| |
| |
| |
Harriet Beecher Stowe
door E. Kluit-de Clercq
VROUWEN en meisjes zullen in dit tijdschrift vertellen van hun werk, hoe zij er zich toe voorbereiden, hoe ze het aanpakken. Van het tegenwoordige spreken ze, ik daarentegen ga uw aandacht vragen voor het verleden.
Er zijn in de 19de eeuw vele vrouwen geweest, die een grooten invloed hebben gehad op de toen heerschende toestanden.
Van de verbeteringen door haar tot stand gebracht, plukken wïj de vruchten, maar daarbij vergeten we wel eens aan wie we ze te danken hebben.
Ik denk b.v. aan Octavia Hill, de eerste vrouw in Londen, die het aandurfde verbetering te brengen in de woningtoestanden der volksbuurten, en daarmede de wegbereidster werd voor de woninginspectrice van dezen tijd.
Wie dat mooie boek van Johanna Naber: ‘Wegbereidsters’ gelezen heeft, kent de nobele figuur van Florence Nightingale ‘de vrouw met de lamp’ zooals de soldaten in den Krim-oorlog haar noemden, als ze 's nachts aan de legersteden der gewonden trad. Ze leerden ook ‘Elisabeth Fry kennen’, moeder van twaalf kinderen, die tijd wist te vinden in de vrouwen-gevangenissen van Londen, waar toen nog de grootste misbruiken heerschten, de armzalige schepsels op te zoeken, allen samen in een zaal opgesloten. Met haar hart vol liefde trachtte zij ze tot menschwaardiger bestaan op te voeden. Laatst troffen mij in een preek deze woorden:
‘De heldhaftige mensch, is de mensch die “ja” zegt tot het leven, die het leven aandurft’. De vrouwen van wie ik u nu en dan vertellen wil, zijn alle ‘heldhaftige’ menschen geweest, die meer nog dan anderen de ellende en zonde der wereld zagen, maar die tòch het leven liefhadden en trachten wilden het voor anderen beter te maken.
De wapens waarmee zij ten strijde trokken waren: vroomheid, liefde, moed, werkkracht, opgewektheid.
Als eerste van een reeks vrouwenfiguren koos ik Harriët Beecher Stowe omdat ge waarschijnlijk allen haar naam kent als schrijfster van: ‘de Negerhut’. Maar wie het als kind las, besefte meestal niet welk een ontzaglijken invloed dit boek gehad heeft op de afschaffing der slavernij in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, Het is uit de herinneringen die haar zoon en
| |
| |
kleinzoon in 1911 over hun moeder en grootmoeder uitgaven, dat we zien hoe zij er toe gekomen is haar beroemde boek te schrijven. Ze geven ons een beeld van de dappere kleine vrouw, die hiermee zooveel voor de menschheid gedaan heeft.
Harriët Beecher in 1811 in ‘Litchfield: Connecticut’ geboren, verloor haar moeder toen ze pas 5 jaar oud was. Haar eerste bewuste kinder-herinneringen waren met haar verbonden.
Over die vroeg-gestorven moeder kon Harriët schrijven:
‘Al was ze uit onzen kring verdwenen, haar aandenken en haar voorbeeld hadden meer invloed op de vorming van haar gezin, het afhoudend van 't kwaad en opwekkend tot het goede, dan de levende tegenwoordigheid van menige moeder. Overal kwam ons haar herinnering tegemoet, want iedereen in de stad scheen onder den indruk te zijn geweest van haar leven en haar karakter, en liet daarvan iets op ons terug kaatsen.’
Toch hadden de kinderen Beecher ook na haar dood een gelukkige jeugd; Dominé Beecher hield zich veel met zijn kinderen bezig. Met een enkel woord wist hij zich te doen gehoorzamen, ze waren dol op den opgewekten humoristischen vader. Na eenige jaren hertrouwde hij met een jonge vrouw, die een lieve moeder voor zijn zeven kinderen werd.
Harriët had de heerlijkste herinneringen aan de oude pastorie, op haar vaders studeerkamer kroop ze graag in een hoekje, om er te lezen wat ze maar vinden kon.
Op school leerde ze 't meest door te luisteren naar een leeraar, die aan de oudere meisjes les gaf in geschiedenis en letterkunde. Hij hechtte veel waarde aan opstellen maken en elke week riep hij vrijwilligsters op, die op zich wilden nemen een opstel in te leveren.
