Droom en Daad. Jaargang 1
(1923)– [tijdschrift] Droom en Daad– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Het korenveldGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 162]
| |
zingen zijn lied en de ziel groeien daarbij en dat is de bedoeling, dat de ziel groeit en rijpt en komt tot hare bestemming. Maar er zijn nog meer halmen in het korenveld. En nu denk ik niet in de eerste plaats aan de geknakte en de gekneusde en aan het zwarte moederkoren dat zoo giftig is, maar nu denk ik aan die enkele hooge, die zoo ver boven de andere halmen uitsteken, die daar zoo alléén staan. Want als de andere bewogen de aren tegen elkander slaan en met de lange voelsprieten elkander raken, dan steken zij daar ver boven uit en hoogstens voelen zij het even aan als soms een enkele hun stengel raakt; maar zij kunnen er niet aan mee doen. Zij hooren wel het harpgezang beneden zich opstijgen omhoog, maar zelf zingen zij niet, want er is geen die hun snaren raakt. - Deze hooge, zij zijn Eenvoud en Zachtheid en Liefde in de ziel en zij hebben ook andere namen. - En deze eenzame in het korenveld, zij zijn toch ook zoo onzegbaar rijk. Want boven alle uit hebben zij het overzicht over het geheele korenveld, - over de geheele ziel. - Waar de andere zien de enkele, de vele, zien zij het groote geheel. Zij nemen het geheele korenveld in zich op en daarom zijn zij in zekeren zin het geheele korenveld, want wat wij zien dat zijn wij. - En zij zien ook over het korenveld heen nog andere korenvelden, schoonere misschien dan het eigen veld. En boven die andere velden uit steken ook weer enkele hooge halmen en die zijn met hen van dezelfde hoogte en die zien elkander over en weer; zij zijn elkander in zekeren zin, ze begrijpen elkander, hierin vooral, dat zij zijn de samenvatting van het geheel waartoe zij behooren, elk in een afzonderlijk individu. - Gegroeid op denzelfden bodem met de andere aren en van het zelfde geslacht, begrijpen en weten zij ook de ervaring der andere en dit is dien velen tot troost en steun, gelijk het een geheel volk tot troost en steun en tot bemoediging kan zijn wanneer daar enkelen zijn, die het vóór gaan, tegen wie het kan opzien; want geweten wordt dat het daarheen moet, naar de hoogte van die enkelen, daar ligt de bestemming. En nu kan ik ook datzelfde korenveld nemen als beeld, niet van een enkele ziel, maar van een geheel volk van zielen en van een geheele menschheid. En dan zijn de enkele hooge halmen, die eenvoud, zachtheid en liefde waren in de ziel en gehoorzaamheid en geestdrift en heldhaftigheid - de heel grooten onder de menschen. Ik noem Boeddha, Mozes, Christus. En de menschheid weet van hun bestaan als de vele aren weten van de enkele hooge. En het geeft haar rust te weten dat hóóger het doel ligt en dat er zijn, die zoover kwamen. En die zoover kwamen zij weten ook van de geknakten en de gekneusden en van de giftigen en de kleine onvolgroeide zwakkelingen, van | |
[pagina 163]
| |
hun leed - en zij dràgen - en houden het alles te saam tot den oogst......... En dàn - begint een nieuw leven, een nieuw doel, een nieuwe bestemming. - En nu is dit het eenvoudige, dat als het korenveld geheel tot rijpheid is gekomen, dat dan de hoogste halmen het diepste buigen gaan, zoo diep, dat ze de andere halmen weer nader komen en het verschil niet zoo heel goed meer is te zien. Dan begint de vreugde voor allen; want ook in het allergeringste halmpje dringt iets door van de vreugde van het gerijpte koren, nu ook dat geringe tot de grootst mogelijke rijpheid is gekomen. En heerlijk licht nu door het gouden koren heen het weten, dat iets nieuws gaat beginnen. Ik heb bij een korenveld gestaan.
Ik heb de handen uitgestrekt
Naar het goud van het golvende graan.
O! dat ik die vreugde grijpen kon
Van het golvende graan in de gouden zon!
Ik heb de handen uitgestrekt
Naar de vreugd van het gouden graan.
Jacqueline E. van der Waals.
|
|