Droom en Daad. Jaargang 1
(1923)– [tijdschrift] Droom en Daad– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
Gewone dingen
| |
[pagina 127]
| |
werk zien; ik vond het niet bijzonder mooi, maar dat is een quaestie van smaak; het bewerkte materiaal echter was zeer fijne, vrij kostbare zijde; toen ik de opmerking waagde, dat ik het nog al duur vond, vooral in dezen tijd, kreeg ik ten antwoord: ‘maar dat is juist het mooie, dat kan niet ieder maken, dat is het ongewone!’ Zoo'n stakker dan toch, om daarin het mooie te zoeken; maar zijn er niet onnoembaar vele van die stakkers? erger nog, zijn ze niet te tellen degenen, die van die stakkerigheid vrij zijn? 't Is een der verwarringsverschijnselen van onzen verwarden tijd, dat het juiste begrip van gewoon en ongewoon te wankelen staat; maar, waar we hier te maken hebben met een nieuw tijdschrift, speciaal voor jonge menschen, en nog wel jonge meisjes, zullen we nu eens niet meer praten over al de verschrikkingen van onzen tijd, maar over de wijze, waarop we zoo hier en daar, eenige van die verschrikkingen uit den weg kunnen ruimen. Het is een zegen, een gewoon mensch te kunnen en te durven zijn, want, 99% der menschheid is nu eenmaal gewoon, stel u voor wat een ramp, als al die 99 van de 100 hun gewoon-zijn synoniem moesten voelen met banaal, vervelend, niet-de-moeite-waard! Het gaat er om een gewoon mensch te zijn met hart en ziel, en, ieder gewoon stukje leven te voelen als onmisbaar onderdeel van het groote wondere leven als geheel.
Ga naar voetnoot1) ‘Earth's crammed with heaven,
And every common bush afire with God;
But only he who sees, takes off his shoes’,
zei Elisabeth Barret Browning.
(Aurora Leigh).
Het buitengewone van de genoemde Dajakkers komt er uit voort, dat die menschen, al hun aandacht wijdend aan het hen omringende, er volkomen in thuis zijn, er het beste uit weten te halen. Dezelfde ooggetuige, die me deze trekjes van ze vertelde, had ook bijgewoond, hoe de Dajakkers, aan de kust gekomen, en daar gehoord hebbend van een bioscoop op een naburig eiland, niet te houden waren om met dat wonder kennis te maken. Vele bezoeken aan kuststreken met dergelijke vermaken, kunnen den ongewonen Dajakker uit de wildernis binnen zeer korten tijd maken tot een dergelijk banaal, belachelijk individu als een kaffer op Zondag in Johannesburg, uitgedost in het afgedragen colbert van zijn baas, gekleurde sokken, bruine schoenen, stroohoed, en, naar gelang van de mode, een wandelstok met den | |
[pagina 128]
| |
knop naar beneden of met den haak om den arm. Hij heeft verleerd zichzelf, d.i. gewoon te zijn. De bekoorlijke Spaansche vrouwen uit Sevilla behoeven maar even meer in contact met de wereld daarbuiten te komen, of zij vinden hun gracieuse lichte hoofdbedekking te gewoon, en plakken zich groote Parijsche gevaarten op de zwarte haren, met evenveel aplomb als onze boerinnen op hun fijne kanten mutsen afgrijselijke hoeden als vogelverschrikkers planten. Ongewoon is een zonsopgang op den Rigi: het hôtel is in rep en roer al in donker, wat een vreemde, ijzige lucht, wat een nieuwe gewaarwording die overgang van duister in licht! natuurlijk, het is mooi, maar gelooft ge werkelijk, dat men dit volop geniet, wanneer men gewend is de oogen te sluiten voor de wisselingen van licht en donker, van zonnestraal en schaduw, die men iederen dag kan waarnemen? Ik herinner me, dat ik als kind het uitzicht van ons stadshuis op een paar oude boomen, met wat modder er onder, troosteloos vond vooral in den winter, totdat - in een schilderij van Vincent van Gogh de schoonheid van het takkenstelsel van eenige boomen me in eens geopenbaard werd; sedert heb ik alle winterboomen lief en dank Vincent van Gogh. Als het gewone zijn charme verliest, gaat men op den zoek van het