nieuw verwisseld, nog enkele weken en in 't nieuwe pakje, dat tegen storm en regen beschermt, wordt de herfstreis aanvaard.
Boven de weiden is niet meer het drukke vogelleven van de lente, vol speelsche vlucht en druk geroep en dartel liefdespel. Jongen scharrelen nog rond tusschen het gras of over de kaalgemaaide velden, de angstroep der oude vogels geeft nog veel rumoer. Oud en jong vereenigt zich dan tot groote troepen die langs stranden en weiden trekken.
Zoo heerscht ook in 't zomerwoud niet die opgewekte levendigheid die 't lentebosch bood. 't Is er stiller en stemmiger nu, gedempter van kleur en geluid.
Toch is 't er nog wel vol van bloemen, 't geel van springzaad, het paarse leverkruid, de roomkleurige, aromatische bloei van de kamperfoelie, de witte braambloesem, straks tot smakelijke bessen rijpend.
Ook zingt er nog de spotvogel en aan zijn lied vol variatie kunt ge welluidendheid niet ontzeggen, nog hamert er de specht, koert de houtduif en de vlaamsche gaai schraakt of uit ook wel welluidender lied. Maar de boschzanger bij uitstek, de nachtegaal, zwijgt al in Juli en de sonore roep van den koekoek zal weldra verstommen.
Zoo is er ook nu nog kleur en klank genoeg om aan hen die korter of langer stof en stank der steden mogen ontvluchten rijk en puur genot te schenken. En ook wie thuis moet blijven of wiens buitenleven maar van korten duur zal zijn, zal in park en landelijke stadsomgeving de glorie van den vroegen zomer kunnen beleven in bloeseming van rozen en tallooze andere zomerbloemen, in kleurige gratie van vlinders, in zang en roep van dat niet onaanzienlijke deel van't gevleugeld volk dat de stadsparken niet mijdt of den nabijen omtrek bewoont. Voor wie met open oog en oor zijn wegen gaat, zijn zelfs de groote steden rijk genoeg aan schoonheid van de natuur, waarvoor de oppervlakkige beschouwer maar al te vaak blind blijkt te zijn.