De Achttiende Eeuw. Jaargang 46
(2014)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||
De beproevingen van Marie Blomme
| ||||||||||||||||||||
Inleiding‘Hij heeft ghedacht dat ghij hem lief hadt, maer siet nu wel dat het sijn gelt is dat ghij souckt te crijgen’, schreef een anonieme briefschrijver in 1727 aan de twintigjarige Marie Blomme. Hij vervolgde dat ze de stad moest verlaten, want als ze zou blijven, zou ze ‘eere ende reputatie Verliesen ende passeren voor eene hoer, ende leugenachtigh ende vals mens’.Ga naar voetnoot1 Ze waren niet min, de bedreigingen in de brief. Maar was Marie Blomme inderdaad een leugenachtige hoer? Wie was zij, waarom was haar reputatie in het geding, en hoe zat het met die leugens? De achttiende eeuw was, zo mag uit dit themanummer blijken, rijk aan bedriegers, fraudeurs en schurken. Zowel in de hoogste regionen als in de meest bescheiden kringen werd er volop gelogen. Tegelijk was de tijd van de Verlichting een tijd waarin geleerden meer dan ooit bezeten waren door de aard en het nut van de waarheid. De philosophes onderzochten het belang van waarheid, de gevaren van leugens, de oorzaken van vooroordelen en het verband tussen waarheid en geluk. Hoewel hun conclusies ver van eensgezind waren, verenigden hun onderzoeken zich door die grote bekommernis om de plaats van waarheid.Ga naar voetnoot2 Niet alleen geleerden waren echter op zoek naar de waarheid. Ook in de dagelijkse praktijk trachtten gewone mensen doorheen al het bedrog waarheid te vinden. Zo bijvoorbeeld Marie Blomme. De gebeurtenissen in haar leven bieden | ||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||
mogelijkheden om te onderzoeken hoe een gewone sterveling in het dagelijkse leven omging met valse beschuldigingen en welke middelen er waren om de waarheid te achterhalen. Daarover is weinig bekend. Historisch onderzoek naar waarheid focuste tot dusver vooral op ideeën over de epistemologische, metafysische en morele aspecten van waarheid.Ga naar voetnoot3 In de nasleep van Michel Foucaults baanbrekende onderzoek op het domein van kennisproductie werd eveneens onderzocht hoe in de wetenschappen waarheid gecreëerd werd.Ga naar voetnoot4 Ook het achterhalen van waarheid in de biecht kon op enige aandacht rekenen.Ga naar voetnoot5 De aanpak in dit artikel is anders: ik onderzoek niet hoe men in een bepaalde epistemologische traditie tot waarheid kwam, maar hoe met betrekking tot een specifiek voorval via verschillende wegen waarheid werd gecreëerd. Bovendien analyseer ik hier geen theoretische reflecties over waarheid, maar de concrete praktijk van waarheidsproductie. Hoe waarheid te definiëren? De Encyclopédie onderscheidde niet minder dan negen soorten. Algemeen werd ‘waarheid’ er gedefinieerd als een overeenkomst tussen ons oordeel en wat de dingen zijn.Ga naar voetnoot6. Vanuit filosofisch oogpunt is die definitie niet erg verhelderend: ze verschuift alleen het probleem (wat zijn de dingen?). Ze is wel interessant als analytisch hulpmiddel. Deze definitie laat immers toe te onderzoeken in welke mate mensen in het dagelijkse leven refereerden naar waarheid. Zochten ze in hun oordelen over informatie, roddels en bekentenissen naar correspondentie met wat de dingen zijn? En hoe deden ze dat? Bovendien kan de definitie helpen om mogelijke tegenstrijdige opvattingen over het concept waarheid duidelijker aan te wijzen. In dit artikel analyseer ik een incident dat in de jaren 1720 voorviel tussen Marie Blomme en Joseph Coppieters in de Vlaamse stad Kortrijk. Kortrijk telde toen zo'n 11.000 inwoners en was vooral bekend voor haar textielproductie. De stedelijke elite bestond voornamelijk uit rijke kooplieden.Ga naar voetnoot7 Joseph Coppieters, in 1687 geboren in een vermogend gezin, volgde in 1705 zijn vader op als erfelijk stadsontvanger van Kortrijk. Zijn relatie met het stadsbestuur was echter allesbehalve goed: meermaals werd Coppieters door de Kortrijkse schepenen aangeklaagd wegens corruptie.Ga naar voetnoot8 Het voorval met Marie Blomme was van een heel andere aard. Afb. 1. De anonieme dreigbrief die Marie Blomme in 1727 ontving. Bron: Rijksarchief Kortrijk, OSAK, 8055.