Het vermaakte hem, toen Harriët, die pas negen jaar was, hem aanbood elke week een opstel te maken. Het eerste onderwerp was: ‘Het verschil tusschen het natuurlijke en het zedelijk schoone’, eerst door den leeraar verklaard. Ik denk niet dat men tegenwoordig meer een dergelijk onderwerp aan kinderen op zou geven, maar in dien tijd vond men er niets in. Na twee jaar verkoos de leeraar Harriët tot een der schrijfsters voor de openbare les. Ze vergat nooit hoe, voor een zaal vol menschen, haar opstel voor werd gelezen, en haar vader vroeg: ‘Van wie is dat opstel’. Welk een trotsch gevoel toen het antwoord luidde: Van uw dochter.
Een ander groot oogenblik was voor haar de eerste kerkgang. Ze was blij nu met de anderen Zondags mee naar ‘meeting’ in de kapel tegaan. ‘Voor
| |
| |
mijn kinderlijke verbeelding was onze oude kapel een eerbiedwekkende plaats. Zij scheen mij ongeveer gebouwd naar het model van de ark van Noach en Salomo's tempel, zooals die afgebeeld waren in mijn platenbijbel.
Toen Harriët 12 jaar was ging ze naar dc kostschool door haar oudste zuster opgericht. Ze was vol verlangen dichteres te worden en begon een drama in verzen. Maar haar zuster die ontdekte hoeveel tijd ze er aan besteedde, raadde haar aan liever te werken en liet haar jong als ze was, aan een klasse van meisjes les geven, even oud als zij. In haar jeugd was ze wel wat overgevoelig. Haar familie waarvan alle leden zich heftig voor theologie interesseerden, redeneerden veel over godsdienstige onderwerpen en voor Harriët, nog niet rijp zelf er over te oordeelen, was dit niet altijd gunstig. Ze begon te twijfelen en te tobben en daar ze niet sterk was pakte het haar te veel aan. Langzamerhand ging het beter, ze begon gezonder over de dingen te denken, en wilde het leven niet meer zóó zwaar opnemen. Aan een vriendin schreef ze:
‘Ik tracht een geest in mezelf aan te kweeken van algemeene vriendelijkheid. Inplaats van in een hoekje te kruipen om te zien hoe anderen zich gedragen, steek ik links en rechts mijn handen uit, en maak kennis met ieder die met mij kennis wil maken. Op die wijze vind ik den omgang met anderen vol genoegen en interest.’
In 1831 werd Ds. Beecher benoemd tot directeur van een Seminarie bij Cincinnati in Ohio. Hij nam de benoeming aan in de hoop daardoor in het Westen der Ver. Staten voor het Protestantisme te kunnen werken. Vurig voelde het heele gezin voor die zending, waaraan allen graag wilden meehelpen. De oudste zuster richtte dadelijk in Cincinnati een school op om leeraressen op te voeden voor het Westen. Harriët gaf daar ook les, al leed haar zwakke gezondheid wel eens onder de dagelijksche inspanning.
Gedurende dat eerste jaar in Cincinnati bezocht zij een plantage in Kentucky waar slaven gehouden werden. Toen de vriendin die haar vergezelde jaren later de Negerut las, merkte ze hoe Harriët alles van dat bezoek onthouden had, al scheen het destijds alsof ze niets om zich heen opmerkte. Een rijke familie uit Louisiana, die zich in Ohio vestigde gaf aan de slaven die ze meebrachten de vrijheid. Onder hen was een grappig negerkind, later als ‘Topsy’ in de Negerhut vereeuwigd. Trachtend het kleine nikkertje op de Zondagsschool de eenvoudigste begrippen over godsdienst bij te brengen, kreeg Harriët gegevens, later in het bekende gesprek tusschen Miss Ophelia en Topsy gebruikt.
| |
| |
‘Miss Ophelia: ‘Hebt ge wel eens iets over God gehoord, Topsy?’
't Kind keek verbauwereerd, maar grinnikte zooals gewoonlijk.
‘Weet je wie je gemaakt heeft?’
