| |
| |
| |
De koningin zonder eerzucht
Naar 't Engelsch van Henry W. Hawkes
door Waldie van Eck
IIIe Bedrijf
TROONZAAL IN PALEIS
Tafel en stoelen terzijde gezet, troon onbedekt, en alles netjes. Koningin zit in schommelstoel en breit. Hertogin, Barones en Markiezin, staande.
Nu, dames, neemt toch plaats! 't Is allerongezelligst om u maar steeds te zien staan, terwijl u allemaal niets uitvoert, en ik ben er zeker van, dat het verschrikkelijk vermoeiend voor u zijn moet ook!
Mevrouw, vergeef ons dat men niet gehoorzaamt
Aan d'al te vriendelijke wensch van Uwe Majesteit,
Maar aan een hof waar' 't ongehoord te zitten
In tegenwoordigheid van vorst of van vorstin.
We zijn vaak doodvermoeid, maar dat is niets:
't Is noodig de manieren hoog te houden,
Waardoor de troon zoo veilig blijft bewaard.
En mag 'k u tevens zeggen, Majesteit,
In alle needrigheid en diepst ontzag,
Dat bij vergissing Uwe Majesteit zoo even
In proza tot ons sprak, en niet op maat,
In proza, evenals 't gemeene volk!......
Wel wat doet dat er toe, Barones? Ik weet wel dat ik dat deed. Ik ben zelf ook maar een heel gewoon mensch, en ofschoon ik onderstel dat ik bij deftige gelegenheden wel op maat zal moeten praten, ben ik niet van plan om het mij daar moeilijk mee te maken, zoolang we onder elkaar zijn. - En ga nu alsjeblieft zitten, en weest eens gezellig!
| |
| |
Ik vrees, Uw Majesteit, met groote vrees,
Dat Uwe Majesteit maar nauwelijks beseft
Hoe groot een ramp wel het gevolg kon zijn
Als de bevolking eenmaal denken ging
Dat 't koningschap niet iets bijzonders was,
En kon beoordeeld worden met gewoon verstand.
Wel, denk eens aan, misschien verwacht men wel
Dat zich een koning in gedrag en leven
Zou voegen naar gewone zedewetten!
Zelfs kon men wel eens eischen dat een vorst
Karakter toonen zou, en al die deugden
Die passen aan de ziel van 't lage volk!
U praat groote onzin, Markiezin. Natuurlijk behooren koningen en koninginnen hun volk een goed voorbeeld te geven, daar zijn ze voor. En alle titels en fraaie manieren ter wereld veranderen nog geen slechte menschen in goede vorsten.
Maar o mevrouw, dat 's zuiver ketterij!
Dat 's revolutionair, en minder niet!
Gelukkig maar dat enkel wij dit hoorden...
We smeeken Uwe Majesteit, bewaar
Uw koninklijke waardigheid en praal,
Opdat het koningschap in achting blijve
En onzen troon het vallen blijv' bespaard.
Laat de tronen maar vallen, indien ze dat verdienen! - Ik beloof u, Hertogin, dat ik niet van plan ben om mij iets te verbeelden, omdat ik nu toevallig koningin ben, en als jullie dat niet bevalt, dan moet je maar een ander zien te vinden.
(Betty komt binnen, prachtig aangedaan).
Mevrouw, daar was een meneer aan de voordeur die u wil spreken. Hij zegt dat hij met een boodschap komt van koning Columba! Hij zit heelemaal in een harnas en hij ziet er zóó komiek uit! Zal ik hem
| |
| |
binnenlaten, of maar zeggen dat u niets noodig hebt, vandaag? Ik geloof vast dat hij u alleen maar een naai-machine verkoopen wil, of de één of andere soort van poetspomade!
O vraag of hij binnenkomt, natuurlijk Betty. 't Is 't beste dat ik maar eens hoor wat hij wil.
(Betty af).
Nu dames, voor uw plezier zal ik mijn best doen om op maat te spreken tegen deze meneer; - ik ben alleen maar bang dat ik het wel eens even vergeten zal. Als ik dat doe moet u maar hard hoesten.
