Droom en Daad. Jaargang 1(1923)– [tijdschrift] Droom en Daad– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 164] [p. 164] De vaart door T. de Wit Zoo stil en zwart het breede water nu, Dat pas zoo levend was en vol gedruisch Van vele bonte schepen en het ruw Geroep van menschen op hun drijvend huis. Weg zijn de schepen en de menschen; waar? Wie denkt daaraan? Ze kwamen èen voor èen, Wij zagen ze, zij voeren verder naar Een doel, dat wij niet kenden, langs ons heen. Een woonschip ligt nog aan den kant gemeerd, Zonder bewegen, in een moede rust, Alsof het nooit te varen meer begeert, Van 't heden en van 't morgen onbewust. Zwak glimt er een lantaren in den mast; Die zingt een boodschap door den wijden nacht: ‘Hier wonen mènschen, met hun leed, hun last, Hier heeft de dag veel werk en nood gebracht.’ Zij slapen nu, of dènken zij misschien? Zoo ver hun wereld van de onze; weet Wel èen van ons, hoe zij het leven zien En hoe hun vreugd is, hoe hun Liefde heet? Vorige Volgende