haar gaan drukken. De keerzijde van de zelfstandigheid is eenzaamheid; en het goede wat het weg-zijn-van-huis kan uitrichten, doordat de ziel gelegenheid krijgt haar eigen banen te zoeken, kan weer geheel te niet gedaan worden doordat bij den plotselingen overgang het verlangen naar huis te sterk wordt. Daarom is het zoogenaamde wonen ‘en famille’ voor een eerste jaar zeker te verkiezen; na dien tijd kan het op kamers wonen samen met een vriendin een genot op zichzelf worden, en in vele opzichten een uitstekende voorbereiding voor een eventueel huishouden.
Wat betreft de vrouwelijke studentenvereenigingen beperkt mijn persoonlijke ervaring zich tot die van Amsterdam. Laat ieder meisje dat daar gaat studeeren lid worden van de A(msterdamsche) V(rouwelijke) S(tudenten) V(ereeniging)! Het clubleven kan zoo'n goeden invloed hebben in die belangrijke studiejaren, voor wie zich openstelt en wie zelf wat te geven heeft! En allen hebben we wat te geven, al bezitten we geen enkel talent; maar waar ernst is, en liefde voor het leven, daar kan het samengaan zoo mooi zijn.
De studie biedt in 't begin veel moeilijkheden; dikwijls lijkt het, die eerste weken, alsof men nooit een weg zal kunnen vinden in den chaos van nieuwe en volslagen onbekende dingen. Aan de medestudenten durft men nog niets te vragen: de aansluiting op college gaat meestal niet zoo heel vlot. Maar op de club hebben de achttien dagen groentijd een flinken grond gelegd voor nadere kennismaking, en de studiegenooten hebben vanzelf elkanders gezelschap wat meer gezocht. Daar is dus de gelegenheid om de moeilijkheden te bespreken, en ook de ouderen die je op de club ontmoet, zijn altijd bereid tot helpen. Maar ook buiten de studie zijn er veel verwarrende vraagstukken, soms overstelpend door hun aantal. Wie pas gaat studeeren, voelt zich verplicht, tallooze lezingen en uitvoeringen na te loopen, en van allerlei clubs lid te worden; een eerste-jaarsstudent is als regel geen avond thuis. Want ook dáárin blijkt dat men zijn lijn nog niet gevonden heeft: Men kan geen schifting maken, en meent gewoonlijk aan zijn ontwikkeling verplicht te zijn om van alles een brokje op te vangen en er zich, zoo mogelijk, een opinie over te vormen. Het leven lijkt gejaagd, rusteloos, verwarrend.
Hier kan weer ‘de club’ veel goed doen. En 't is de omgang met ouderen, die wél hun eigen weg gevonden hebben, waarin de jongeren zoo'n steun kunnen vinden. Ook de noodzakelijkheid zich met anderen te vergelijken, is vaak heilzaam. ‘Elke nieuwe phase van ontwikkeling kan men slechts binnentreden door de nederigheid’, zegt Dirk Coster. Op dit principe baseert zich voor een groot deel de groentijd en eigenlijk 't heele eerste studiejaar.