bestaan, voorrechten geniet ze, die wij ouderen haar wel eens benijden. Of is het niet een voorrecht, dat dank zij de vrouwen van een vorig geslacht, het jonge meisje, dat studielust heeft, nu evengoed als de jongens tot de Hoogeschool kan worden toegelaten?
Is het niet een vooruitgang dat zij zich in alle mogelijke richtingen voor een betrekking kan bekwamen?
In de laatste 20 jaar zijn overal industrie- en huishoudscholen opgericht, bestaat er in de ziekenhuizen gelegenheid tot ziekenverpleegster te worden opgeleid. Wie voor maatschappelijk werk voelt kan naar de maatschappelijke school in Amsterdam, wie assistente aan volksleeszaal of biliotheek wil worden, kan een cursus volgen die daarvoor klaar maakt.
De groote vraag voor elk jong meisje dat werken wil, is: in welke richting wijst mijn aanleg en waarin zal ik bevrediging vinden?
De tijd is voorbij, waarop het van zelf sprak dat het meisje na de school thuis bleef om in de huishouding te helpen en in sommige kringen ‘uit te gaan’, totdat ze trouwde. Trouwde ze niet - dan bleef ze thuis, hielp nu en dan in 't huishouden van familieleden, maar werd zelden onafhankelijk door eigen verdiensten, als het finantiëel niet volstrekt noodig was te verdienen.
Mevrouw Boudier Bakker schreef in haar veel besproken boekje: ‘De moderne vrouw en haar te kort’:
‘De tijden zijn eenmaal voorbij dat het meisje haar dagen verdroomde achter de vensters in ongezond, eentonig bestaan’, maar eenige bladzijden verder zegt zij: ‘Aan het studeerende, op kamers wonende meisje heeft totaal de gedachterust, de stille rijping ontbroken van de vroegere meisjes achter de vensters’.
Dùs - dan toch maar beter het vroegere leven? En als de man niet komt, en ze blijft zitten achter de vensters?
Als ik die woorden lees moet ik altijd terugdenken aan twee lieve oude dametjes, in een huis op een stille gracht. Misschien waren ze nog niet eens zoo heel oud, maar op zestig jaar droeg een vrouw vroeger al een mutsje, en met de kurketrekkertjes langs de ooren, zagen deze twee ongetrouwde zusters er al vroeg oud uit.
Daar zaten ze, dag in dag uit, elk aan een kant van 't raam met hun breiwerk, èn kijkend door 't spionnetje. Zoo'n spionnetje was een heele afleiding: men kon daarin de heele gracht afzien, en nagaan of mevrouw die 's morgens al uitging, en of juffrouw die al weer beter was en een luchtje mocht scheppen. Of door een leven als dit, de gedachten rijpten meer dan in een werkzaam