| |
| |
| |
[Mei 1924]
Octavia Hill
door E. Kluit-Declercq
In de rij der vrouwen, die in de 19de eeuw veel tot stand brachten, bekleedt Octavia Hill een groote plaats. Haar naam moge nu reeds door velen vergeten zijn, in het werk dat zij schiep leeft haar geest voort.
octavia hill
Zij gaf den stoot tot het werk der woning-inspectrice. Ze was de eerste die in Londen huizen aankocht om er menschwaardiger woningen van te maken, die zelf de huur ophaalde en zich het lot der huurders aantrok. Toen dit werk ook in andere landen bekend werd, kwamen eenige jonge vrouwen uit Amsterdam om onder haar te werken, en dit later in Holland in practijk te brengen.
Zoo kwamen ook in ons land woning-inspectrices. Uit het ‘Life of Octavia Hill’, door haar zwager C.E. Maurice aan de hand van een
| |
| |
aantal brieven en persoonlijke herinneringen uitgegeven, krijgen we een duidelijk beeld van deze hoogstaande sympathieke vrouw, terwijl we door haar eigen boekje ‘Life of the London poor’ den geest van haar werk beter leeren begrijpen.
Octavia (de achtste) werd in 1838 geboren. Zij was de achtste dochter van haar vader, die driemaal getrouwd was, maar de half-zusters begroetten het nieuwe zusje even hartelijk als ze het de nieuwe moeder hadden gedaan.
Mrs. Hill met haar warm hart, haar geestkracht en opvoedkundig talent, was juist de persoon die noodig was, om middelpunt en steun voor het groote gezin te zijn. Makkelijk was dit niet, want Mr. Hill was door tegenspoed in zaken en een slechte gezondheid niet meer in staat voor de zijnen te zorgen. Daartoe in staat gesteld door haar vader, ging Mrs. Hill met de vijf jongste meisjes buiten wonen (na Octavia waren nog twee dochters geboren).
Héél eenvoudig opgevoed, werden de kinderen al vroeg doordrongen van den geest van hun moeder, van wie Miranda, een van Octavia's oudere zusters, schreef:
‘Zij was vurig en toch zoo vredig, dat men in haar kamer als in een haven van rust kwam. Haar kinderen leerden, van jongs af aan door haar geleid, dat als iets goed was het gedaan móést worden, dan werd er niet meer over gepraat.’
......Octavia had veel van haar moeders eigenschappen. Reeds als kind had ze een groote tegenwoordigheid van geest, en wist ze op alles raad. Ze was een echt natuurkind, de buren noemden haar en haar zusjes: ‘de meisjes die altijd tusschen de heggen zitten.’ Maar ze was ook dol op leeren, vooral op verzen opzeggen, en ze probeerde zelf te dichten. Ze had een zeer rijke verbeelding, toch was ze ook, zooals later bleek, zeer practisch van aard.
Eens was de kleine Octavia midden in een feestje naar buiten geloopen en op de verandatrap gaan zitten. Toen men vroeg wat ze daar deed zei zij:
‘Ik wacht op de elfjes.’
‘Heb je ze gezien?’
‘Neen,’ antwoordde ze, maar met het vroolijke vertrouwen dat haar kenmerkte, voegde ze erbij: ‘Ik ben zeker dàt ik ze zien zàl.’
Octavia was een vroolijk kind, altijd klaar voor een grapje en toch was
| |
| |
ze tegelijk zeer vatbaar voor den ernst van het leven. Met artistieken aanleg had ze al vroeg een fijn ontwikkeld gevoel voor kleur, en een waren hartstocht voor bloemen.
Mrs. Hill verloor niet uit het oog, dat haar dochters hun geld zouden moeten verdienen. De oudere zusters boden aan voor Octavia's opleiding te zorgen, terwijl een vriendin van haar moeder, haar artistieken aanleg kennende, haar schilderles wilde geven.
Juist in dien tijd viel Octavia's oog op de advertentie van een tentoonstelling van geschilderd glas, zóó bewerkt dat het gebruikt kon worden voor tafeltjes, enz.
De vrouw die er een patent op kreeg, zag in dit werk iets, waarin dames een verdienste zouden kunnen vinden, maar had geen geld zelf een zaak op touw te zetten.
Door Mr. Neale werd nu kapitaal verstrekt en het ‘Ladies Guild’ opgericht, waarin weldra een aantal dames werkten. Octavia en Miranda, 14 en 16 jaar oud, waren medewerksters, en aan hun moeder werd de leiding van het geheel opgedragen.
