wetenschap brachten bovendien een denkwijze die was gebaseerd op universele wiskunde en de algemeen geldige logica van het experiment. De alliantie tussen kerk en staat bleek echter instabiel. Het bestrijden van religieuze minderheden leidde tot te veel geweld, en het ideaal van een morele gemeenschap bleek utopisch. De staat zette zich daarom steeds meer in om potentieel explosieve religieuze geschillen en kerkelijke machtsaanspraken te beperken.
Tijdens de crisis van het Europese bewustzijn tussen 1680 en 1715 vermengden deze ontwikkelingen zich met een uitbreiding van het intellectuele verkeer en een verbreding van de republiek der letteren. Er ontstond een nieuwe seculiere cultuur, gestoeld op wat Vermij de ‘nieuwe lekenfilosofie’ noemt. Deze bestond vooral uit een zoektocht naar aards geluk, met behulp van praktische levenswijsheden en de nieuwste wetenschappelijke inzichten. De nieuwe lekenfilosofie was echter onderdeel van een veel grotere omslag: het natuurwetenschappelijk denken groeide in deze periode uit tot een nieuw ‘symbolisch universum’ met een nieuwe taal die dwong tot het herformuleren en legitimeren van oudere ideeën. Omdat tevens het confessionalisme en absolutisme aan betekenis inboetten, moesten vorsten, kerken en andere instituten zichzelf evenzeer opnieuw uitvinden.
Voor het koningschap betekende dit dat het haar sacraliteit definitief verloor. De alliantie met de confessionele kerk werd verbroken en de staat richtte zich op het consolideren van haar macht. Meer en meer werd de staat een seculiere instelling, gericht op het versterken van de welvaart met behulp van een gerationaliseerd ambtenarenapparaat en de wetenschap. In de Duitse landen hechtte een hervormingsgerichte ambtenarenelite steeds meer aan het cameralisme, een interdisciplinaire staatshuishoudkundige wetenschap, die onder andere bestond uit economische en juridische expertise. In Frankrijk ontstond het fysiocratisme, een mengsel van economische en politieke theorie gericht op welvaartsmaximalisatie en het herinrichten van de samenleving in het algemeen. Fysiocraten verwachtten onder andere veel van liberaliserende maatregelen, zoals de afschaffing van allerlei traditionele belastingen en restricties. In de loop van de eeuw kwam tevens een invloedrijke nutsideologie op: door verlichte ideeën gedreven vorsten presenteerden zich steeds vaker als dienaren van de staat, verantwoordelijk voor het welzijn van hun onderdanen.
Dergelijke transformaties hadden ook gevolgen voor kerk en godsdienst. Kerkelijke macht werd ondergeschikt gemaakt aan staatsbelang. Van de clerus werd niet zozeer tucht verwacht, maar dienstbaarheid aan de gemeenschap en het bevorderen van deugd. Het beknotten en omvormen van de kerk werd