| |
| |
| |
Johann Sebastian Bach
door Jacoba Repelaer van Driel
ALS kind van tien, twaalf jaren dacht ik bij 't hooren van den naam Bach aan iets taai's. Dat komt doordat ik, evenals vele anderen, hem veel te jong te ‘slikken’ kreeg. Op pianoles b.v. waar we hopeloos knoeiden aan zijn praeludiën, fijne kantwerkjes, die we moeizaam herschepten tot logge, zandsteenen ballustrades; op muziek-avondjes waar 'n stukje van Bach ons als zulke pràchtige muziek werd aangekondigd (dat hadden ze gelezen uit
johann sebastian bach
boeken en kritieken!) en we voelden ons na afloop als na de geheime mededeeling van onzen oudsten broer dat hij 'n meisje had, dat o zoo beelderig was en ons toen... 'n mislukt kermiskiekje van dat meisje liet zien! Want, o dat ‘stukkie’ van Bach werd zoo afgrijslijk mishandeld op dat avondje. Dat hopelooze ‘'n beetje doen aan muziek!’ Meisjes, ik zou jullie willen smeeken, neem nooit muziek als tijdverdrijf! (dit woord alleen al maakt je naar!) Doe er heelemaal aan of laat 't heelemaal! Nu moeten jullie me goed begrijpen en dat kan ik niet met genoeg nadruk zeggen: ik bedoel volstrekt niet, dat iedereen die 't een of ander instrument leert bespelen of elk meisje dat haar stem leert gebruiken, dat die allen 't concert-podium moeten betreden en Vera Schapira's, Kathleen Parlow's en Julia Culp's moeten worden!
| |
| |
(de hemel beware ons voor zóó'n misverstand!) Maar met ‘heelemaal’ bedoel ik: werk aan je muziek in je ochtend-uren b.v. en breng er 's avonds geluk mee - 't doet er niet toe waar: in de huiskamer, op de school, in 't ziekenhuis; of bewaar 't voor je eigen kamertje, voor als je 's heel dankbaar gelukkig bent, of ook voor als je 's héél eenzaam verdrietig bent.
Zulk muziek maken kan dan 'n héél enkel maal bidden zijn. -
Het is moeilijk, héél moeilijk om met woorden te zeggen wat muziek voor ons is. Muziek is van alle kunsten de meest abstracte, omdat zij ontastbaar en onzienlijk is, omdat wat wij er van opnemen door onze ooren, alleen dóór en ìn onze ziel kan worden vastgelegd. En wat is er moeilijker dan te zeggen, zóó, dat ook 'n ander 't begrijpt, wat er in 't diepst van onszelf op sommige oogenblikken van ons leven omgaat. Sommigen van ons kunnen dat alweer 't beste, soms uitsluitend, in muziek, in klanken, in die zuivere zieletaal die wij als 't ware van zelve, van uit ons binnenste verstaan, zonder dat wij 't ooit leerden. Zooals ook 'n heel klein kind weet, heel zeker weet dat zijn Moeder voor hem zorgt en 't lief heeft en met 'n klein, onhandig gebaar of geluid 't zegt, zóó dat ook de Moeder zijn liefde voor haar voelt. - Er zijn echter ook velen voor wie muziek 'n onverstaanbare taal is en aan hen zou ik willen zeggen: luister met je ziel, d.w.z.: zet open 't beste in je, dan ontvang je ook 't beste, zooals we onze ramen naar 't Zuiden openen, om alle zon op te nemen. Toch moeten we allen wel degelijk leeren onderscheiden goede van slechte muziek - we kunnen daarbij niet alles overlaten aan onze intuïtie, ons gevoel, evenmin als we iemand kunnen of mogen beoordeelen alléén naar z'n stemklank, al kunnen we naar dien klank heel dikwijls 'n gevoel hebben van: ja of van: neen! 'n gevoel dat bij nader kennen meermalen blijkt juist te zijn. We mogen daar in ons oordeel toch nooit uitsluitend op afgaan. En nu kom ik op datgene wat ik ten opzichte van Bach's muziek, heel speciaal wilde zeggen: we moeten hem bestudeeren, hem leeren waardeeren, bewonderen, liefhebben.
