| |
| |
| |
Iets over ‘teekenen’ als vak
door L.H. Oort
Niet de wereld is schoon, maar wij zijn het. De schoonheid leeft in ons zelf.
Just Havelaar.
TERWIJL ik dit schrijf hangt vóór mij een reproductie van een groote ‘krijtteekening van Vincent van Gogh ‘De oude Naaister’ -. Een oude gebogen gestalte, de oogen gericht op haar werk, de rimpelige werkhanden houden het kleedingstuk vast. Het is een teekening waarin wij zoo ten volle voelen de grootheid van een man als van Gogh, die in den vorm van een oude, wat onaantrekkelijke vrouw uitbeeldt alle zorg en moeite van het leven van velen rondom ons. En dit is kunst, om in lijn, kleur, vorm of klank uit te drukken wat ons innerlijk ontroert. Kunstenaar is hij, die dit kan en zijn leven eraan geeft.
Over kunstenaars wil ik nu echter niet spreken. Wanneer er onder u zijn, die werkelijk datgene in zich hebben wat hen later tot kunstenaar maken zal - wanneer er zijn, die de vijf talenten uit de gelijkenis ontvangen hebben, dan zullen zij die moèten ontwikkelen, in welke omstandigheden des levens zij ook geplaatst zijn. Misschien zwoegen en werken zij en lijden armoede als Vincent van Gogh. Of ik denk aan een Suze Bisschop Robertson die jarenlang aan een Hoogere Burgerschool lesgaf tot zij eindelijk geld genoeg had verdiend om zich geheel aan de kunst te wijden.
Werkelijk groote kunst breekt zich baan onder de moeilijkste omstandigheden, ondanks alles.
Ik wil echter tot hen spreken, die niet zóóveel, maar toch iets van dat kostbare in hun handen meedragen in het leven, tot diegenen, die één of twee talenten hebben gekregen, maar deze dan ook niet willen begraven of oppervlakkig gebruiken. Want oppervlakkigheid is dilettantisme en dit kan nooit anders dan verkeerd op onszelve en anderen werken.
Eerlijk en zuiver willen we met onze gave voor het leven komen te staan, zoodat ze gaat groeien en bloeien en vruchten dragen.
En waar we het tot nu toe over kunst in het algemeen hadden, wil ik nu spreken over teekenen in het bijzonder. En we denken aan die meisjes en vrouwen, die talent voor teekenen hebben en zich afvragen: ‘Wat kunnen wij ermede doen?’
| |
| |
Talent voor teekenen is een even heerlijke gave als muzikaliteit. In ruimen zin genomen is het: het zien van alles wat mooi is en het uitdrukken van die schoonheid in alles rondom ons. Verwar dit niet met wat de menschen wel eens artistiek noemen en gewoonlijk niet veel anders is, dan wat slordige onevenwichtigheid.
Iemand die werkelijk liefde voor lijn en kleur bezit, zal behoefte voelen, dit uit te drukken in alle omringende dingen: in mooie reproducties aan den wand, in rustige harmonie van kleuren in haar kamer, in de afwezigheid van een aantal leelijke dingen, in eigen kleeding - natuurlijk is dit nog geen teekenen, maar het staat er meer mee in verband, dan je denkt. Ik zie het zóó, dat voor velen het teekenen zelf niet in de eerste plaats zal zijn ‘doel’ maar ‘middel’ om te leeren zien, te leeren beschouwen de schoonheid van de dingen rondom ons.
Zooals een leerlingetje tegen me zeide:...
‘Weet u, waarom ik teekenen zoo heerlijk vind? Omdat je alle dingen mooier gaat zien!’