Vooral Octavia kostte het moeite na het heerlijke buitenleven aan het wonen in een Londensche straat te wennen. Meer nog drukte het haar nu zij voor het eerst een denkbeeld kreeg van de ellende in Londen. Vooral een brochure over ‘Werk en armoede in Londen’ maakte diepen indruk op haar.
Gelukkig dat haar zuster Miranda met haar oog voor den humor van het leven haar langzamerhand overtuigde, dat het heusch geen zonde was eens hartelijk te lachen en te genieten van mooie dingen.
Door Mr. Neale kwamen zij in aanraking met de Christen-Socialisten, die het Christelijk ideaal in het dagelijksch leven wilden verwezenlijken, en veel en mooi werk deden onder de armen van Londen.
Vooral Ds. Maurice, een der leiders, had door zijn preeken en de macht van zijn nobele persoonlijkheid grooten invloed op Octavia.
Na eenigen tijd stelde Mr. Neale Octavia voor een nieuw werk op zich te nemen. Er zou een bepaald soort speelgoed worden gemaakt door havelooze kinderen, om hen op die wijze iets te laten verdienen. De zaak werd op touw gezet in het huis van het Ladies Guild, en Octavia kreeg de leiding.
Dit was een zeer verantwoordelijke betrekking voor een jong meisje, want niet alleen moest ze een aantal arme kinderen laten werken,
| |
| |
maar zij moest ook de geheele administratie voeren. Grondstoffen koopen, zien of de uitgaven de inkomsten dekten, vorm en kleur van het speelgoed kiezen, alles kwam op haar neer. Daardoor ontwikkelde ze reeds vroegtijdig een practischen aanleg en verstand van zaken, eigenschappen, die haar in haar eigenlijke levenswerk uitstekend te pas zouden komen.
De meeste dier kinderen, waaronder velen ouder dan zij, waren arme stumperds. De eene had beide ouders verloren en moest, 14 jaar oud, de tante onderhouden bij wie ze woonde; een andere, uit haar kracht gegroeid en half verhongerd, werd thuis mishandeld; een derde, een gebrekkig kind, keek zoo woest uit haar oogen, dat Octavia haar lachend ‘mijn klein wild beestje’ noemde.
Maar hoe wist zij die moeilijke karakters te leiden, en de oproerigsten zonder straffen tot gehoorzaamheid te brengen! Octavia leerde hen allerlei liederen te zingen, en terwijl er tucht en orde in de werkkamer heerschten, hadden allen hun jonge leidster, die lief en leed met hen deelde, weldra innig lief.
Een enkele aanhaling uit brieven, geve een denkbeeld van haar invloed op de kinderen:
‘Ik heb vandaag een groot succes gehad, ik heb een twist beslecht tusschen twee van de kinderen, die zes jaar geduurd had. Maar een groot werk ligt voor me en deze overwinning is slechts een zinnebeeld van wat het worden moet. Er moet menige storm, menige wolk, menige aardbeving komen, en toch moeten we zegevieren en de kinderen leeren de waarheid lief te hebben, en die als van oneindig grooter waarde te beschouwen dan aardsche goederen. We moeten hen leeren dat in opoffering kracht ligt, we moeten hun hart en oogen openen voor het schoone, en de grondbeginselen van gehoorzaamheid en zelfverloochening in hen wakker roepen, inplaats van zelfzucht en losbandigheid.’
Nadat ze ziek was geweest en voor 't eerst weer in de werkkamer kwam, schrijft ze:
‘Vier van hen waren al om voor zevenen inplaats van om negen uur gekomen. Zij, die in de buurt wonen, spraken af, dat wie 't eerst wakker werd, de anderen zou roepen. Ieder had wat voor me: Bloemen, boeken, vruchten, zij brachten me een voetenbankje, ze voorkwamen al mijn wenschen. Nooit zag ik zoo'n hartelijke spontane zorg en liefde.’
| |
| |
En met Kerstmis:
‘Aan mijn kinderen, die zoo vroeg weten wat zorg en angst is, en voor wie schoonheid en poëzie zoo vreemd, zoo nieuw zijn, wil ik iets van Kerstvreugde geven, hun eenige Kerstboom moet niet die zijn achter een winkelraam gezien, waarnaar ze met verlangende oogen kijken’... Ze kon het niet hebben, dat ze alleen maar bedachten of het hun gelukken zou twee Kerstmalen bij uitdeelingen te veroveren. Ze zou hun zelf een Kerstfeestje geven, waar ze echt van zouden genieten. Ieder moest 5 cent meebrengen voor de onkosten; bij haar grootvader kon ze wel een boompje vinden. Alle kinderen waren verrukt over het plan en brachten Zaterdags van te voren appelen, noten, enz. mee.
