| |
Een nieuw lied van het schip Concordia.
Op een aangenaame wys.
Komt hier Oost-Injevaarders al,
Ik moet uw wat verhaalen,
Hoe dat ik laast in dit geval,
Al van de Kaap de bon essprans,
Met ons ses Scheepen vol en gans,
Een-en-twintig hondert meylen.
Wy zeylde zo al zaggies voort,
Op ’t Eylant Sint Helena;
| |
| |
In ’t zoet saisoen aanhoort,
Alles is ons verscheenen,
Eerst voor de Wint zo bakstaag heen
En was in vreugde zo ’t scheen,
Zonder dat ons iemant deerde.
Van daar zo Zeylden wy al mee,
In de Zuid Amerikaanse Zee,
Wie zou zig niet verbleyden,
Maar die blydschap deurde niet lang,
Want een korte tyd daar an,
Gingen zy haar haast wende,
Wy praayden daar een portegies
Die ons het ging beleyden,
hoe dat holland, en Engeland,
Te zaamen deede streyden,
Maar hy maakte ons niet verstoort,
Tot korpes en floores aanhoort,
Daar zeylde wy zeer lustig,
Om reeden van een laager wal,
s Nagt gingen wy by draayen,
Des ’s Morgens kwam by dit geval
Een Engels Schip ons praayen,
het was ’s Morgens onder ’t eeten tyd
Dat hy ons praayen kwam met vlyt
Onder Ses of seeven glaasen,
het geen ons deedt verbaazen.
| |
| |
Hy riep van waar komt jou reys,
Ons Capitein sprak zeer waardig,
Wy zyn van de Kaap gegaan,
Met ons zes Scheepen vaardig.
Toen antwoorde de Vyant terstont,
Stryk jou vlag of ik schiet u in de gront,
Wilt gy jou Vlag niet stryken,
hy schoot dat waaren blyken.
Ons brassen en ons looppent goed
Alles was stuk geschooten,
So dat wy niet met der spoet,
Ons hulp konnen vergrooten.
Wy waren de laasten van de vloot
Toe hy ons terstont doorschoot,
Dat het wateer ons overmanden.
In plaats dat onze kommandant,
Ons tot hulp zoude komen,
Maakte hy meer Seylen kant,
Om dat hy was in schroomen,
Maar twee Schepen van de vloot,
Die meede dapper op hem schoot,
Maar een die was in vreeze,
Die is niet waart gepreezen.
Maar toen hy zag dat ons bystant,
van Scheepen kwam vergrooten,
Toe ging hy terstont van kant,
En deedt geen meerder schooten,
Maar toe hy digt was by de vloot,
het geen ons nog ’t meest verdroot
| |
| |
Dorst hem niet meer vertrouwen,
het was om de loef te houden.
Toe ging hy daar van ons af,
Tot lof van deze Scheepen,
wy zaggen dat hy zeynen gaf,
Soo veel als wy begreepen,
Syn Sloep ging zetten buyten boort
het geen wy zaggen dit aanhoort
Onze kommedant wou spreken,
Aan stuurboort kwame zy aan boort
wy waren zeer ontsteeken,
Toen ging den rekel heel verstoort,
Onze kommandant aanspreeken,
Gy zult myn hier van stonden aan,
Een van uw Scheepen geeven gaan,
So niet zal ik verblyden,
Ik moet morgen met uw stryden.
En neemen uw tot meynen prys,
Ons kommendant met beeven,
was zeer ontstelt wou op zyn wys,
hem doen prezenten geven,
En ging hem dog van stonden aan,
Om dat den Engelsman heen zoud gaan,
Heeft hem een kassie Thee gegeven,
Vol angste en vol beeven.
Ons Scheepje sonk hant overhant,
De pompen konnen niet meer helpe,
Wy deeden zeynen van bystant,
| |
| |
De sloepe kwaame by ons aan boort,
Ons Scheepje ging te gronde voort,
Dat zy ons dog bevreyden.
Toe deede wy daar onze best,
Om maar van boort te koomen,
Een ieder wou niet weeze het lest,
Wy vreesde voor de stroomen,
Toe werden wy terstont verdielt,
Om Concordia was vernielt,
Daar hy ons deed behielen.
Elk is daar op gebleeven hoord,
’s Nagt zetten ons koers weer voort
Maar een weynig teyd daar aan,
Een spaanse Vloot ontmoeten daar,
Wy Kaap Vinsent pascéerden,
En daar by ons konfieerde.
Toe waaren wy alle verblydt,
En niemant meer in vreezen,
Daar wierd terstont ons aan gezeyt,
De loose kwam mee by ons aan boort,
En wy zeylde zo zaggies voort,
Daar leggen wy in vreeden.
Maar wanneer wy kome hier van daan
Dat kan ik niet beschreyven,
| |
| |
Ik verwagt met ’er haast te gaan,
Ik hoop Godt met ons blyven
verders schey ik met digte uyt,
En maaken hier nu myn besluyt,
Myn pen wil niet meer schreyven,
Ik zal hier maar by blyven.
|
|