Volgens Blomme overhaalde Joseph Coppieters haar in 1725 om bij hem als | ||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||
gouvernante te komen werken. Eenmaal in dienst vroeg hij haar om met hem te slapen. Ze weigerde, maar hij deed ‘veele beloften’: hij zou haar huwen, geld geven en in een mooie winkel aanstellen. Uiteindelijk gaf Blomme zich dan ook gewonnen, waarna ze elke nacht tot wel vijf keer seks hadden, alles, uiteraard, in het grootste geheim. Het onvermijdelijke gebeurde echter en Blomme werd zwanger. Om te verhinderen dat hun affaire zou uitlekken, moest ze van Coppieters uit Kortrijk vertrekken, onder de belofte dat ze geld zou krijgen. Blomme ging met haar moeder naar Gent, maar er kwam geen geld. Na enige tijd en veel onbeantwoorde brieven keerde ze terug naar Kortrijk om haar geld op te eisen. Dat was niet naar Coppieters' zin. Blomme ontving tal van anonieme dreigbrieven, waarvan ze alleen maar kon vermoeden dat ze van Coppieters afkomstig waren. Ze besloot uiteindelijk bij Coppieters langs te gaan. Hij liet haar binnen, nam haar mee naar een kamer en sloot haar daar | ||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||
vervolgens op. Pas nadat ze documenten ondertekende waarin ze verklaarde dat ze bevrucht was door een andere man dan Coppieters, liet hij haar vrij. Opnieuw eiste hij dat ze de stad zou verlaten, opnieuw beloofde hij haar veel geld. Maar Blomme geloofde hem niet meer. Ze startte een proces om aan haar geld te komen. Het dossier van dat proces is de voornaamste bron van dit artikel.Ga naar voetnoot9 In de bewaarde documenten vond ik vier wegen waarlangs mensen een oordeel vormden over de gebeurtenissen: via de rechtbank, via reputaties, via de biecht en via zelfreflectie. Elk van die wegen leidde tot een ander verhaal. Deze vier vormen van waarheidsproductie onderzoek ik eerst en vooral op de relevantie van de verkregen waarheid: waarom vond men een bepaalde methode om waarheid te produceren belangrijk? Wat stond er op het spel? Vervolgens licht ik toe wat het precieze object van de waarheid was. Hoewel het grosso modo om dezelfde gebeurtenissen gaat, had elke weg een eigen focus en dat had uiteraard implicaties voor de resulterende waarheid. Daarna sta ik stil bij de eigenlijke methode, hoe de waarheid geproduceerd werd. Die beïnvloedde niet alleen het uiteindelijke narratief, maar toont ook aan hoe men meende de waarheid te kunnen bereiken. Ten slotte bestudeer ik de status van de verkregen waarheid. In welke mate was ‘waarheid’ een belangrijk criterium bij de beoordeling van een bepaald narratief? Was de ene waarheid ‘meer waar’ en meer waard dan de andere? Hoe werd met conflicterende waarheden omgegaan? Door deze vier vragen systematisch voor elke vorm van waarheidsproductie te behandelen, wordt het mogelijk om beter inzicht te krijgen in de dagdagelijkse omgang met waarheid en bedrog in achttiende eeuw. | ||||||||||||||||||||
De rechtbankDe zaak Coppieters startte op 7 november 1727, toen Marie Catherine Blomme Joseph Coppieters voor de Kortrijkse schepenbank daagde. Ze beweerde dat hij haar onder trouwbelofte had bevrucht en eiste onderhoudsgeld voor haar kind. Twee maanden later, op 17 januari 1728, spande Coppieters Blomme op zijn beurt een proces aan voor laster en eerroof.Ga naar voetnoot10 Het werd een van de meest uitgebreide zaken die de Kortrijkse schepenen in de achttiende eeuw zouden | ||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||
onderzoeken. Over het belang van juridische waarheidsproductie kan weinig twijfel bestaan: in de eerste plaats was het de bedoeling een conflict te beëindigen. Twee of meer partijen hadden een onenigheid waar ze via andere wegen niet uit raakten en trokken naar de rechtbank, die als neutrale partij een oordeel moest vellen. Bij een burgerlijk proces, zoals dit, was daar vaak geld mee gemoeid, maar kon ook de reputatie van beide partijen op het spel staan. Een vonnis raakte immers bekend en bestond soms ook in het publiek terugnemen van beledigingen.Ga naar voetnoot11 In strafprocessen, als de eisende partij de openbare