(Ze duwt de schommelstoel in een hoek en gaat op den troon zitten. Dan komen binnen Betty met Meneer de Norsche Uitdager, Eerste Minister, Opperkamerheer, enz., die zich aan beide zijden van den troon opstellen, en hun af- en goedkeuring in stil spel te kennen geven).
Vereerde, machtige, doorluchtige Vorstin!
Mijn souverein, Columba, zendt aan U
Zijn koninklijke groet. - Hij heeft gehoord
Hoe hier de Vorst bedankte voor den troon
Dien nu Uw Majesteit bestegen heeft,
En biedt U hierbij zijn gelukwensch aan.
(Overhandigt een brief).
Mijnheer, ik dank Zijn Majesteit wel zeer
Voor deze hoflijkheid en ik betuig
Ook mijnerzijds mijn diep respect. - Ahem! -
(De dames knikken goedkeurend).
Maar u moet het wel verschrikkelijk warm hebben, onder al dat blik.
(Dames hoesten).
Doe het toch af, en ga zitten. Ik zal dadelijk voor de thee zorgen.
(Dames hoesten nog harder).
(Terzijde).
Och hemel, ik vergeet het heelemaal, ik praat weer in proza.
(Hardop).
Ik smeek U, ridder, maak U zelf toch vrij
Uit dit bezwarend harnas, en verkwik
Uw moeheid met een teug van mijne thee.
(Dames knikken goedkeurend).
| |
| |
Hoe vriendlijk is Uw Majesteit. - Ofschoon
Het niet geheel correct is, wil ik graag
Den dronk aanvaarden, die te welkom is
Op zulk een warmen dag; en 'k maak gebruik
Van Uw verlof, en leg mijn harnas af.
Betty, help die meneer eens netjes, en haast je dan om het theeblad binnen te brengen.
(Dames hoesten; koningin zegt tegen haar):
Ik wil niet op maat tegen Betty praten; ze zou me maar uitlachen!
(N. Uitd. legt harnas af en gaat zitten. Betty brengt een klein tafeltje binnen met theeblad, Koningin schenkt in en geeft een kopje aan N.U.)
Vergeef, mevrouw, maar het is niet gepast
Dat Uwe Majesteit zich zoo verlaagt,
En zelve ronddient, als een dienstmaagd past.
O, preek toch niet, Markiezin! Koningen en koninginnen zijn de dienaren van hun volk, en behooren niet bang te zijn om te werken!
(N.U. drinkt zijn thee en zet zijn kopje neer).
En nu, heer ridder, als ge soms nog iets
Te zeggen hebt, uit naam van uwen Heer,
Den hoogen vorst Columba, spreek dan vrij.
'k Voldoe dan maar direct aan uw verzoek.
- Uw Majesteit kent ongetwijfeld wel
Het eeuwenoude, eerzame gebruik
Van alle Christenvolken, om elkaar
Met oorlog te bestrijden. - Als de vrede
Bewaard bleef langer dan een week of zes,
Wordt steeds een reden, 't zij gevonden, 't zij gemaakt,
Om 't ingeslapen volk ten strijd te wekken.
Elk land heeft zoo zijn beurt, en zoo valt heden
Zeer tot ons vreugde, deze eer aan ons.
| |
| |
Mijn koninklijke heer, als steeds bereid tot vechten,
Zendt daarom mij tot Uwe Majesteit,
En 'k daag U, in zijn naam, ten oorlog uit!
(Werpt handschoen op den grond).
Maar wat zegt u toch allemaal? Ik heb nog nooit zulke belachelijke onzin gehoord! Eerste Minister, wat bedoelt deze meneer?
Uw Majesteit, meneer de uitdager
Sprak waarheid. - Het is ditmaal onze beurt
Te vechten tegen Vorst Columba's land.
We zùllen vechten, en hem flink verslaan!
Ik bid U, Majesteit, roep vloot en leger op,
Opdat wij snel Columba's land bezetten.
Maar waar gaat deze ruzie over?
De reden is van geen belang; 't is oorlog
Hetgeen we willen; maar een oude wet
Schrijft voor, dat eenig zoogenaamde reden
Gegeven worden moet, in zoo'n geval.
Dus 'k zal verklaren, wat ons heeft beleedigd.