ongewone; maar dat kost tijd en geld, en deze beide zijn al even schaarsch tegenwoordig. De zegen hiervan voor het jonge geslacht is, dat het van het gewone weder wat maken moet. - Het huishouden, een kamerdag, vervelend! die voor het werk zijn aangesteld hollen er zoo gauw mogelijk door, om maar weer klaar te zijn voor bioscoop of balzaal; en die tot nu toe voor dit werk niet zijn aangesteld? Ik had eens een oude mahonielatafel aan een meubelmaker gegeven om te politoeren; ik kon hem haast niet terugkrijgen, want de man werkte met een ouden vader, die maar al stond te boenen op dat mooie hout, er niet van scheiden kon. Dat had zijn liefde, zijn volle belangstelling. Ik had het meubel jaren in mijn bezit, maar in mijn domheid nooit de mooi geteekende vlammen in het hout gezien. Een kamerdag, ja, een blauwen bak krijgen, daarop de fijne ornamentjes mogen zetten, omdat het meisje ze anders breekt, daar mag niet veel aan zijn, maar, hebt ge wel eens de bekoring gevoeld van mahonie- of eikenhout onder de behandeling van uw doek aan het leven te zien gaan? We spraken zoo straks over fantasie, over de moeders, die zeggen ze te missen, omdat ze hun kinderen geen verhaaltjes kunnen vertellen. Hoevele van diezelfde moeders zien het lieve wezen van hun kind dwars door zijn slecht | |
[pagina 129]
| |
humeur heen; speuren met zienersblik waar het aan hapert, als de stemming verkeerd is; weten voor den opgroeienden zoon, dien de dingen niet al te vlot afgaan, den weg uit te vinden, waarlangs hij het beste tot de hem eigene bestemming kan komen; is daar dan soms geen verbeeldingskracht voor noodig? Er is een heel gewoon woord in het Lucas Evangelie, dat me altijd bijzonder getroffen heeft (Luc. II: 18, 19; 50, 51). Toen de herders gekomen waren om het kindje Jezus te aanbidden, verwonderden allen zich over wat zij spraken, ‘doch Maria bewaarde deze woorden alle te zamen, overleggende die in haar hart.’ En toen, later, de angstige ouders den jongen Jezus in den Tempel bij de schriftgeleerden hadden gevonden, ‘verstonden zij het woord niet ‘dat hij tot hen sprak.’ Maar, thuis gekomen te Nazareth ‘bewaarde zijn Moeder al deze dingen in haar hart.’ Zij is de moeder, die ziet, en vasthoudt aan wat zij ziet. Wij zijn zoo geneigd het gewone, de gewone menschen weg te cijferen. Mozes heeft de steenen tafelen gegeven, Petrus en Paulus hebben het christendom verbreid. Maar gelooft ge werkelijk, dat er iets van dat al tot ons gekomen zou zijn, als er niet in Mozes'- en in den eersten Christentijd tallooze gewone menschen waren geweest, gezinnen en eenlingen, die den vruchtbaren bodem vormden, waarin het uitgestrooide zaad wortel kon schieten? Zij waren de eenvoudigen, de trouwen, vooral de waren, die zichzelf durfden zijn, niet bazelden over de verwarring en verwildering, die ook in dien tijd welig tierden, maar op hun post hun gewone werk deden, en in hun eerlijkheid aanvoelden de waarheid van de nieuwe leer, den schijn van het afgeleefde om hen heen. Een groote troost en verkwikking ligt in die gedachte, een heerlijk gevoel van verantwoordelijkheid en roeping voor het jonge geslacht, en vooral voor de jonge meisjes, die nog steeds die eigenschap in zich ronddragen van ‘deze dingen in hun hart’ te bewaren. Laat praten dan over onrust en verwarring, laat uithollen dan naar wat ongewoon is, maar gebruiken wij onze ooren om te hooren, onze oogen om te zien, zoodat we deze kleine dagelijksche wereld om ons heen voelen vol van het groote wereldwonder.
Ga naar voetnoot1) ‘No pebble at your foot, but proves a sphere;
‘No chaffinch, but implies the cherubim;
‘And (glancing on my own thin, veinèd wrist.)
‘In such a little tremour of the blood
‘The whole strong clamour of a vehement soul
‘Doth utter itself distinct.
E.B. Br. Aur. Leigh.
|
|