Zij had lang en vol toewijding aan een stilleven geteekend, dat zij zelf had opgesteld en al had ze in haar natuurlijk nog gebrekkige weergave geen schoonheid kunnen geven, ze had zelf de schoonheid ervan gevoeld, er door leeren zien. Is het dàt niet in de eerste plaats, en wordt het leven daardoor niet veel rijker en vreugdevoller? Is voor iemand, die teekent, niet iedere wandeling, iedere treinrit, iedere tocht door een oud stadsgedeelte een vreugde? Kan een mooie tentoonstelling je niet ineens voor weken nieuwe levenskracht geven en zijn er niet de musea, waar je onder de vele schilderijen telkens een enkele goede vriend hebt, waar je steeds meer van gaat houden, wanneer je hem terugziet? Ik heb eens in een vacantieweek een vervelende pijnlijke behandeling aan een tand moeten ondergaan. Maar er hing in die kamer van dien dokter aan een leege wand één groot schilderij van een fransch meester. Een paar schepen in volle zon op een stralend blauwe zee. Dat schilderij heeft hèèl veel goedgemaakt van het vervelende in die week. Ik heb er van genòten en ik kan het nu nog voor me zien in al zijn frissche zonnige kracht. En zoo wilde ik je duidelijk maken, dat teekenen is in de eerste plaats het liefdevol beschouwen, het zien van schoonheid, het met open oogen door het leven gaan. Maar nu ga ik verder en kom bij hen die zeggen: ‘Dat is alles waar en mooi, maar het is voor mij niet genoeg. Iets beschouwen en ervan genieten is nog geen teekenen. Ik wil, wat ik voel en zie, ook uitdrukken in een teekening of schilderij. En het zien van een kunstwerk maakt zoo vurig
| |
| |
vincent van gogh
‘de oude naaister’
| |
| |
de wensch in me wakker om zelf ook zooiets te maken. Ik wil werken tot ik hetgene wat ik in me voel, kan weergeven: ik wil erin doorgaan.’
En met hen wil ik ernstig spreken over teekenen, over kunst, als levensvervulling, als ‘vak’.
In oude tijden, in de middeleeuwen b.v. stond de kunst meer in dienst der gemeenschap. Daar waren natuurlijk de groote meesters, die de muurschilderingen en altaarstukken schilderden, maar daar waren ook de vele kunstenaars waarvan wij geen namen weten. Zij maakten het prachtige beeldhouwwerk waarmee de portalen en pijlers en bogen van de kathedralen versierd waren. Zij sneden de preekstoel en de koorbanken uit het taaie hout, zij schilderden de plooien van een heiligengewaad, waar de groote meester het geheele beeld ontwierp. En ik denk aan de vele monniken in de kloosters, die hun heele leven besteedden aan het verluchten en schrijven van een evangelie of een gebedenboek. Hun kunst leeft voort - evenals die der grooten.
Ik wil nu niet vertellen hoe het komt, dat langzamerhand dat alles veranderde, wij weten allen, dat het nu anders is. Ik geloof echter vast, dat wij in onzen tijd beginnen te herwinnen, wat een tijd lang verloren scheen te zijn gegaan: ‘Kunst als vak in dienst der gemeenschap.’ En ik voel dat wij zullen en moeten komen tot den tijd, dat ieder die zich tot kunst geroepen voelt, zich met volle liefde zal geven aan die zaak, welke die ook is. Er is groot, rijk werk voor de velen die talent hebben: onderwijs, binnenhuiskunst - kunstnijverheid - het is alles even mooi, en veel vruchtbaarder voor de maatschappij, dan een aantal slechte schilderijen.
En nu willen we even practisch zijn. Want velen, we kunnen wel zeggen bijna allen onder ons, willen met hun werk hun eigen brood verdienen, en ik behoef niet te zeggen dat met vrije kunst tegenwoordig weinig te verdienen valt. De werkelijk groote kunstenaars dienen geholpen te worden. Er moesten meer studiebeurzen zijn en meer menschen, die hun geld aan kunstwerken, inplaats van aan lange diners en kostbare japonnen uitgaven. Maar al waren voor die grootsten de dingen nu al eens beter in dat opzicht, de minder grooten waren daarmee toch nog niet geholpen. Toch kunnen zij een plaats vinden en hun brood verdienen als zij één van de bovengenoemde wegen willen inslaan. Over kunstnijverheid en binnenhuiskunst ben ik niet bevoegd te spreken. Ik kan alleen over onderwijs in teekenen praten, omdat ik me daar met hart en ziel in verdiep.