Toen vroeg ze hen al hun zusjes en broertjes onder de 12 jaar ook mee te brengen, en al stribbelden ze eerst tegen, zij bleef er bij. Het werd een heerlijke avond waarvan veel kinderen genoten.
Maar onder haar werk voor de kinderen, vergat Octavia niet eigen ontwikkeling, en bleef zich vooral oefenen in teekenen en schilderen. Zij leerde Ruskin kennen, den bekenden teekenaar, kunstkenner en schrijver. Ruskin is een heel eigenaardige figuur in de Engelsche letterkunde. Hij wilde de kunst meer terugvoeren tot de natuur, hij wilde haar ook toepassen op voorwerpen van het dagelijksch leven, haar meer tot het volk brengen. De oude instelling der gilden zou hij graag hebben doen herleven.
Hij stelde veel belang in Octavia en hielp haar op allerlei wijzen haar talent te ontwikkelen. Bezitter van veel kunstschatten, vooral van schilderijen van Turner, den beroemden Engelschen zeeschilder, mocht Octavia zooveel ze wilde daarvan genieten.
Dubbel gelukkig was het, dat ze langzamerhand door haar teekenen geld kon verdienen, want in het ‘Ladies Guild’ waren allerlei moeielijkheden.
Eenige dames van het bestuur ergerden er zich over, dat Ds. Maurice, de christen-socialist, er een Bijbelklas zou leiden, ze vonden hem niet streng genoeg in de leer.
Mrs. Hill en haar dochters waren zoo verontwaardigd over deze onverdraagzaamheid, dat ze zich uit het ‘Ladies Guild’ terugtrokken.
In 1856 kreeg Octavia een nieuwe zeer eervolle betrekking als secretaresse van het ‘Womens College’.
De Christen-Socialisten hadden reeds vroeger het ‘Working Men
| |
| |
College’ opgericht, een soort Volks-Universiteit, waar arbeiders allerlei cursussen konden volgen; toen nog iets geheel nieuws.
Nu werd voor vrouwen en meisjes iets dergelijks gesticht.
Voor een 17-jarig meisje was ook dit weer een zeer verantwoordelijke betrekking. Octavia moest niet alleen het zakelijke gedeelte regelen, maar ook de vrouwen raad geven in de keuze der te volgen lessen, en zelfs invallen als een der leeraressen niet komen kon. Dit was op zichzelf moeielijk genoeg, wanneer het een vak gold waar ze in thuis was, maar eens moest ze plantkunde onderwijzen, waar ze niets van wist. Aan haar zuster schreef ze:
‘Ik wist niets van plantkunde, maar veel van bloemen, en daar er een bos bloemen in de kamer was, sprak ik daarover met de vrouwen, en ik geloof niet dat de tijd verknoeid was.’
Dit alles lijkt misschien wat eigenaardig, maar we moeten niet vergeten, dat de eischen aan dergelijke lessen gesteld, vóóral in Engeland, toen nog veel lager waren dan die nu in Holland gesteld worden.
Eenigen tijd werd het speelgoed maken nog voortgezet, maar toen dit niet meer ging wijdde Octavia zich geheel aan haar teeken-arbeid en secretaresseschap.
Zij moest in die jaren voor Ruskins boek: ‘The modern painters’ schilderijen nateekenen en verkleinen om als illustraties in zijn boek te worden opgenomen.
Voor haar en haar zusters was het een groote vreugde toen ze met hun moeder ongemeubileerde kamers konden huren en zij die met Emily geheel zelf inrichtte zonder dat het veel geld kostte.
's Morgens schilderde ze vier uur in het Museum, dan ging ze naar de vrouwenklassen, en legde de groote afstanden te voet af. Maar dat deerde haar niets en met groote opgewektheid zat ze 's avonds met haar zuster Emily op den grond om het kleed te leggen, onderwijl zingend en reciteerend.