- Een schelmsche onderdaan van Uwe Majesteit
Heeft durven zeggen dat de kreeften die
Men vangt ter kuste van Columba's land
Géén scharen hebben! - Wat een leugen is
Zóó laag en leelijk, dat met bloed alleen
Men uit kan wisschen, zóó'n beleediging!
Geen scharen! Maar natuurlijk hebben ze die wel! En als iemand zegt dat ze er geen hebben, dan is hij niet wijs! - Vertel koning Columba maar uit mijn naam, dat ik me schaam, zulke dwaze kerels onder mijn onderdanen te hebben, en zeg hem dat ik hoop dat hij zich van zulke gekke praatjes niets zal aantrekken! - Als ik hem kan vinden, dan zal ik dien onnoozelen hals eens flink aan het werk zetten, om zijn natuurlijke historie beter te leeren!
| |
| |
Ik ben bevreesd dat Uwe Majesteit
Te kort nog maar regeert, om te beseffen
Wat eigenlijk diplomatie beduidt.
De reden die men geeft, is meest de oorzaak niet,
En als dat kan, bedenkt men er een bij.
Dus noem ik u direct een tweede reden:
Een eeuw of drie geleden, Majesteit,
Heeft eens dit volk een eiland weggepakt
Dat ons behoorde; - 't was een kale rots,
Van geen beang voor ons; - maar om die reden
Herhaal ik u mijn opdracht, en ik daag u uit!
Eerste Minister, is dit waar? Hebben we ooit een eiland van onze buren gestolen?
Het is volkomen waar, Uw Majesteit,
En wij behielden 't, tot op dezen dag!
Dan behoorden we beschaamd te zijn over ons zelf! Ga dadelijk aan 't werk en maak papieren in orde, waarbij wij verklaren het eiland terug te geven, en breng ze hier, dan zal ik ze teekenen.
(allen jammeren, hevig ontdaan)
En u, heer ridder, u moet alstublieft aan uw koning vertellen, dat het me verschrikkelijk spijt dat we het zoo lang gehouden hebben, maar ik wist er heusch heelemaal niets van. Zeg hem, dat ik hem heel dankbaar ben, dat hij 't me heeft laten weten, en vraag of hij eens hier zou willen komen om eens eenvoudig bij me te dineeren; dan kunnen we op ons gemak eens over alle zaken praten. - Ik mag dan een armzalig soort van koningin zijn, maar al ben ik arm, ik ben tenminste eerlijk!
(allen schudden vol ontzetting het hoofd)
'k Gehoorzaam aan Uw Majesteits bevel,
Ofschoon ik vrees dat dit mijn hoofd mij kost.
't Is ongekend dat ooit een diplomaat
| |
| |
De waarheid spreekt, of een oud kwaad herstelt!
Ik weet niet wàt mijn koning zeggen zal!......
O, als hij een verstandig man is, dan zal hij heel blij zijn alle lasten en onkosten van een oorlog uitgespaard te hebben! En onthoud maar wat de dichter zegt:
De vree, de vree, de vree, is, vorsten, u bevolen
Te waren ongeschend, voor 't sterfelijke zaad,
Zet buiten 't spoor zijn zolen!
(allen kijken diep terneergeslagen)
GORDIJN
| |
IVe Bedrijf
TROONZAAL IN 'T PALEIS
(Tafel gedekt voor 't diner. Statiestoelen voor koningin en koning in 't midden, met gezicht naar tooneel; kleine stoelen voor de anderen. Alle hofheeren en dames staan op 't voorplan te redeneeren).
Helaas, mijn vrienden, 't is een vreemde tijd!
'k Weet waarlijk niet wat nog gebeuren kan!
Die koningin zet alles op zijn kop!
Dat doet ze; en het breekt me schier het hart
Haar te zien doen en praten als gewone liên!
Zij houdt zich niet aan 't oud en heilig recht
Van slècht regeeren, dat den vorsten toekomt!
Ik lijd het meest! Inplaats van leugens sierlijk,
En hoffelijk bedrog, spreekt onze koningin
De waarheid, en ze eischt dat ook van mij.
Ik ben mijn baantje kwijt. 't Is waarlijk droef.
't Is 't ergst voor mij! Toen àlle menschen logen
Was 't waarheidspreken een plezier,
Dat hen deed blozen en verlegen maakte.