‘Niemand voor zoover ik weet,’ zei 't kind met een lachje. Dit denkbeeld scheen haar zeer te vermaken, haar oogen schitterden en ze voegde er bij: ‘'k Geloof dat 'k groeide, niemand niet maakte me.’
Harriët Beecher schreef haar eerste letterkundige producten voor een club die elke week in Cincinnati samen kwam. Spoedig daarop beantwoordde ze een prijsvraag van een weekblad, voor het beste korte verhaal en behaalde de prijs van 50 dollars.
Was schrijven een afleiding vóór haar huwelijk, nà haar huwelijk werd het dringende noodzakelijkheid.
In 1836 trouwde zij met professer Calvin Ellis Stowe, weduwnaar van haar grootste vriendin. Het was een geleerde, en een goede man met wien ze heel gelukkig was, maar hij had in het minst geen fortuin en was daarenboven hoogst onpractisch.
Na de uitgave van de Negerhut schrijft ze een brief waarin ze vertelt hoe zij schrijfster is geworden:
Gedurende vele jaren van strijd tegen armoede en ziekte, en een warm afmattend klimaat groeiden mijn kinderen rondom mij op. De kinderkamer en de keuken waren mijn voornaamste arbeidsveld. Sommigen van mijn vrienden, die medelijden hadden met mijn zorgen stuurden eenige van mijn schetsjes onder mijn naam naar tijdschriften die goed betaalden. Met het eerste geld dat ik op die wijze verdiende kocht ik een veeren bed...
Daarna dacht ik den steen der wijzen gevonden te hebben. Wanneer ik dus een nieuw karpet of matras noodig had of wanneer het aan 't eind van 't jaar bleek dat we er niet kwamen, zei ik aan mijn trouwe factotum Anna, die al mijn vreugde en leed deelde: ‘Als gij nu op de babies wilt passen en op het huishouden, voor één dag, zal ik een stukje schrijven, en dan zijn we uit de zorg.’
Haar zuster hangt er een grappig tooneel van op, hoe ze eens bij haar kwam en trachtte haar op te wekken iets af te maken voor een tijdschrift:
‘Gedurende een bezoek was ik getuige van een zeer vermakelijke vereeniging van haar letterkundig en huiselijk genie.
‘Kom Harriët, zeide ik, terwijl ze een baby in de armen had en naar de tweeling keek, die net konden loopen, waar is dat artikel, dat ik den uitgever voor a.s. week beloofde? Je hebt maar één dag meer om 't af te maken,’
| |
| |
‘En hoe wil je er aan komen,’ zei Harriët, ‘je zult moeten wachten tot baby tanden heeft en de schoonmaak achter den rug is.’
‘Dat gaat niet, 't moet af. Frederik (de held van 't verhaal) heeft nu al meer dan een maand bij Ellen gezeten en al die mooie dingen gezegd, en zij heeft gebloosd en rondgedraaid, tot het hoog tijd is om haar te hulp te komen. Je hebt maar drie uur noodig om die hofmakerij tot een goed einde te brengen en verdient meer dan je een heel jaar met naaien uitspaart.
...Ik overwon. In tien minuten zat ze, een tafel met meel, spek, enz. aan den eenen kant, eieren, boonen en pannen aan den anderen naast haar, een brandende kachel en een zwart-gekleurde nymph, pas in dienst, haar orders afwachtend.
‘Wel wel,’ zei ze met een onderworpen lachend gezicht. ‘Mina, doe wat ik je zeg, terwijl ik een paar minuten schrijf, tot het tijd is 't brood te kneden. Waar is de inktkoker?’
‘Hier bovenop den ketel,’ zei ik.
Mina begon te grinniken en wij lachten om haar vroolijkheid over den letterkundigen arbeid.
Ik nam een vel uit de portefeuille: ‘Hier zei ik, is Frederik naar Ellen's schitterend gelaat kijkend en fluisterend: ‘beschermengel, weet je 't nog?’ ‘Ja ja’ zei Harriët nadenkend om den draad van 't verhaal terug te vinden. ‘Mevrouw zal ik het varkensvleesch op de boonen leggen?’ vroeg Mina... Zoo ging het voort, kokend, schrijvend, kinderwiegend en lachend, tot het verhaal af en nageschreven was.