Eén ding wilde ik je aanraden, vóór je beslist om in teekenen door te gaan. Je zegt, veel van teekenen te houden, maar heb je jezelf wel eens ernstig op de
| |
| |
proef gesteld? Heb je wel eens dagen achtereen zonder hulp geteekend? Zoo niet, stel dan eens een mooi stilleven op in een rustige kamer en geef er eens veertien dagen van je vacantie aan. Je kunt ook bloemen teekenen of een portret, dat doet er niet toe. Maar verdiep je er in en geef het niet op. Maak er drie, vier studies van, als je op één bent uitgewerkt. Offer er een paar tennismiddagen, een roeitocht aan op, en als je dat veel kost, ga dan maar niet in teekenen door. Ik denk echter, dat je er erg van genieten zult, want er is niets heerlijkers dan dat. Ga nu met je werk, vooral met dat wat je geheel zelfstandig deed, naar een bevoegd iemand toe om raad en critiek. Niet wat je al te voorschijn bracht, maar het talent en de liefde waarmee je werk gedaan is, doen er toe en iemand, die er verstand van heeft ziet dit dadelijk aan je werk, ondanks de fouten. Wanneer je deze proef goed doorstaan hebt, weet je dat je wel volhouden kunt en dat je nog meer van teekenen houdt als vroeger. Misschien merk je ook dat je dit alles te veel is, en dan is het beter niet als vakmensch te beginnen.
Lijkt het of ik je af wil schrikken voor het vak waar ik zelf zooveel van houd. Als je me goed begrijpt zul je voelen, dat ik hen wil weren, die het niet geheel als ernst opvatten. Want omdat een eindexamen 5-jarige H.B.S. voor de opleiding teekenen niet noodzakelijk is, zijn er steeds nog menschen die denken, dat je als je op school niet hard gewerkt hebt en ‘plezier in teekenen’ hebt zooals men dat noemt, maar wel in teekenen kan doorgaan.
Van een teekenleerares wordt behalve op teekengebied, nog een groote mate van algemeene ontwikkeling verwacht, als er iets van haar wil uitgaan. Zij heeft een vak, dat héél vruchtbaar voor de leerlingen kan zijn, wanneer het gedoceerd wordt uit vollen rijkdom van de leerares.
Nu over de opleiding:
Wanneer men op een Lyceum, Gymnasium of Hoogere Burgerschool met eindexamen wil lesgeven, moet men de volledige akte Hand- en Lijnteekenen Ma. bezitten. Men mag dan ook kunstgeschiedenis doceeren, maar dat beteekent voor de betrokken leeraren zware eigen studie, daar de opleiding niet veel meer geeft dan een oppervlakkig begin. Kunstgeschiedenis is tegenwoordig een vak op zichzelf, men kan erin promoveeren aan de Universiteit. En voor elke teekenleerares is het aan te bevelen, òf onder een professor of ander bekwaam docent, òf door eigen studie en het zien van véél kunstproducten, zich deugdelijk voor te bereiden voor het onderwijs geven in dit prachtige vak.
Wil men alleen aan Industrie- en Vakscholen lesgeven, dan moet men Mk.
| |
| |
doen, de middelbaar teekenakte, die minder wiskunde vraagt, maar meer voor de décoratieve teekenkunst opleidt. Men moet daarvoor b.v. ook alle handwerk- en kanttechnieken kennen.
Een akte middelbaar teekenen halen, beteekent in allerlei vakken en richtingen héél hard werken... behalve in teekenen. Bijna iedereen die wat teekenen kan en een fatsoendelijk stel hersenen bezit kan de middelbare teekenakte halen. Men werkt zich met behoorlijk geduld en wat verstand door een berg anatomie, beschrijvende meetkunde en axonometrie door, zwoegt dagen lang op ingewikkelde perspectievische constructies waarbij geheimzinnige kaarsen vreemde schaduwen over nog vreemder voorwerpen werpen. Je leert er methode, waarbij je eindeloos veel platen moet onthouden, die je later nooit laat teekenen. Om kort te gaan, je doet er veel merkwaardige ontdekkingen, maar teekenen leer je er niet.