aanklager was en een crimineel feit begaan was, konden bovendien nog ingrijpendere straffen uitgesproken worden, zoals verbanning, opsluiting, schandstraffen. lijfstraffen en de doodstraf.Ga naar voetnoot12 Het precieze object van de juridische waarheid is minder eenvoudig vast te stellen. De schepenen onderzochten, als rechters van dienst, of de eis van de aanklager correct was en ondersteund werd door de vigerende wetten en gewoontes. Dat is vandaag niet anders, maar wat als juridisch relevant gold, was in de achttiende eeuw heel wat beperkter dan vandaag. In deze casus werd enkel onderzocht of Joseph Coppieters inderdaad de vader van het kind van Blomme was en hij dus alimentatie moest betalen, een type proces dat vaak als ‘vaderschapsactie’ wordt benoemd. De schepenen zochten daarbij naar materiële feiten, niet naar motivaties. Toch verzamelden de schepenen ook heel wat informatie die helemaal niet juridisch relevant was. In principe mocht dat hun oordeel echter niet beïnvloeden. De rechters hadden enkel tot doel vast te stellen of Coppieters met zekerheid de enige was die Blomme bevrucht kon hebben. Een belangrijke voorwaarde die daarvoor vaak gehanteerd werd, was dat Blomme voor haar betrekkingen met Coppieters maagd was. In de regel toonden vrouwen in succesvolle vaderschapsacties ook aan dat hen door de man in kwestie een huwelijk beloofd was.Ga naar voetnoot13 De focus op die voorwaarden zorgde ervoor dat het voorwerp van het onderzoek enigszins beperkt bleef. Een gevolg van die enge focus was dat er weinig interesse getoond werd in seksualiteit, bijvoorbeeld in de vraag of Blomme verkracht was, of in de vraag of Coppieters perversiteiten had begaan.Ga naar voetnoot14 In haar uitgebreide getuigenis vertelde Blomme immers dat Coppieters zich graag als non verkleedde, en | ||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||
dat ze hem moest geselen om hij anders niet ‘amoureus’ kon worden.Ga naar voetnoot15 In een eerste verhoor werd Coppieters naar die feiten gevraagd: de schepenen waren kennelijk toch geïnteresseerd in die ongebruikelijke gedragingen. Hij ontkende en voegde toe ‘dat hij meende op alle de voorenstaende articlen niet te moeten antwoorden als niet reguarderende het officie[,] niet te min sulckx wel te hebben willen doen alhoewel ongehouden’.Ga naar voetnoot16 In latere verhoren werd op die kwestie inderdaad niet meer ingegaan.Ga naar voetnoot17 Het juridisch onderzoek moest beperkt blijven tot de ter zake doende feiten en daar was een man als Coppieters goed van op de hoogte. Ik raakte al aan de methode van juridische waarheidsproductie. Het uitgangspunt was dat rechters op een onpartijdige wijze de waarheid trachtten te achterhalen. Bij de intreding in hun ambt moesten ze een eed afleggen dat ze goed en oprecht recht zouden spreken.Ga naar voetnoot18 Daarvoor hanteerden ze een duidelijke procedure. De initiërende partij uitte een eis, waarop de verdediging kon antwoorden. Eventueel kon de eerste partij daarop weer reageren, waarna de tweede partij ook weer aan bod kon komen. Beide partijen legden vervolgens een bewijsvoering voor hun zaak voor, met argumentaties, attestaties en dies meer. Ze kregen de kans om op elkaars bewijsvoeringen te reageren, door getuigen te wraken of bewijsstukken te weerleggen, of hun eigen bewijsstukken weer van die weerleggingen te vrijwaren.Ga naar voetnoot19 In de bewijsvoering werd een groot belang gehecht aan verklaringen van getuigen. In de zaak Coppieters kwamen voor de eisende partij onder meer buren aan het woord, huisbazen van Blomme toen ze in Gent verbleef, de vroedvrouw die haar kind ter wereld zette en zelfs de kopiisten van Coppieters' dreigbrieven. Coppieters liet herbergiers, huisbazen van Blomme in Gent en mensen die beweerden met haar geslapen te hebben aan het woord. Daarnaast kregen de getuigenissen van Blomme en haar moeder, en de ondervraging van Coppieters een prominente rol. Getuigen moesten onder eed verklaren dat ze de waarheid spraken, maar de aangeklaagde partij, Coppieters in dit geval, moest dat niet: de vrees bestond dat dit tot te veel meineed zou leiden. De schepenen gingen er dus vanuit dat beschuldigden ongeacht de mogelijke gevolgen zouden liegen als dat beter was voor hun zaak.Ga naar voetnoot20 Binnen die procedure gebruikten beide partijen allerlei tactieken om | ||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||