Geen wonder dat Mrs Stowe van haar schrijven spreekt, als: roeiend tegen wind en stroom op. In 1836 vervulde de kwestie der slavernij alle menschen in Cincinnati. Er waren heftige voor- en tegenstanders en het Seminarie waar Dr. Beecher aan het hoofd was beschouwde men als een brandpunt van abolitionisme (afschaffing). Vele menschen in de Noordelijke Staten vonden het toen reeds een vreeselijke gedachte, dat menschen als vee op de markt gebracht en verkocht werden om het zwaarste werk te doen. Wel waren er eigenaars van slaven, zooals b.v. Mrs Stowe ze in Kentucky had leeren kennen, die hen goed behandelden maar ze konden zich toch nooit als vrije menschen voelen. Ze waren nooit zeker niet weer aan iemand verkocht te worden, die misschien wreed en slecht voor hen zou zijn.
't Was echter voor de Zuidelijke Staten heel moeielijk geen slaven te houden. In de warmere streken werd vooral met het verbouwen van katoen en zuid- | |
| |
vruchten geld verdiend, en alleen de negers, zoo zeide men, konden het zware werk in de brandende zon volhouden.
In 1836 gaf de verdeeldheid over de slavernij aanleiding tot een hevigen strijd in Cincinnati. Huizen van negers werden neergehaald en slechts met moeite bracht de overheid de volksmenigte tot rust. Mrs. Stowe later op dien tijd terugziende, schreef:
‘Ik zag toen voor de eerste maal helder in, dat de instelling der slavernij onverdedigbaar was en dat daarom haar verdedigers tot geweld hun toevlucht namen. Ik zag dat het onvereenigbaar was met onze vrijheidsbegrippen, en dat de slavernij verdwijnen moest, hòe wist ik niet. Mijn oogen werden er dien zomer voor geopend als nooit te voren.’
Haar man was toen in het buitenland gedurende eenige maanden voor een werk dat hem was opgedragen. Aan hem schreef zij:
‘Niemand kan het systeem der slavernij zien zonder den onvernietigbaren wensch iets te doen, en wat is er aan te doen?’
Zij droomde toen nog niet dat zij iets ‘doen’ zou en daardoor helpen zou den Gordiaanschen knoop van dit reuzenvraagstuk door te hakken.
Toen Harriët nog een klein meisje was had ze door een tante die met een West-Indisch planter getrouwd was, veel gehoord van de gruwelen der slavernij. Haar tante had het niet kunnen aanzien, had haar man verlaten en was bij de Beechers in huis gekomen.
Als jong meisje daarentegen had Harriët gezien hoe op plantages in Kentucky de slaven goed behandeld werden. Die zijde der slavernij beschreef ze later in de eerste hoofdstukken van de Negerhut.
Eigenlijk was het pas in 1850 dat Mrs Beecher-Stowe zóó gepakt werd door het vraagstuk der slavernij, dat het haar niet meer los zou laten. Van Cincinnati moest zij met haar gezin verhuizen naar Brunkswick-Maine, terwijl haar man die ziek was, later zou komen. Het was een lange reis en niet gemakkelijk met vijf kleine kinderen. Onderweg bleven zij een paar dagen bij haar broer en zuster in Boston, waar ze inkoopen doen moest voor het nieuw tehuis. Maar hoe moe ze ook was en hoeveel zorgen haar drukten, ze deelde toch dadelijk met hart en ziel in de opwinding en verontwaardiging van haar familie en hun vrienden. Op het Congres was namelijk juist de wet ingediend waarbij aan de slavenhouders van het Zuiden het recht werd verleend hun slaven die ontvlucht waren naar de Noordelijke Staten, als hun eigendom op te eischen en terug te sleepen. Ja, erger nog, aan de bewoners der Noordel. Staten werd daarbij bevolen den slaverhouders hierin hulp te
| |
| |
bieden. Iedereen was er van vervuld en toen die wreede wet werkelijk werd afgekondigd, kreeg Mrs Beecher Stowe brief op brief van haar broer en zuster, waarin zij de afschuwelijke tooneelen van vervolging beschreven die er het gevolg van waren.
Haar schoonzuster schreef: ‘Nu Hattie als ik de pen kon hanteeren als gij, dan zou ik iets schrijven waaruit de heele natie zou voelen wat een vervloekte zaak die slavernij is.’