Je moet wel een reusachtig stilleven afbeelden en een beeld en een pleisterkop, maar de ontroerende schoonheid van een ding weergeven of een levend wezen in enkele lijnen of een paar bloemen in kleur, - juist dàt wat je zoo heel noodig hebt in je latere onderwijs, daarvan merk je niets. Ik zou je graag vertellen, wat ik daarvan in Engeland zag, waar ze op dat gebied veel verder zijn, maar dat zou me nu te ver voeren. Voorloopig genoeg hiervan. Zoolang we de middelbare akte hebben, moeten we ze doen en ze kan niet veel kwaad, mits men er zich geheel bovenuit werkt. Wee hen, die denken dat ze er zijn, als ze het witte papier uit de handen der waardige examinatoren ontvangen. Men weet dan pas, dat men niets kan.
De middelbare akte, hoe gebrekkig dus ook in vele opzichten, moeten we in den zak hebben wanneer we les willen geven aan een school.
Voor de Ma. akte is de mooiste, ruimste opleiding de Academie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam. Een bepaald rechtstreeksche opleiding is het niet, maar het is een kunstopleiding, het is hooger onderwijs.
Daarnaast staat de Academie in den Haag, die naast vele andere richtingen een bepaalde opleiding voor de middelbare akten heeft, die drie à vier jaar duurt. Dan komen de Normaalschool in Amsterdam, de Haagsche Teekencursus (alleen 's avonds) en nog tal van kleinere inrichtingen, bijna in iedere stad, waar leeraren de opleiding op zich nemen. Men kan natuurlijk twee dingen doen: - òf zoo gauw mogelijk de akte halen en later op breeder grondslag doorwerken - òf de opleiding voor middelbaar zoo ruim mogelijk nemen, zich niet laten ‘africhten’. Dit alles is persoonlijk en hangt van velerlei omstandigheden af.
| |
| |
Voor de richting Mk, waarover ik hierboven sprak, voor hen dus, die meer de decoratieve richting willen inslaan, is de Dagteeken- en Kunstambachtschool voor meisjes de meest aangewezen plaats. Daarnaast de beide kunstnijverheidscholen in Haarlem en Amsterdam en de Quellinusschool, ook in Amsterdam, die in meer ruimeren zin decoratief opleiden. De Haagsche Academie heeft eveneens een afdeeling voor kunstnijverheid. Naast deze zijn nog een aantal plaatselijke kunstnijverheidscholen te noemen, zoodat men niet bepaald naar Amsterdam of den Haag behoeft te gaan om een akte te halen. Er is nog een akte Lager Onderwijs Teekenen, die héél weinig beteekent en waarop bij het verkrijgen van betrekkingen aan scholen bijna niet gelet wordt. Aan alle schoolvereenigingen en Muloscholen waar het teekenonderwijs niet in handen van den klasseonderwijzer is, vraagt men tegenwoordig middelbare leerkrachten.
Dit over de opleiding.
Nu over de toekomst, die men in het onderwijs heeft. Hoeveel men ermee verdient, hangt af van het aantal uren, van de school en van het aantal dienstjaren. Alle inlichtingen kan men daarover in handboeken voor beroepskeuze vinden. Men verdient genoeg voor het dagelijksch brood, in de meeste gevallen is het een ruim bestaan.
En nu het onderwijs zelf.
Een tijd geleden was de teekenzaal, indien hij er was, de saaiste, leelijkste plaats die men zich denken kan. Blok en draadmodellen, wandplaten en stoffige pleistermodellen vormden de eenige teekenvoorbeelden en dienden tegelijk als versiering.