Hoe leeren we hem waardeeren, bewonderen, liefhebben? In de allereerste plaats door hem te leeren kennen. Nu kan ik in zoo'n kort praatje niet meer doen dan Bach aan u voorstellen en op enkele bijzondere schoonheden in zijn werk uwe aandacht trekken. Hem leeren kennen moet ge zelf doen en dan weet ik wel haast zeker dat bewondering en liefde voor hem daar uit groeien zullen.
Zijn beeltenis, op een vorige bladzij afgedrukt, is nu niet om dadelijk zoo maar ‘smoor’ van hem te worden! Het breed, wat vadsig gelaat, de
| |
| |
dubbele kin, de zware neus, de kleine oogjes, de onnatuurlijke pruik! 't zegt ons weinig. Alleen 't hooge, strak-gewelfde voorhoofd kan ons doen vermoeden dat er in dat hoofd meer omgaat dan de zorg voor 'n groot gezin.
Zorgen heeft hij ongetwijfeld gekend, hij die twee maal gehuwd, 21 kinderen had, waarvan hij er helaas niet minder dan tien zag sterven.
Zijn jeugd was niet bijzonder zonnig: reeds heel jong verloor hij beide ouders
het bachhuis te eisenach (achterkant)
en werd opgevoed door 'n ouderen broeder die hem, zooals dat nu eenmaal in de familie Bach sinds ruim 100 jaar gebruikelijk was, muziek onderwees; maar naar den zin van onzen Johan Sebastiaan werd hem dit veel te weinig geleerd en zoo wordt verteld dat hij als jongen van 10 jaren eenige malen 's nachts is opgestaan en zich uit 'n kast muziek wist te verschaffen om die bij maanlicht te copieeren. Eenige jaren later, toen hij als jongen van nauwlijks 18 jaar, reeds door de gemeente Arnstadt (in Thüringen) als organist was aangesteld, trok hij er te voet op uit (daar hij geen geld had voor andere vervoermiddelen) om beroemde organisten in den omtrek te hooren.
Bach is echt een van die naturen die overal wat ‘opsnappen’, die van iedereen en alles iets leeren, niet omdat die ander 't onderwijst, maar omdat ze zèlf bewonderend opzien en dan denken: zóó wil ik 't ook, zoo kàn ik 't ook, àls ik maar werk! En dan werken ze hardnekkig door, tot ze 't kunnen. Zoo was 't met Bach: zeker, hij had 'n groot talent, maar ook geweldigen arbeidsijver.
| |
| |
Talent alleen is niets, is 'n oude viool in 'n kast, achter glas; en toch talent is àlles, want 't is 'n prachtig instrument dat pràchtig bespeeld, pràchtig klinkt! Eenigen indruk van Bach's reusachtig werkvermogen krijgen we zeker wanneer we 'n catalogus zijner werken doorzien en daar, behalve de groote beroemde Passionen, concerten, sonaten, orgelwerken, - niet minder dan 300 cantaten zien. Die cantaten, die helaas veel te weinig uitgevoerd worden, vormen toch in veel opzichten de kern van zijn werk, omdat 't dat deel is, dat samen groeide met den kerkdienst. - In onze dagen is uit den protestantschen kerkdienst, helaas, de muziek zoo goed als verbannen (want 't futlooze psalmen en gezangen uitdreunen van de meeste kerkdiensten, kan men bezwaarlijk muziek noemen).
In den tijd van Bach echter, d.i. de eerste helft der 18de eeuw, was er werkelijk in den Lutherschen godsdienst - dank zij den nog na 200 jaren werkenden invloed van den echten muziek-vereerder Luther, - nog plaats voor muziek, nog verlangen er naar, nog geloof in haar goddelijke macht. De volgers van Calvijn hebben daar zooveel van gedood en hun geloof daar door, ik geloof 't vast, vele levenskiemen ontnomen. Een godsdienst zonder eenig schoonheidsverlangen moet op den duur verdorren.
