teekenen zich af op het dek. Dat zijn menschen.
O, weten ze 't dat ze even varen over 't gouden pad over zee?
O, weten ze 't dat ze als de golven even worden gekust, en als de golven hun weg vervolgen.... waarheen? waarheen?.... Zóó zijn de stille uren van God. Een gouden weg dien wij slechts even mogen begaan.
En als we 't begrijpen knielen wij neer en zien plotseling hoe wijd, hoe onbegrijpelijk schoon is die zee van woelende golven die samen vormen één machtig geheel.
Zóó zijn de stille uren van God: een even rustig zijn; een even-trillen in onze ziel. Dan gaan we verder, verder....
Maar morgen of later zullen we weer even mogen toeven op den gouden weg over zee, den weg dien de zon heeft getooverd in haar machtigen, vurigen kus.