Droom en Daad. Jaargang 1
(1923)– [tijdschrift] Droom en Daad– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |
De Martini-Toren te Groningen
| |
[pagina 189]
| |
zóó verheugde, dat ze o.a. een vreugdevuur in den top van den toren ontstaken, die daardoor zoo heethoofdig geworden, zijn kop verbrandde. Eerst in 1627 werd die hem weer teruggeschonken, en nu in renaissancestijl en van hout, met als windvaan alleen Sint Maartens paard in top en niet meer, zooals vroeger, een groot ijzeren kruis, waarop Sint Maarten zelf te paard, zijn mantel in tweeën scheurend om de helft daarvan aan een arme te kunnen geven. Het Protestantisme had intusschen ook zijn intrede in de Martinikerk gedaan. - Trots menigen storm, waarbij zijn kop heen en weer slingerde en trots menig onweer, waarbij de bliksem hem trof, staat dit monument er nòg en duizenden bewonderen zijn slanken, bij elken trans toeloopenden vorm, zijn hooggewelfde poort en den helaas weinig zichtbaren, sierlijk gebeeldhouwden hoofdingang, thans door huizen afgesloten. Wie is de ontwerper, de beeldhouwer van dit monument? Wiens geest was zoo ruim om eigen klein leven op den achtergrond schuivend, al zijn krachten te geven aan het scheppen van iets groots voor toekomstige eeuwen? Helaas blijft de Martinitoren zelf het antwoord schuldig, evenals de oude kroniekschrijvers uit dien tijd. - Stil! Luister! De toren verheft zijn stem! Zij, die aan zijn voeten staan, verdiept in het verleden, worden plotseling tot de werkelijkheid geroepen. Ze luisteren naar het opwekkende carillonspel en naar de slagen, die nu zwaar over de stad dreunen. En zich omkeerend, beseffen ze, dat het immers Dinsdag en dus marktdag is, en terwijl ze zich midden tusschen de hun waren aanprijzende joden begeven en zich mee verdringen voor de kraampjes met de ‘beslist goedkoopste en beste artikelen’ boeit hen tegelijk die stem van boven, die met zijn zang het geheele gedoe daar beneden nog vroolijker en levendiger maakt. Stellig heeft Dr. Berlage op zoo'n moment den toren geteekend, stralend in de morgenzon, waardoor zijn kop zoo diep groen koperkleurig kan zijn; wanneer de linnen verkooptentjes oplichten en de machtige stem van omhoog de honderden menschen met haar afwisselende liederen overstemt, van ‘die lustige Witwe,’ volksversjes, fragmenten uit Beethoven's sonates, tot Chopin's Marche funèbre toe. De Martinitoren leeft mee met de Groningers, deelt in aller vreugde en smart, laat zijn vlag wapperen op feestdagen, zingt dan slechts vreugdeliederen, terwijl het wel schijnt dat op Oudejaarsavond zijn twaalf slagen extra plechtig en meevoelend klinken. Vroeger luidde hij ook begrafenissen uit; nu wordt de 2 M. hooge klok alleen nog maar geluid bij héél groote | |
[pagina 190]
| |
gebeurtenissen, zooals bij de geboorte van prinses Juliana en op 28 Augustus 1922, den herdenkingsdag van Groningen's ontzet, toen 250 jaar geleden. En tot voor een paar jaar zweeg hij ook 's nachts niet, dan hield hij niet alleen een wakend oog over zijn onderdanen, maar tevens klonk er elk kwartier uit vier raampjes een vroolijk hoorngetoeter, beduidend dat alles veilig was in den omtrek. Toen echter, na ruim dertigjarigen dienst den ouden torenwachter dit vermoeiend leven te zwaar werd, besloot de gemeenteraad geen plaatsvervanger meer aan te stellen. Wel ging door dit besluit weer een stukje poësie uit het leven van de Groningers verloren. Terecht heeft Van der Ven zijn boekje over de carillons in ons land ‘De torens zingen’ genoemd. Moge de Martinitoren te Groningen nog vele eeuwen het wel en wee van zijn onderdanen in zijn lied uiten en tevens door zijn schoonheid menig schilder dwingen het beste wat in hem is, de menschheid te openbaren. |
|