Voor Bach waren godsdienst en muziek dooreen geweven en komen we 't innig, kinderlijk vrome, bijna in al z'n werk tegen, zoodat we wel van hem durven zeggen: hij was 'n vroom man. Maar 'n vroom man wil vooral niet zeggen: 'n stijve, saaie man en nog minder 'n melancolieke man! 'n Vroom mensch is 'n blij mensch, omdat die mensch nooit alle hoop verliest, want hij gelooft en jubelt: ‘Mein gläubiges Herze frohlocke, sing, scherze!’ Deze aria uit 'n Pinkstercantate maakte oorspronkelijk deel uit van 'n soort allegorische jachtcantate die 'n klein Saksisch vorst aan Bach bestelde. Oppervlakkig bekeken zouden we zeggen: hoe kan dat? 'n jacht - met 'n Pinksterlied ruilen! Maar ik geloof juist dat ons dit 'n bewijs te meer is, hoe de eigenlijke kerkstijl Bach in hart en nieren zat en hij dien nooit verloochende, al moest hij soms de ongerijmdste rijmen bezingen. - Zooals in bijna al Bach's aria's komt in bovengenoemde 'n veelvuldige tekstherhaling voor - iets waar veel hoorders min of meer ongeduldig onder worden en waardoor zij Bach maar dadelijk langdradig noemen. Aan die menschen zou ik den raad willen geven: luister naar die muziek, zooals je kijkt naar 'n bloeienden appelboom of 'n wei vol margrieten! Daar zeg je toch ook niet: ‘'n bloem, weer 'n bloem en nog een en nòg een!’ Maar geniet je met één langen, vollen blik van al die blije bloemengezichten!
| |
| |
'k Sprak daar straks van Bach als 'n vroom, dus als 'n blij mensch. 'k Zou hem willen noemen 'n stil, blij mensch. Hij uit z'n gelukkige blijheid op ingetogen wijze. Dit hoort ge 't beste uit z'n ‘Weihnachtsoratorium’, (eigenlijk 'n reeks cantaten) dat Kerstoratorium dat van 'n zacht kerstboomen-licht overgoten schijnt. 't Eerste koor is 'n grootsche, jubelende oproep naar vroolijkheid: ‘Verbannet die Klage, stimmet voll Jauchzen und Frölichkeit an’ en alle kelen, alle fluiten, hobo's, trompetten, pauken, àlles juicht mee! 't Is 't blije gevoel dat we, als kinderen vooral, zoo sterk gevoelden, de blijheid van 't kerstfeest. Maar dan wordt stil aan 't kerstverhaal verteld en nu en dan vragen de kinderen iets. Zoo in 't koraal: ‘Wie soll ich dich empfangen?’ Nu is 't eigenaardige dat Bach deze schijnbaar blije woorden - 't is immers de gemeente die na den oproep van de dochter Zions om den bruidegom tegemoet te gaan, vraagt: hoe zal ik u ontvangen? - Dit doet op de wijze van: ‘o hoofd bedekt met wonden’, daarmede 'n floers over de vreugde werpend, om ons allen er aan te herinneren, hoe 't leven eindigde van dat kindeke Jezus, van dien hemelschen Bruidegom. - Zulke muzikale zinspelingen worden in Bach's werk telkens en telkens aangetroffen. Zijn kennis van de sinds eeuwen bestaande kerkliederen, liederen ontstaan midden in en door en niettegenstaande de kettervervolgingen, is iets dat ons hoe meer wij hem leeren kennen, meer verbaast. Vooral in zijn orgelvoorspelen komt dit zoo uit, hoe hij dikwijls in 't voorspel voor 'n bepaald lied, één of meer andere liederen verwerkt, omdat die a.h.w. als associeerende, als na-verwante gedachten bij hem opkomen. Hij verwacht natuurlijk die zelfde kennis bij z'n hoorders en vond die misschien ook wel in zijn tijd.
Ik noemde Bach 'n stil blij mensch. Hij is ook 'n stil ernstig mensch, die de diepste droefheid kende. Maar ik zou haast zeggen: hij liep daar nooit mee te koop. Hij wil nooit medelijden met zijn eigen droefheid wekken, hij laat alleen heel sterk innig voelen dat hij anderer leed geheel doorproefd heeft en hij heeft 't groote menschlijke wee verpersoonlijkt gezien in Jezus, den zachten mensch die wreed aan 't kruis geslagen wordt, en ons van hem in zijn Johannes- en Mattheus-Passie een beeld gegeven dat ons hem duidelijker doet zien dan alle schilderijen der wereld. 'k Geloof dat als er iemand aan de al-goedheid van Jezus mocht twijfelen, hij daarvan overtuigd zou worden bij 't hooren van dat roerende: ‘Er hat uns allen wohl gethan, den Blinden gab er das Gesicht, die Lahmen macht er gehend...’ in de Mattheus-Passie, bij die opsomming van al zijne wonderdaden met dat kinderlijke slot: ‘sonst hat mein Jesus nichts gethan’. De sopraan die dat alles rustig hoog uitzingt,
| |
| |
terwijl de twee hobo's in tertsengangen voortschrijden, als illustreerend 't weldoende gaan van den Heiland.