Een dochter van Mrs Stowe herinnerde zich haar leven lang het oogenblik waarop haar moeder dien brief ontving en voorlas. Zij stond van haar stoel op, verkreukelde den brief in haar handen, en riep uit met een uitdrukking op haar gezicht die de kinderen nooit vergaten: ‘Als God mij bijstaat, zal ik iets schrijven, ik wil het als ik leven blijf’.
Eerst echter moest ze haar zuster antwoorden: ‘Zoolang baby 's nachts bij mij slaapt kan ik niet veel doen, maar doen zal ik het ten slotte’.
Een bezoek bij haar broer in Boston versterkte haar nog in dit voornemen. Zij ontmoette er Ds. Henson, die vertelde van zijn bevrijding uit de slavernij. Als kind had hij zijn vader bloedend op den grond zien liggen, stervend aan de wonde hem door een opzichter toegebracht, tegen wien hij zijn vrouw had willen beschermen.
Toen Mrs Stowe kort daarna met haar kinderen in de kerk zat in Brunswick, zag ze opeens, als of het een plaat was, het tooneel van den dood van oom Tom voor zich, natuurlijk onder invloed van wat ze van Ds. Henson gehoord had. Daarbij was het haar alsof ze een stem in haar oor hoorde zeggen: ‘Voor zoover gij het aan een mijner broeders gedaan hebt, hebt gij het mij gedaan’. Ze was zoo ontroerd dat ze zich nauwelijks goed kon houden. Dien Zondagmiddag sloot ze zich op in haar kamer, en schreef grootendeels zooals het later gedrukt werd, het hoofdstuk van ‘De dood van Oom Tom’. Ze had niet genoeg papier bij de hand en schreef toen maar op het bruine zakken papier, waarin de kruidenier zijn waren gebracht had.
Het was haar alsof een machtige wind door haar heen woei, die haar toevoerde wat ze schrijven moest. 's Avonds las ze het haar kinderen voor. Haar twee jongens van tien en twaalf, barstten in tranen uit, snikkend stamelden ze: ‘O Mama, slavernij is het wreedste ding van de wereld’.
Dit was het begin van de Negerhut. Zoo weinig was ze zich van de waarde er van bewust, dat ze het niet eens aan haar man vertelde toen hij van een reis thuis kwam, tot ze hem op een dag snikkende vond over de stukjes bruin zakken-papier!
| |
| |
Grootendeels op zijn aanraden besloot ze een verhaal in afleveringen te schrijven, waarvan de dood van Oom Tom het hoogtepunt moest zijn.
Toch hadden zij noch haar man een denkbeeld van de macht van dit verhaal. Ze begrepen er pas iets van toen het in boekvorm verscheen. Later schreef ze eens aan een vriendin hoe ze in dit boek veel van haar eigen ervaringen verwerkte. In Cincinnati verloor ze een jongetje van twee jaar aan de cholera, en aan zijn sterfbed begreep ze wat een slavenmoeder lijden moet als haar kinderen haar ontrukt worden.
Vele jaren later in 1857, nadat ze haar oudsten zoon verloor die verdronk bij het zwemmen, kreeg ze in haar diepe smart weer datzelfde gevoel dat er alleen troost te vinden was door voor anderen iets te doen. Ze was toen reeds overal bekend als de schrijfster van de Negerhut. Een oude doove slavenmoeder, die nog vijf kinderen in slavernij had, kwam naar haar toe en zei: ‘Houd je goed, brave ziel, je moet het dragen, maar God heeft je lief. Zondag is een zware dag voor me, dan kan ik niet werken, en preeken kan ik niet hooren, dan ben ik voortdurend met mijn kinderen bezig. Sommigen zijn bij onzen lieven Heer, die zijn veilig, maar o! die vijf waarvan ik niet weet waar ze zijn!’
‘Wat is ons verdriet als moeder daarbij vergeleken’, roept Mrs Stowe uit, ‘tot het laatst wil ik een kwaad bestrijden dat aan zooveel moeders een rouw te dragen geeft, erger dan wat mij is opgelegd.’
De uitgever die de Negerhut in boekvorm uit zou geven, vreesde dat het te lang werd. Mrs Stowe antwoordde dat zij het verhaal niet maakte, maar dat het zichzelf maakte, en ze niet kon ophouden voor het uit was.