1860 was een gewichtig jaar in Octavia's leven. Zij en haar zusters waagden het een groot huis te nemen, waarin ze zelf konden wonen, maar waarvan een deel aan anderen verhuurd werd. Octavia, geholpen door haar zuster Emily en kort daarna ook door haar zusters Florence en Miranda, richtte er nu een school op. Eerst was die alleen voor kinderen van goede vrienden, maar langzamerhand kwamen steeds
| |
| |
meer leerlingen. Onder die meisjes zou Octavia later de beste krachten vinden voor haar werk onder de armen.
Niet alleen begon nu hun school, het huis bood ook gelegenheid een lievelingsplan van Octavia ten uitvoer te brengen. Van de stallen achter het huis werd een groot vertrek gemaakt, waar gezellige avondbijeenkomsten voor de huurders van de huizen in de buurt gegeven konden worden. De kamers boven in huis verhuurde ze aan een blinde en zijn gezin, in wien ze veel belangstelde. Octavia en een vriendin witten en schilderden zelf de kamers, ja zetten zelfs glas in de ramen. Dit practische werk gaf haar verstand van reparaties toen ze huizen onder zich kreeg, en leerde haar ongeschoolde werklieden te leiden.
Door het beheer van het huis in Nottingham Place, kreeg ze moed haar denkbeeld te verwezenlijken en huizen te koopen, ze in behoorlijken toestand te brengen, er zelf de huur op te halen en zoodoende in contact te komen met de arme bewoners.
Ruskin stelde haar in staat dit plan uit te voeren.
Na den dood van zijn vader wilde hij het georven fortuin gebruiken voor anderen, en hij was heel blij dat Octavia hem den weg wees. Hij stelde als eenige voorwaarde bij het geven van de som die noodig was voor den aankoop der eerste huizen, dat Octavia met enkele zou beginnen en dat ze een behoorlijke rente moesten opbrengen, om daardoor een voorbeeld aan anderen te geven, wanneer ze dit werk wilden navolgen.
Met de eerste huizen in 1865 gekocht, begon het eigenlijke levenswerk van Octavia Hill. Heel spoedig breidde het zich uit, want niet alleen gaf Ruskin geld om langzamerhand meer huizen aan te koopen, ook anderen volgden, wel wetend hoe goed het geld door Octavia besteed werd.
Maar Octavia wilde niet alleen de woningtoestanden verbeteren, ze wilde den armen ook midden in de meest bevolkte buurten lucht en ruimte geven. In 1865 schrijft ze:
‘We hebben drie huizen elk met zes kamers, en we halen de menschen als 't eenigszins kan over om er twee te nemen.
...... Toen het werk aan den gang was zagen we uit naar een speelplaats om ons plan te voltooien...... Ik was zoo gelukkig een stukje grond te vinden waar oude stallen op stonden, dat verkocht moest worden met vijf huisjes en een groot huis met tuin bovendien. Ruskin heeft het ge- | |
| |
kocht en nu neemt het al mijn tijd en gedachten in beslag het alles voor elkaar te krijgen.
De kinderen schijnen zoo weinig vreugde te hebben en zoo vatbaar te zijn te worden bezig gehouden, in plaats van te vechten en in de goot te zitten met een starende vage uitdrukking.
Den laatsten keer dat ik op de speelplaats kwam vond ik een troepje zoo gezellig bezig kralen te rijgen. We hopen hier eenige kleine tuintjes te krijgen en Ruskin heeft banken beloofd.
Ik hoop de kinderen een beetje te leeren teekenen. Met zingen zijn we al begonnen......’
Had ze in het begin dikwijls de grootste moeite met de bewoners van de buurt, langzamerhand begonnen ze de vele voorrechten naar waarde te schatten:
‘Ruskin kocht zes huizen aan in een dichtbevolkte buurt...... Ze waren bewoond door de wildste, vuilste, vechtlustigste, onwetendste troep menschen die ik nog ooit ontmoette. Door eenige schuren weg te breken hebben we een open plek verkregen, die we omrasterden en onlangs werd die geopend als een speelplaats voor de armste kinderen.
Een paar jaar later kan ze van jongens uit dergelijke huizen schrijven, nadat ze uit zichzelf twaalf mijl geloopen hadden om maagdenpalm voor haar te gaan plukken:
‘Toen ik er aan dacht, dat diezelfde jongens onze grootste plaag waren geweest, geen macht boven zich erkennend, muren overklimmend, ramen in gooiend, steenen werpend, in alles tegen ons ingaande, voelde ik toch, dat we iets vooruit waren gekomen......’