Nù is waarheid mode, en ik ben zonder werk!
| |
| |
't Is 't hardste voor ons vrouwen! In de dagen
Van hoofsche etiquett' en goeden toon
Kon ook het domste schaap, mits goed gekleed,
Haar rol wel spelen, - men doorzag haar niet.
Maar nu vernis van weinig waarde is,
En men verguldsel niet voor goud verslijt,
Verwacht men, dat wij vrouwen hersens hebben!!!
(Trompetten; Koning Columba treedt binnen, met de koningin aan de arm; de Norsche Uitdager en Betty)
Heer koning, neem toch plaats, en doe als waart ge thuis;
Ga zitten, dames, heeren, alstublieft!
(Allen zetten zich. Koningin snijdt vleesch en bedient).
(tot koning)
Hoe vaart de koningin? Zijn al uw kinders goed?
Vier, zei u toch? twee jongens en twee meisjes?
Ik dank u, Majesteit. De koningin is best,
En zendt u hare groeten, en ze hoopt eens gauw
Te komen kennis maken met Uw Majesteit,
Maar deze dagen kon ze moeilijk weg
Omdat de baby niet geheel in orde is.
't Krijgt tandjes, dus mijn vrouw blijft liefst maar thuis;
De andren zijn gelukkig kerngezond.
Dat 's best. Neem nog een stukje vleesch.
Mevrouw, geeft u de jus eens door, en, Betty, 't brood.
Graag; dat 's genoeg. Niet meer.
(Eet)
| |
| |
'k Heb zoo gelachen toen mijn Afgezant
Naar huis terugkwam, en vertelde dat
U d'oorlog openlijk geweigerd had!
Ja, was 't niet te dwaas,
Te willen vechten om zoo'n kleinigheid?
Vergeet dit niet: als iemand van mijn volk
Ooit aanstoot geven mocht aan eenig onderdaan
Van Uwe Hoogheid, meld mij dat dan snel,
En 'k zal hem straffen zoo hij onrecht deed.
En omgekeerd, als iemand uit uw land
De mijnen kwaad doet, schrijf ik dat aan u,
En gij, op uw beurt, maakt de zaak gezond.
Wel, op mijn woord, ik heb nooit zoo iets gehoord!
Uw Hoogheid heeft een simpele manier
Om alle kwesties minzaam op te lossen!
Als alle vorsten eens besloten zoo te doen
Dan konden vloot en leger afgeschaft...
Inplaats van oorlog zou de handel bloeien!
Wel, goede buurman, waarom niet?
'k Zal alle vorsten en vorstinnen vragen
Om hier te komen, en te overleggen.
Gezaamlijk kan men dan een plan beramen
Waarnaar een elk voortaan zal kunnen leven,
In liefd' en vree, als 't Christenvolken past.
Ons streven zal het zijn de lasten te verlichten
Van hen die oud zijn, en die armoe lijden;
Ons volk zal leeren goed en waar te zijn.
Want dit 's de taak van vorsten en vorstinnen
Te werken voor hun onderdanen, hoog en laag.
- Ikzèlf ben maar, zooals ge wel bemerkt,
Een heel gewone vrouw, en niet geschikt
Om koningin te zijn; maar met uw hulp
| |
| |
En vriendelijke raad kon 't mij gelukken
De liefd' en achting van mijn volk te winnen!
Wilt gij mij daarin helpen, buurman?
En 'k wil van U en hen ook zelve leeren.
(Boodschapper komt op).
Gravin Brigitta, dames en meneeren,
Heer Koning, ik breng hierbij het bericht
Dat wij helaas de voetbalmatch verloren
Die tusschen 's konings elftal werd gespeeld
En tusschen 't elftal van de inboorlingen, -
En dat om deze welgekozen reden
De koning van zijn eiland heeft genoeg gekregen,
Den terugtocht reeds aanvaardde, en opnieuw
Den troon bestijgen wil. Het spijt hem zeer
Gravin Brigitta zoo teleur te stellen,
Die wel den leegen troon heeft willen vullen.
Hij hoopt dat zij 't niet al te kwalijk neemt,
En goedschiks hem den troon weer af wil staan.
(Allen zijn in verwarring opgesprongen, Stil spel).