Nu is het wel héél anders. Het is heerlijk als teekenleerares je eigen zaal te hebben, het is zoo heelemaal je eigen rijk, waar je de kinderen ontvangt en waar je alles in de omgeving kunt laten meewerken om iets te bereiken. Er zijn tegenwoordig prachtige teekenzalen met helder licht, rustig van kleur, met prettige teekentafels en groote stofvrije bergplaatsen. Het is een ware heerlijkheid in zoo'n zaal les te geven en ik geniet ervan. Maar er is nog een andere school, waar ik aan verbonden ben, en daar is de teekenzaal me nòg liever, al is hij lang niet zoo volmaakt. De bergplaatsen zijn klein, de banken nog ouderwetsch. Maar langzaam en dank zij aller toewijding is er al heel veel gekomen - we hebben zelf gebeitst en geverfd en er zijn mooi gekleurde gordijnen en planten en bloemen in overvloed - er zijn modellen, door de meisjes zelf van huis meegebracht, er zijn boeken en reproducties en werk van de leerlingen.
| |
| |
We hebben een heerlijk uitzicht over boomen en daken en wegen, waaraan we perspectief kunnen bestudeeren, het is een prettige teekenzaal.
Zoo'n omgeving werkt al mee, en nu begin je daarin met de meisjes te werken. Het leerplan geeft in groote lijnen de richting aan en in de laatste klassen van de H.B.S. werk je hard voor het eindexamen en moet je misschien wat veel stillevens laten teekenen. Maar er is in geen vak zoo'n vrijheid van handelen voor de docenten, zulk een mogelijkheid voor persoonlijk onderwijs. Heerlijk - maar... verantwoordelijk. Er is geen boek, dat je volgen kunt, er zijn geen lessen te overhooren. Maar er zijn groote kasten vol van de fleurigste, prettigste voorwerpen, er is een bergplaats vol opgezette vogels en vlinders, er is de geheele levende natuur, zoodat de teekenzaal meestal vol bloemen staat.
En we mogen ontwerpen en chabloneeren en batikken, we mogen geheugenteekenen en illustreeren - we mogen met elkaar praten over een mooie reproductie, over een pas geziene tentoonstelling.
Om nog niet te spreken van de kunstgeschiedenis in de hoogste klassen, die zoo heerlijk bij al het andere kan aansluiten.
Er zijn bezwaren, maar die zijn overal. Ik zou er vele kunnen opnoemen. O.a. de eenzijdigheid van het eindexamen in teekenen, en hoe jammer het is, dat op de gymnasia geen kunstgeschiedenis wordt gegeven. En ik zou graag verschillende dingen, die ik in Engeland en Duitschland zag, in ons leerplan ingevoerd willen zien. Maar ik ben overtuigd dat je eerst maar eens goed moet roeien met de riemen, die je hebt. Wij kunnen van dit leerplan véél maken en wat mij persoonlijk betreft, ik ben mij bewust heel dikwijls te kort te schieten. Er is één groote wensch: Een ruimere opleiding en een geheel ander en beter examen middelbaar. En het spreekt van zelf, geen dertig lesuren in de week, zoodat er tijd overblijft voor eigen studie en rustige voorbereiding.
Wij moeten tijd overhouden om zelf te werken, te zoeken, te studeeren, anders kunnen wij niets meer geven en wordt ons onderwijs slap en krachteloos. Door zelf dagen lang met een stilleven te worstelen kunnen wij aan een ander het mooie ervan laten voelen. Er is een stille wisselwerking tusschen ons eigen werk en dat van de leerlingen, dat heb ik dikwijls gevoeld.
Het gaat er niet om of je zoo'n stilleven of bloem nog wel teekenen kunt en technisch uitleggen hoe een oor aan een kan zit! Dat is niet moeilijk.
Maar - en nu eindig ik waarmee ik begon - het mooie en bijzondere van teekenonderwijs is dit: ‘te trachten het schoone, dat in ons leeft, te zien in de dingen rondom ons en daarvan iets te geven aan de jongeren om ons heen.’
|
|