hun gelijk aan te tonen. In de eerste plaats benadrukten ze steeds te voldoen aan de juridische voorwaarden. Blomme gaf aan dat ze voor het incident met Coppieters maagd (‘suijver’) was, dat ze door hem verleid was, onder huwelijksbelofte, en dat ze voordien een goede reputatie bezat. Ze kreeg voor haar goed gedrag attestaties van een priester en haar moeder kon grote delen van haar verhaal bevestigen. Coppieters trachtte de schepenen er van zijn kant van te overtuigen dat Blomme onmogelijk zeker kon zijn van zijn vaderschap, aangezien ze een hoer was. Hij zorgde voor attestaties van haar slecht gedrag en wist getuigen aan te brengen die vertelden dat ze met haar geslapen hadden. Bovendien, zo beweerde hij, had hij haar helemaal niet verleid, maar had zij zich aan hem aangeboden, en had hij haar uit goedheid bij zich genomen. Blomme en Coppieters trachtten niet alleen materiële bewijzen te leveren. Ze speelden ook allebei in op heersende vooroordelen, bekende narratieven die hun verhaal geloofwaardig maakten. Blomme werd opgevoerd als een geldzuchtige hoer, Coppieters verscheen als een vrekkige, sluwe pervert. Daar bleef het echter niet bij: er was ook sprake van valse getuigenissen en attestaties, intimidatie en omkoping. Zo getuigde een huisbaas van Blomme in Gent dat Coppieters hem gevraagd had om een getuigenis te ondertekenen dat Blomme een hoer was en van hem gestolen had. Coppieters toonde zich zelfs bereid om daarvoor te betalen.Ga naar voetnoot21 Het meest extreme voorbeeld van de hevigheid waarmee de juridische strijd gevoerd werd, was het incident met Petrus Nollet, een klerk van Coppieters. Aanvankelijk ondertekende hij een verklaring waarin hij aangaf dat hij met Blomme, een notoire hoer, geslapen had.Ga naar voetnoot22 Korte tijd later volgde echter een nieuwe attestatie, waarin hij stelde dat hij niet met Blomme had geslapen, maar dat Coppieters hem ‘door dranck, veel belooften ende gelt’ overtuigd had om dat te verklaren.Ga naar voetnoot23 In een volgende ronde van de bewijsvoering kwam er weer een nieuwe attestatie, waarin hij beweerde dat hij toch met Blomme geslapen had en dat zijn vorige attestatie gegeven was nadat Blomme en haar moeder hem dronken gevoerd hadden.Ga naar voetnoot24 Zo was er een spel van woord en wederwoord tot de schepenen het definitieve juridische oordeel vaststelden. Dat gebeurde op 7 juli 1729, toen Coppieters veroordeeld werd tot de betaling van 10 ponden groten en van 6 stuivers per dag alimentatie, te rekenen vanaf de dag van de geboorte. Ook de | ||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||
proceskosten - die, gezien de lengte van het proces, hoog opliepen - waren voor zijn rekening. Zijn eigen aanklacht wegens eerroof werd ongegrond verklaard.Ga naar voetnoot25 In het vonnis werd, zoals gebruikelijk, echter geen enkele uitspraak over de feiten gedaan: het ging louter om een praktische oplossing van het conflict. De eis werd gegrond verklaard, een vonnis werd geveld. De waarheid was in de rechtbank een middel om een conflict te beslechten, niet het doel op zich.Ga naar voetnoot26 Dat zorgde ervoor dat de waarheidsstatus van het juridisch oordeel ambigu was. Beide partijen werden geacht er alles aan te doen om er zelf zo voordelig mogelijk van af te komen, zelfs door de waarheid te verdraaien, maar de rechters moesten, net als rechters vandaag, die leugens met behulp van een strakke procedure ontmaskeren. De waarheid die ze trachten te bereiken, was echter een utilitaire waarheid. Een conflict moest worden beslecht, er werd niet gezocht naar de ‘volledige’ waarheid.Ga naar voetnoot27 Ook dat is vandaag, zeker bij een burgerlijk proces, nog deels het geval. Het zou vandaag echter ondenkbaar zijn dat bij een voorval als dit geen strafproces volgde, waarbij een volledige waarheid wél het doel is. Dat gebeurde in deze casus niet. De uiteindelijke status van deze juridische waarheid als waarheid bleef daardoor enigszins beperkt. | ||||||||||||||||||||
