Het wonder
door Herman Hana
ER zijn enkele dingen die je altijd onthoudt, en zoo denk ik nog dikwijls aan iets heel bizonders, dat ik als jongetje van een jaar of vier beleefd heb, maar waar ik, als kind, met niemand over heb gesproken. -
Mijn moeder had mij eens een stukje geslepen kristal gegeven, waar veel facetjes aan waren en dat zoo groot was als een oog. -
Er was aan één kant een gaatje in, en door dat gaatje was een dikke draad waarmee ‘het glaasje’, zooals ik het noemde, aan mijn hals hing.
Ik keek er dikwijls door naar de ramen, om al de mooie kleuren die ik dan zag, maar nog meer trof mij wat ik zag, als ik door het glaasje naar moeder keek: de heele kamer vòl met prachtig gekleurde moeders!
Er was in ons huis een groote kamer, die wij weinig gebruikten, maar waar ik graag was omdat er kleine bruine kevertjes rondliepen en soms zelfs vlogen. Ook was de heele vloer bedekt met een kleed, dat erg ruig voelde als je het op handen en knieën lag te bekijken of als je er je wang tegenaan hield.
Zoo lag ik ook een keer, tegen den avond, op handen en knieën in een plekje late zon in den versten hoek van die kamer, te kijken naar het glinsteren van de ruige draadjes die net als haar op het kleed groeiden. -
Ik begon daar een beetje soezerig van te worden, toen ik ineens zag, wat ik nooit vergeten zal:
Er dansten over het kleed kleine lichtjes, waar alle kleuren in waren en toen ik opkeek, zag ik ze ook op het behangsel en op de witte deur in dien hoek. Ik zei of riep niets, want ik ademde zelfs niet, maar toen ik nog meer bewoog, om er een dichtbij te zien, waren ze ineens allemaal weg.
Iederen keer, als mijn moeder mij weer eens meenam naar die kamer, ging ik daar in dat hoekje op handen en knieën op de lichtjes wachten,... maar ik kreeg ze nooit, nooit meer te zien. En toch speet het mij toen mij later geleerd werd dat het zonlicht door geslepen glas in de regenboogkleuren gebroken wordt, want toen moest ik begrijpen dat die lichtjes van ‘het glaasje’ dat aan mijn hals hing gekomen waren, en dat het wonder, waar ik als klein jongetje zóó erg naar terugverlangde, eigenlijk iets heel gewoons was.
Maar nu, nu ik een man ben, weet ik weer dat dat kleine jongetje gelijk had