Wat beweegt ons om verpleegster te worden?
door H.
NADENKEND over de vraag welke beweeggronden goed zijn om verpleegster te worden kwam ik tot de overtuiging, dat het levenslust is, wat ons in den grond in beweging brengt. Wie geen levenslust bezit, wie niet het mooie en heerlijke voelt te mogen leven, dat is: te kunnen gevoelen, te kunnen denken, zich te kunnen ontwikkelen, is een apathisch of levensmoe mensch.
Wie ouder wordt voelt het leven niet alleen als iets moois en iets heerlijks, hij zal het als iets heiligs beschouwen. Het leven is het kostbaarste wat een mensch bezit. Terwijl als kind alles voor hem klaarstond, leert hij nu begrijpen dat men slechts kan leven onder bepaalde voorwaarden. Die voorwaarden moet hij zich zelve verwerven, een ander kan hem wel voorgaan of inzicht geven maar hij zelf moet bewust meewerken anders leeft hij niet maar wordt geleefd. Aan alle kanten wordt zijn leven bedreigd en vooral het geloof inhet schoone en heilige van het leven. Bij het eerste leed, dat hem treft is hij geneigd het leven te verfoeien. Later leert hij pas beseffen dat juist dit het mooie is: dat men met alle kracht moet arbeiden om alle omstandigheden ten spijt eerbied voor het leven te hebben. Het is dan ook niet meer alleen zijn eigen leven wat hem interesseert, hij voelt den band, die bestaat tusschen hem en andere levende wezens. Hij krijgt een begrip van het groote Leven, dat de eeuwen getrotseerd heeft en wordt overgedragen aan het nageslacht en waarin zijn eigen bestaan is ingeschakeld. Wie dit gevoelt is er zich van bewust, dat het een heilige plicht is het leven lief te hebben en er voor op de bres te staan. Zijn levenslust is omgezet in levensliefde.
Voor een verpleegster nu is levensliefde beslist noodzakelijk, want zij komt voortdurend in aanraking met die moeilijkheden van het leven, die dit gevoel het meest ondermijnen. Niet alleen op lichamelijk ook op geestelijk gebied woont zij een strijd bij op leven en dood. En naarmate zij meer eerbied voor het leven heeft, des te beter zal zij in staat zijn voor hare patienten te waken, te zorgen en hun leven hetzij dan lichamelijk, hetzij geestelijk - hoe nauw staat dit trouwens dikwijls met elkaar in verband - in stand te houden.
Als tweeden beweeggrond noem ik werklust. Gevoelen en overpeinzen dat het leven heilig is, moet iets tengevolge hebben en dat ‘iets’ legt men in zijn werk. Dan werkt men niet meer omdat dat de beste manier is om den