De reputatie‘Eere ende reputatie’, dat zou Blomme verliezen, zo dreigde de anonymus, wellicht Coppieters zelf, in de brief die ik aan het begin van dit artikel aanhaalde. Die eer, die reputatie, was het middel waarmee mensen een oordeel velden over een persoon. Er bestond immers, zo toont ook dit voorbeeld, een binaire erecode: iemand was ‘eervol’ of ‘oneervol’, iemand kon eer ‘bezitten’, maar ook weer ‘verliezen’.Ga naar voetnoot28 Maar reputatie was ook meer dan een binaire code. Een individu kon een reputatie hebben die niet alleen ‘goed’ of ‘slecht’ was, maar ook een reputatie van onzedigheid, van geloofwaardigheid of van rijkdom.Ga naar voetnoot29 Bekendstaan als eervol of oneervol had een enorme impact. Wie geen eer had, wie een slechte reputatie bezat, werd gemeden en uitgesloten uit | ||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||
sociabiliteitsnetwerken. Eerlozen hadden dan ook moeilijk toegang tot werk en kregen zelden steun bij conflicten of in moeilijke tijden. Ze werden als onbetrouwbaar en ongeloofwaardig beschouwd.Ga naar voetnoot30 Ook in de rechtbank was reputatie belangrijk: ze beïnvloedde getuigen en rechters en bepaalde de geloofwaardigheid van een getuigenis. Reputaties werden immers heel vaak expliciet aangehaald in processen.Ga naar voetnoot31 Tot slot speelde ook een geïnternaliseerd eer- en schaamtegevoel een niet te verwaarlozen rol bij het belang dat aan eer gehecht werd: mensen vonden het belangrijk om ‘eervol’ te zijn en voelden schaamte wanneer dat niet het geval was. Anders dan het juridische oordeel kende het oordeel dat via reputaties geveld werd een minder duidelijke ‘procedure’. Reputaties werden gecreëerd in een samenspel van onderhandelingen en interacties.Ga naar voetnoot32 Een individu maakte een aanspraak op een bepaalde reputatie door zich op een bepaalde manier te kleden, zich op een bepaalde manier te gedragen en op een bepaalde manier te spreken. Coppieters, bijvoorbeeld, deed zich steeds voor als een respectabel man en Blomme als een devote maagd. Toen Blomme voor het eerst bij hem kwam wonen, vroeg Coppieters haar (volgens Blommes getuigenis) om zich te kleden als een geestelijke dochter. Hij had immers, zo verklaarde hij haar, een voorbeeldfunctie in Kortrijk, en als ze zich niet als geestelijke dochter zou kleden, ‘de menschen lichtelijck souden iet segghen het welcke inder daet niet en soude sijn’.Ga naar voetnoot33 Coppieters dacht duidelijk na over hoe de zaken er zouden uitzien, over wat de impact van handelingen en voorkomen op reputatie waren. Tegelijk bevestigde deze bezorgdheid het belang dat hij aan een goede reputatie hechtte. Aanspraken op een bepaalde reputatie werden echter niet zomaar aanvaard. Ze konden door het publiek bevestigd of gecontesteerd worden. Het meest in het oog springend waren de beledigingen, die in het publiek de eer van een persoon frontaal aanvielen.Ga naar voetnoot34 Maar het aantasten van eer kon ook heimelijker gebeuren, via geroddel bijvoorbeeld.Ga naar voetnoot35 Ik schreef eerder al dat Blomme van Coppieters een document moest ondertekenen waarin ze verklaarde dat Coppieters niet de vader van haar kind was. Letterlijk stond er dat ‘de | ||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||
menschen seijden dat sij van hem coppieters bevrucht was, maer dat sij met hem niet te doen en hadde gehadt’. Het publiek, ‘de menschen’, trachtte kennelijk via roddels Coppieters aanspraak op een eerbare reputatie teniet te doen. Coppieters trachtte op zijn beurt met dit document te kunnen bewijzen dat die roddels vals waren. Ook Coppieters zelf maakte grif gebruik van de mogelijkheid om Blommes goede reputatie te contesteren: zoals al in de dreigbrief aangekondigd werd, stond het hem tot doel haar reputatie en eer geheel te vernietigen en ervoor te zorgen dat ze doorging voor hoer en leugenaar. Zo lasterde hij bij haar huisbazen en herbergiers dat Blomme en haar moeder ‘quaed volk’ waren.Ga naar voetnoot36 Hij ging echter nog veel verder. Op de Grote Markt in Kortrijk werden, wellicht op zijn initiatief, drie poppen opgehangen die geestelijke dochters moesten voorstellen, met een bijschrift: ‘Aensiet dit vuyl vel, 't gelijckt Coppieters hoere wel’.Ga naar voetnoot37 Reputaties moesten onderhandeld worden. Coppieters' lastercampagne betekende dan ook niet dat Blommes reputatie meteen vernietigd was. Toen Nollet bijvoorbeeld opnieuw in de herberg kwam waar hij volgens zijn bewering Blomme ‘vleselijk bekend’ had, kreeg hij het aan de stok met de waard en de waardin van die herberg. Zij meenden immers gezien te hebben dat hij en Blomme nooit alleen geweest waren en dat ze dus ook geen seks konden hebben gehad. Ook andere klanten van de herberg steunden Blomme. Nollet kreeg geen drank meer en werd de herberg uitgejaagd.Ga naar voetnoot38 De contestatie van Blommes eer werd dus niet zonder meer aanvaard, maar werd door de eigen waarneming ontkracht. Reputaties kwamen zo slechts tot stand door een samenspel van interacties, die mensen moesten toelaten een oordeel te vormen of een individu eervol was of niet. Het blijft de vraag in welke mate iemands reputatie als ‘waar’, overeenkomstig met wat de dingen waren, beschouwd werd. Het performatieve karakter van eer is in eerder onderzoek al vaak benadrukt: de uitingen zelf, de publieke opvoeringen en contestaties, waren van belang.Ga naar voetnoot39 Niet reageren op een publieke belediging, of die nu waar of vals was, leidde tot eerverlies. Dat | ||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||
blijkt ook in deze casus: de poppen op de markt, bijvoorbeeld, wilden niet zozeer aantonen dat Blomme oneerlijk was, maar waren een performance van die oneer. Toch werden reputaties niet alleen als performatief gezien. Joannes Verslype (1656-1735), die tot 1715 in Kortrijk priester was, had het in zijn achttiendelige verzameling preken onder meer over roddels. Roddelen was een grote zonde, omdat mensen daarmee de reputatie van hun medemens schaadden. ‘Gelijk de Wet Godts verbiedt te liegen, en de waerheyt te kort te doen, soo verbiedt sy oock een anders eere te quetsen’.Ga naar voetnoot40 Bovendien waren roddels vaak onjuist: ‘Van hooren seggen liegt men veel’ was niet voor niets een populair gezegde.Ga naar voetnoot41 Maar zelfs als iets waar was, dan mocht dat volgens hem niet de eerste bezorgdheid zijn. ‘'t is waer, seggen se, waerom en soude men't niet mogen seggen? Wilt ghy weten waerom? Om dat het achterklap is, strijdende tegen de liefde, en dickwils tegen de rechtveirdigheyt’.Ga naar voetnoot42 Liefde en rechtvaardigheid stonden hier dus boven de waarheid. Tegelijk impliceert Verslype wel dat het waarheidsgehalte van reputaties door velen wél belangrijk geacht werd. Dat blijkt in de casus Coppieters ook uit de pogingen die Coppieters deed om roddels over zijn affaire te ontkrachten met een geschreven verklaring en uit de reactie van de herbergiers, die zich tegen Nollets onterende praat verzetten. Mensen zochten wel degelijk naar de ‘echte waarheid’ achter de performances. Ze trachtten zich ervan te verzekeren dat reputaties overeenkwamen met de werkelijkheid. | ||||||||||||||||||||
De biechtDe bekentenis, schreef Michel Foucault in 1976 in zijn Histoire de la sexualité, is sinds de middeleeuwen een van de belangrijkste rituelen waarmee in de westerse wereld waarheid geproduceerd wordt. De katholieke biecht is volgens hem het prototype van een bekentenis als weg naar waarheid.Ga naar voetnoot43 Het katholicisme legde elke persoon de plicht op om via de biecht te weten te komen wie hij of zij was, na te gaan wat er in hem of haar gebeurde, fouten en verlangens te erkennen en die aan iemand anders te openbaren.Ga naar voetnoot44 Ook vanuit kerkhistorische optiek is de biecht onderzocht als een ‘formidable contribution | ||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||
Afb. 2. Titelpagina van de Historie en overeenkominge der vier evangelien van Joannes Verslype,waarin hij onder meer zijn indeeën over reputatie en de biecht uiteenzet.