Zij vertelt zelf hoe 'n vreemde gewaarwording 't was ‘van een onbekende vrouw, een piep klein menschje, mager en droog als een handje snuif en erg versleten er uitziende’, opeens beroemd te zijn.
10000 Exemplaren van haar boek werden binnen eenige dagen verkocht, overal en door iedereen werd het gelezen tot over den Oceaan ging een stroom van aandoening en opwinding. Uit Engeland kwam een uitnoodiging over te komen om de gast te zijn van hen, die voor de afschaffing der slavernij waren. Ze was heel verbaasd in Liverpool aan wal stappend door een menigte te worden opgewacht en begroet. Bij de aanzienlijksten van Engeland werden recepties gegeven ter harer eere, maar de sympathie der arbeidende klasse deed haar nog het meest plezier, en ze was getroffen te zien hoe ook hier haar boek in alle handen was.
In 1816 brak de oorlog uit tusschen de Zuidelijke en Noordelijke Staten.
| |
| |
Duizenden jonge mannen die door de Negerhut vijanden der slavernij waren geworden, beantwoordden den oproep van president Lincoln, want een der voornaamste oorzaken van den strijd was de kwestie der slavernij, die de Noordelijke Staten toch eindelijk afgeschaft wilden zien. Onder de eersten die ten strijde trokken was de zoon van Mrs Stowe.
In 1862 bracht Mrs Stowe een bezoek aan Lincoln. Toen ze binnenkwam stond hij op met de woorden: ‘blij u te zien’, toen met een guitig lachje in zijn oogen voegde hij er bij: ‘Dus gij zijt de kleine vrouw, die het boek geschreven heeft, dat den grooten oorlog heeft gemaakt.’
Het waren bange jaren die nu volgden, want een oorlog is altijd afschuwelijk, en hier werd die gevoerd tusschen menschen van het zelfde vaderland. Gelukkig dat na drie jaren bloedige strijd de uitkomst was: dat een wet werd afgekondigd waarbij het houden van slaven verboden was.
Die tijding bereikte Mrs Stowe in een concertzaal. Bij het hooren van dit belangrijke nieuws richtten plotseling de blikken van het heele publiek zich naar haar, lachend en wuivend werd ze gehuldigd. Gloeiend van opwinding boog ze naar links en rechts. Het was een oogenblik van zegepraal, de bekroning van een levenswerk.
Het lot der nu bevrijde negers bleef Mrs Stowe zich aantrekken. In later jaren kocht zij in Florida een kleine plantage van oranjeboomen. Voor een deel deed ze dit om haar zoon werk te geven, dat hij met zijn geschokt gestel doen kon. Hij was nooit geheel genezen van een hoofdwond in den oorlog gekregen. Maar zij hoopte tevens, terwijl zij en haar man daar ook de helft van het jaar woonden, mee te kunnen helpen aan de negers het Evangelie te brengen.
Aan een vriendin schreef ze: ‘Mijn hart is met die arme menschen wier zaak ik in woorden trachtte te bepleiten en die nu onwetend en gewillig vatbaar zijn om in de goede richting te worden geleid.’
Toen zij na den dood van haar man, ook nog haar jongste dochter voor moest zien gaan, het kind dat misschien het meest van haar moeders gaven had gekregen, begon ook zij naar het einde te verlangen. In haar laatsten brief schreef ze ‘Mijn zon is onder. De tijd van arbeiden is voorbij’... Maar het einde kwam niet zoo spoedig als ze gedacht had. In haar laatste levensjaren waren haar geestvermogens gekrenkt, ze was weer als een klein kind, dat in een droomwereld scheen te leven. Vlak voor haar dood echter keek ze met verhelderde oogen haar verpleegster aan zeggend: ‘Ik heb je lief.’ Toen sliep ze zachtjes in.
| |
| |
Mrs Stowe heeft veel te dragen gehad, veel verdriet, veel zorg en moeite, maar zij aanvaardde dapper wat het leven bracht. Haar gaven stelde ze in dienst der liefde, en zij werd daardoor een zegen voor velen.
De stof voor deze schets werd ontleend aan het boek: Harriët Beecher Stowe Author of Uncle Toms Cabin by her son: Charles Edward Stowe and her grandson Lyman Beecher Stowe. Uitgegeven bij James Nesbit en Co., London.
|
|