En wilt ge hooren al 't opgestapelde leed dat in dien zelfden mensch geborgen lag: hoort dien donkeren roep: ‘mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij
het bachhaus te eisenach (woonkamer)
verlaten? Dàn die bekende aria voor alt met viool uit de Mattheus-Passie: ‘Erbarme dich, mein Gott’ - waarin ons zoo begrijpelijk wordt gemaakt de wroeging van een die voelt mede zware schuld te hebben aan dat ontzag'lijk lijden. En dan nog meer in die tenor-aria uit de Johannes-Passie: ‘Ach mein Sinn, wo willt du endlich hin?’ In de geheele muzieklitteratuur ken ik geen stuk, dat sterker de vertwijfelde wanhoop, de radeloosheid van een door wroeging verwrongen menschenziel hartverscheurender weergeeft. 't Is of Petrus met 't hoofd in de handen naar buiten rent en zich telkens hoekig wendend, tegen onmetelijke muren te wonde stoot. - Helaas! Slechts zelden hoor je dit stuk zóó voordragen, dat 't je koud over den rug loopt! -
En wilt ge grooten troost en groote berusting voelen: laat dan over u komen dat prachtige slotkoor van de Mattheus-Passie: ‘Wir setzen uns mit Tränen nieder’ en laat u rustig, heel rustig en overtuigd maken door dat wiegende: ‘Ruhe, sanfte Ruhe’.
| |
| |
Onwillekeurig ben ik 't meeste gaan vertellen van Bach's Passionen, omdat ik vermoed dat deze onder mijn lezeressen 't meest bekend zijn. Zoo niet, dan hoop ik dat je lust gekregen hebt ze te gaan hooren of ze weer te hooren, misschien met andere ooren, of nòg opener ooren!
Je moet echter vooral niet denken dat Bach's andere werk minder is! Het is misschien moeilijker opnemen, vooral daar waar geen hulp van woorden is, zooals b.v. in z'n ‘wohltemporierte Klavier’, z'n sonates, concerten en vooral z'n groote en grootsche orgel-fuga's. - Zooals soms twee zielen harmonieeren zonder 't waarom hunner liefde uit te spreken, zoo brengt soms abstracte muziek, dat is zuiver en alleen muziek, zonder directe of indirecte uitlegging van woorden, ons nader tot den schepper van 't werk. Zoo kunnen, dunkt me, geen woorden in eenig levende of doode taal dàt uitdrukken wat Bach ons te voelen geeft in zijn concert voor twee violen. Dat ontroerend innig samen opgaan van twee die één doel hebben en telkens voor elkaar verschuiven, hooger steeds hooger dat te bereiken doel en telkens voor elkaar openen nieuwe vergezichten! Twee die elkaar helpen zoeken naar Waarheid en zich eindelijk verliezen samen in goudene verten van oneindige harmonie.
Dan voelen we over ons komen 'n ontzag'lijk goed-willen - helaas! dat we te zwak zijn die momenten vast te houden, zoodat goed-willen zelden wordt goed-doen! Maar toch, ik wéét 't: sterk-levende herinnering aan zulke oogenblikken kan nog van krachtigen invloed zijn en altijd voelen we na 't hooren of 't studeeren van Bach, ook van zijn werkelijk moeilijk te begrijpen, dus nog moeilijker uit te leggen fuga's, voelen we ons verlangen sterker naar méér Bach en we geven Beethoven gelijk die zeide: ‘Nicht Bach, Meer sollte er heissen’. ‘Bach’, dat is beek, ‘Meer’ dat is zee, dat is grootschheid, wijdheid, diepte. Dat alles geeft Bach!
|
|