| ||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||
à la connaissance de soi’.Ga naar voetnoot45 De meeste studies baseren zich daarbij vooral op normatieve bronnen. Het is daarom interessant te onderzoeken wat de status van biecht als waarheidsinstrument was in de praktijk: hechtten mensen inderdaad zo'n groot belang aan die private bekentenis? Werden innerlijke verlangens opgebiecht? Ik keer eerst kort terug naar de katholieke visie op waarheidsproductie. Die kwam al aan bod toen ik Joannes Verslype hierboven citeerde: ‘de Wet Godts verbiedt te liegen, en de waerheyt te kort te doen’.Ga naar voetnoot46 Ferdinand Loys, geboren in 1668 en in de late zeventiende eeuw prior van een klooster in Frans-Vlaanderen, publiceerde met Den nieuwe spiegel der jongheyt, of gulden A.B.C. een schoolboekje op rijm dat in Vlaanderen de hele achttiende eeuw erg populair bleef.Ga naar voetnoot47 Daarin had ook hij het over leugens: ‘Kind, het word ons klaer beschreven // Dat men niet om iemands leven // En mag liegen: nog uyt nood // Het zy leugens kleyn of groot.// Alle leugenen zyn zonden // Hoe kleyn dat zy zyn bezonden’.Ga naar voetnoot48 Liegen mocht volgens katholieke moralisten onder geen beding. Zoals daarnet bleek, was het echter ook niet toegelaten om altijd de waarheid te spreken. Sommige zaken, die de eer van anderen schonden, moesten verzwegen worden. Het verbod op liegen hield geen gebod tot waarheid spreken in. Op een bepaald moment moest echter wel de volledige waarheid verteld worden, en dat was op het moment van de biecht. Verslype had het er ook over in zijn sermoenen. Biechten, legde hij uit, was het bekennen van zonden aan een priester, zodat de biechteling vergiffenis zou kunnen krijgen voor die zonden. Ze had bovendien een preventief effect, ‘want hoe veel sonden en wordender niet gelaten uyt vreese dat sy souden moeten gebiecht worden?’Ga naar voetnoot49 De biecht, zo concludeerde Verslype, was dan ook een uiterst noodzakelijk sacrament. Om succesvol te zijn, moest biechteling zichzelf vooraf aan een zelfonderzoek onderwerpen en ‘alle de hoecken van syn conscientie doorsoecken’. Alle zonden moesten vervolgens tijdens de biecht opgenoemd worden, niet alleen in het algemeen, maar zo gedetailleerd mogelijk. Daarbij moesten ook de omstandigheden beschreven worden: in welke hoedanigheid, hoe, met welke middelen, tegen wie, waar, wanneer en waarom was de zonde bedreven? Heel terloops meldde hij ook dat zelfs zonden die alleen gedacht | ||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||
(‘bedreven met de gepeysen’) waren opgebiecht moesten worden, maar daar ging hij niet dieper op in.Ga naar voetnoot50 Het sacrament van de biecht, zo betoogde Verslype verder, was als een soort rechtbank, waarbij de misdadiger zichzelf beschuldigde en de priester als rechter het vonnis velde. Er was echter een belangrijk verschil tussen de religieuze rechtbank en de wereldlijke. Bij die laatste gold immers het motto ‘die kent, die hangt’: wie misdaden bekende, werd bestraft en degenen die hun misdaden met succes loochenden, gingen vrijuit. ‘Maer in dese vierschaere Godts, die syn sonden rechtsinnig belydt, die wort ontslagen: en den genen, die se loochent of bedeckt, die wort verwesen’.Ga naar voetnoot51 Liegen in de rechtbank kon in iemands voordeel zijn, wie echter in de biecht loog, werd door God veroordeeld. Verslype plaatste de waarheid van de biecht dus boven die van de rechtbank. Het is duidelijk dat bij de biecht niet alleen niet gelogen mocht worden, maar dat er helemaal niets verzwegen mocht worden. Verslype benadrukte keer op keer dat alle zonden exhaustief en gedetailleerd opgebiecht moesten worden. De biecht was zo een middel om