Komt hij terug? Wel, ik ben nog nooit in mijn leven ergens zoo blij over geweest! Nu kan ik weer proza spreken, en voor mijn huishouden zorgen, en terug gaan naar mijn biggetjes en mijn kippen! Betty! Maak voort en pak onze koffers in en roep een huurrijtuig!
(Betty af).
Ik wist wel dat ik een zielig soort van koningin zou zijn, maar ik weet hoe je met kippen moet omgaan en mooie varkentjes moet fokken!
(Doet kroon en mantel af).
Dag koning Columba! Doe mijn hartelijke groeten aan uw vrouw en kinderen! Dag, heeren, dag dames! Ik zal 't erg gezellig vinden als u eens een kopje thee bij me komt halen, in mijn huisje, wanneer u ooit lust mocht krijgen om eens aan te loopen.
(Betty komt binnen, met muts, hoedendoos, enz., net als in II).
Het rijtuig wacht, mevrouw.
Heel goed, Betty, ik kom.
| |
| |
Vergun mij dan u naar de deur te leiden.
En toch, één ernstig woord nog, éér wij scheiden:
Toen ik u, nog daareven, hoorde spreken,
Was 't, of ik in een visioen een wereld zag,
Die goed gemaakt was, door úw daden en gedachten.
Ik zag de landen saam verbonden in verlangen
Naar hooger heil, dan bruut geweld en praal;
'k Zag volkeren die waardig, rustig leefden.
- Nu is de droom voorbij. We keeren weer terug
Naar dolle eerzucht, duistre politiek,
Het recht der sterken, en de oorlogsgruwel...
Maar toch, Mevrouw, ik dànk u voor die droom!
(Hij geleidt de gravin vol eerbied van het tooneel af. Betty volgt hen. De anderen verlaten de tafel en komen naar voren)
Ik ben blij dat ze weg is!
Nu wordt weer alles zooals 't is geweest,
En voortaan zorgt weer ieder voor zich zelf,
Precies als in den goeden, ouden tijd.
Ook ik ben blij dat zij niet meer regeert,
Nu kan 'k mijns konings opdracht dus volvoeren,
Waar koningin Brigitta niet van hooren wou.
Om vele redenen van groot gewicht
Verklaar ik deze stad in staat van oorlog,
En al uw legermachten daag ik uit ten strijd!
Hier is mijn krijgsverklaring!
Uw krijgsverklaring, in mijn 's konings naam,
En laat terstond de oorlogshonden los! - - (Norsche Uitdager af) .
Nu wordt het goed! Dit is weer d'oude tijd!
Een ieder spoede zich nu aan zijn taak.
| |
| |
Hof-Leugenaar, vaardig proclamaties uit
Waarin de redenen van d'oorlog staan,
En overdrijf maar flink, opdat het straatpubliek
Verwoed zal zijn, en schreeuwen zal om wraak!
Nu ben 'k mijzelve weer! Vooruit, vooruit!
De stad weerklinke van ons krijgsgescheeuw!
Hiep hiep hoera! Lang leve onze koning!
(Allen juichen en schreeuwen wild dooreen).
GORDIJN
(Als er gekkupt is, rijst het scherm weer. Gravin in 't midden).
Nu, vrienden, is ons simpel spel weer uit;
Maar nog een enkel woordje tot besluit:
Als in het stuk, dat gij vanavond zaagt,
En in ons spel, u soms iets heeft mishaagd,
Dan, wou ik vragen, zij uw oordeel mild,
Weegt d'uitslag niet, maar wat men heeft gewild.
- En wat ons stuk betreft, gij ziet, daarin
Naast alle grappen ligt een diepe zin.
Niet eenig land of tijd is hier gemeend,
Want elke eeuw zag goed en kwaad vereend.
Echt goud doorstaat het vuur, maar namaak-mooi
Verliest in vlammen ras haar valsche tooi.
Waar slechte zeden, en het droevig lot
Van leege praal, en schijnschoon wordt bespot,
Daar blijft een goed geweten ongedeerd,
Zoodat vermeend verlies in winst verkeert.
Vergeeft de spot, en 't schuldeloos venijn;
Bedenkt hoe bloeiend wel een land zou zijn.
- En dàt is van ons spel de diepe zin -
Bestuurd door zoo'n eenvoudige vorstin!
GORDIJN
|
|