Hoe moeilijk haar werk was en hoe ontzettend veel het van haar en haar helpsters eischte, zien we het duidelijkst uit wat ze er zelf in ‘Home of the London poor’ over geschreven heeft.
Een eerste vereischte voor dit werk, zegt ze daarin, is persoonlijke invloed om van bedeelden arbeiders te maken, die voor zichzelf kunnen zorgen.
Zij vertelt hoe ze huizen had aangekocht die in een vreeselijken toestand waren. Het vuil lag zoo hoog opgestapeld, dat men de huizen nauwelijks bereiken kon, de pleister viel van de muren af, de riolen waren lek, de leuningen der donkere trappen waren voor brandhout gebruikt, de schoorsteenen vielen in de kamers.
| |
| |
Maar Octavia was voor geen kleintje vervaard, en met volle overtuiging kan ze schrijven:
‘Ik geloof dat niemand die het niet ondervonden heeft de haast eerbiedige vreugde begrijpen kan, waarmee zulk een bezitting aanvaard wordt, bewust haar althans gedeeltelijk tot orde te kunnen brengen.
Er is natuurlijk hoop, die men nauwelijks durft hopen, maar men heeft toch de macht dadelijk te zeggen: ‘Maak een raam in dien donkeren hoek, laat Gods licht en lucht binnen, of herstel dat kapotte riool en sluit de vergiftige dampen af.’
En dan: dat iemand de moreele macht heeft door daden, die luider spreken dan woorden, te zeggen: ‘Waar God mij macht geeft zal dat wat ge in uw hart weet dat verkeerd is niet doorgaan.’
De slechtste bewoners, die een plaag voor hun medebewoners waren, werd de huur opgezegd, en hun kamers gerepareerd voor nieuwe huurders. Wie zonder werk was kon tegen loon zijn eigen kamer opknappen. Bleef er iets over van de som voor deze reparaties der huizen vastgesteld, doordat weinig vernield was, dan mochten de huurders zelf verbetering aanwijzen.
Octavia stelde de jonge meisjes onder de huurders aan, om trappen en portalen schoon te maken, en toen de vrouwen zagen hoe helder de trappen waren, schaamden ze zich dat hun vuile vloeren zoo afstaken, en begonnen ze te reinigen.
Voor jongens en meisjes was gelegenheid aan zang- en gymnastieklessen deel te nemen. Voor jongen en ouden werden in een groot vertrek in de buurt gezellige avonden gegeven, met nu en dan zelfs een concert- of tooneeluitvoering.
Hoeveel moeite het ook kostte, orde te scheppen in de ellendigste woningen, na een jaar zag het er al heel anders uit. Daar de bewoners meest alle straatventers, overdag uit waren, kon de huur pas 's avonds opgehaald. Eerst moest Octavia stommelende langs vuile donkere trappen haar weg zoeken, terwijl dan nog vaak de deur voor haar neus werd dichtgesmeten. Sterk in haar wensch, de menschen te helpen, leerde ze hen langzamerhand in haar iemand te zien die ze konden vertrouwen.
Wel eischte ze van haar huurders strikte vervulling van hun plichten, de huur werd nooit kwijtgescholden, maar ze trachtte zòò recht- | |
| |
vaardig en geduldig te zijn, dat ze zouden leeren de wet boven hen als goed te erkennen.
De huurders behandelde ze met dezelfde beleefdheid die ze tegenover haar vrienden in acht nam. Ze drong niet in hun kamers zonder vragen, ze gaf geen geld of levensbehoeften, maar als de gelegenheid zich voordeed hielp zij zooveel ze kon.
Ze leed mede met hun leed, ze gaf hulp en raad in moeielijkheden. Wanneer de bewoners der huizen onder haar beheer, onderricht verlangden, konden ze het krijgen; voor een aanbeveling die hun nuttig kon zijn mochten ze op haar rekenen. Door tochtjes naar buiten, door boeken te leenen of bloemen mee te brengen, door hun in het groote vertrek achter haar eigen huis ontspanning te verschaffen, kwam er in menig donker bestaan voor het eerst wat licht. Zij was overtuigd: ‘Dat de armen van Londen vreugde en schoonheid noodig hebben in hun leven.’
Jonge vrouwen en meisjes opleidend in het werk, trachtte zij ze te doordringen van de gedachte: ‘dat een van de verkeerde dingen in veel dat men voor de armen doet, te wijten is aan gebrek aan tact en beleefdheid, dat we ze niet goed kunnen helpen wanneer we dat doen in een geest verschillend van dien waarin we hèn helpen die 't beter hebben. De hulp kan verschillen in hoeveelheid, omdat de behoeften grooter zijn, maar niet in den aard.
Zij leerde hen dat organisatie noodig en uitstekend is wanneer het persoonlijke element niet wordt weggecijferd.
‘Liefdadigheid heeft alléén bekoring, wanneer gevoeld wordt dat ze van een waar vriend komt. Wij wenschen rijken en armen, ontwikkelden en onontwikkelden meer en meer in broederlijke gemeenschap te brengen.’
De geest van haar werk spreekt, hoop ik, voor u uit deze aanhalingen. Doordat zij steeds meer huizen onder haar beheer kreeg, van particulieren en ook van kerkelijke vereenigingen, was het op den duur onmogelijk het les geven op de meisjesschool vol te houden. Zij kon dit gerust aan haar zusters overlaten en door haar buitengewone persoonlijkheid had zij toch grooten invloed op de leerlingen, die bij haar in huis waren.
Uit vele steden van Engeland en ook van het buitenland vroeg men haar om raad. Een paar maal was ze genoodzaakt voor haar gezondheid
| |
| |
buitenslands te gaan, hoeveel het haar ook kostte het werk tijdelijk op te geven. Gelukkig stonden haar zusters en vrienden altijd gereed het over te nemen, terwijl zij haar schriftelijk trouw er van op de hoogte hielden.
Naast haar arbeid van woning-inspectrice, ijverde zij er voor dat onbebouwde gronden midden in de armenwijken van Londen vrij zouden blijven, om althans op sommige plaatsen den armen een stuk lucht, wat ruimte, een beetje groen en een rustig plekje te verschaffen. Dit streven zich uitend in: ‘The open Space Movement’, kostte veel tijd en veel strijd met de bezitters der open gronden.
Maar ook van de echte vrije natuur wilde ze haar armen vrienden laten genieten. In den zomer werden wekelijks tochten naar bosch of zee of veld ondernomen. Honderden menschen gingen mee, en onder haar leiding werden deze dagen lichtpunten in menig leven.
Van haar 27ste jaar tot aan haar dood wijdde ze alle krachten aan haar levenswerk.
In haar laatste levensjaren reisde Octavia als lid der Poor Lawcommissie nog door heel Engeland om de toestanden onder de armen te onderzoeken. Iemand die vijf jaar met haar in deze commissie samenwerkte, getuigde van haar:
‘Zij was een: Great Woman.’
In 1912 begon Octavia te voelen dat haar krachten verminderden. Ze maakte onmiddellijk plannen om haar taak af te wikkelen en haar werk in anderen handen over te geven.
Gedurende haar laatste ziekte was ze omringd door liefde en volkomen berustend als ze was, zeide een nichtje: ‘Het is alsof je in den Hemel bent als je bij haar komt.’ 12 Augustus 1912 sliep ze zacht in. Veel werd er over haar gesproken en geschreven, maar haar levensbeschrijver Maurice zegt, dat niets haar en haar werk zoo goed weergeeft als de woorden die ze zelf schreef, toen ze in 1898 bedankte voor haar portret dat haar werd aangeboden. Zij zegt in dien brief o.a.: ‘Als de tijd komt dat wij van onze plaats verdwijnen en onze vrienden naar het front worden geroepen als leiders, wat moeten ze dan van ons erven? Geen systeem, geen doode formule. Wij laten hun een paar huizen na, gezuiverd en verbeterd, enkele nieuwe en beter gebouwde, een zeker getuigenis van weloverdachte vriendelijke leiding, eenige open plekken mooier dan ze anders geweest zouden zijn; maar waar
| |
| |
het ons het meest om te doen is, dat is niet een zichtbaar iets hoe groot ook, geen herinnering, hoe goed ook, maar een open oog om te zien, de ware ziel om te oordeelen, de groote hoop om de uitkomst van nieuwe en beter dagen te grijpen - grooter idealen, grooter hoop, en geduld om beide te verwezenlijken.’
Mocht een van haar, die dit leest, woning-inspectrice willen worden, laat zij dan niet vergeten zich in het boek over en van Octavia Hill te verdiepen, dat zal haar kracht geven voor een mooi, maar een moeilijk werk.
octavia hill als kind
(Schilderij van Margaret Gillies)
|
|