een nieuwe, private waarheid over zichzelf te vormen. Dat schreef hij zelfs heel expliciet: de biecht diende immers niet enkel om vergiffenis te krijgen, maar ook om ‘ons te brengen tot beter kennisse van ons selven’. De biecht leidde tot zelfkennis.Ga naar voetnoot52 Hooggestemde idealen, maar wat betekenden die voor de biechtpraktijk? In de casus Coppieters kwam de biecht verschillende keren ter sprake. Blomme verklaarde dat Coppieters haar, in zijn niet aflatende ijver om hun betrekkingen geheim te houden, vroeg om niet meer te biecht te gaan, ‘anders dat den biechtvaeder haer soude doen beloven van bij hem niet meer te slaepen’. Hij had zelf immers ook ‘al dien tijdt niet ghebiecht’, door, zo bleek later, met Pasen steeds buiten de stad te verblijven. Blomme beweerde nog dat ze liever niet meer bij hem zou slapen dan niet meer te biechten, maar daar had hij geen oren naar.Ga naar voetnoot53 Liegen in de biecht werd onmogelijk geacht en het niet navolgen van een opdracht van een priester evenzeer. Hoewel de biecht een veel hogere status genoot dan vandaag, was het ontwijken van de biecht voor Coppieters blijkbaar niet problematisch. Blomme daarentegen vond het moeilijker om niet te biechten. Op een gegeven zondag was ze, nog steeds volgens haar eigen | ||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||
verklaring, in de buurt van een kerk en ‘sin hebbende om te biechten’ zag ze haar kans schoon om daar naar de mis te gaan. Haar poging om na de mis te biecht te gaan werd echter verijdeld door haar voorgangster als gouvernante (en minnares) van Coppieters, die haar beval aanstonds naar huis te gaan: ‘Ghij vervloeckte hoere, ghij slaept alle nachte bij mijnen man [...], wat gaet ghij inde kercke doen, wilt ghij misschien biechten, ick en hebbe noijt ghebiecht soo langhe ick daer gewoont hebbe en ghij en suit oock niet moghen doen’.Ga naar voetnoot54 De waarheid van de biecht had, zowel in de normatieve uiteenzettingen van priesters als in de praktische bekommernissen van burgers, een hoge status. In de biecht kon niet gelogen worden en aan het gezag van de priester werd niet getornd. Wel kon de productie van waarheid door middel van de biecht omzeild worden. Sommigen, zoals Blomme, bleken echter juist een behoefte te hebben aan deze vorm van waarheidsproductie. Dat kunnen we misschien interpreteren, in lijn met de these van Michel Foucault, als een teken van de opkomst van het subject. Blomme gaf immers nooit aan dat ze wilde biechten uit godsvrees of uit externe dwang, maar wel dat ze ‘sin’ had om te biechten. Hier was sprake van individuele nood, van een behoefte aan het bekennen van een ‘ware ik’, van productie van subjectiviteit en van een zoektocht naar vergiffenis daarvoor. | ||||||||||||||||||||
ReflectieIn The Making of Modern Self beargumenteerde Dror Wahrman dat er in de vroege achttiende eeuw niet zoiets bestond als een ‘innerlijk zelf’. De premoderne mens miste een stabiele, innerlijke kern van individualiteit. Identiteiten waren voor 1780 kneedbaar en werden gezien als potentieel veranderlijk. Maskerades, bijvoorbeeld, kenden een populariteit die aan het eind van de eeuw erg plots zou verdwijnen en de lange traditie van vrouwen die zich als mannen verkleedden om aan werk te raken kende rond 1800 eveneens een einde. Bovendien richtten mensen zich niet zozeer op zichzelf, deden ze niet zozeer aan innerlijke reflectie, maar richtten ze zich vooral naar de buitenwereld, naar hun sociale omgeving.Ga naar voetnoot55 Zijn interpretatie sluit aan bij het idee dat de publieke schaamtecultuur van de nieuwe tijd in de negentiende eeuw plaatsmaakte voor een schuldenhuur die meer op innerlijke reflectie gestoeld zou zijn.Ga naar voetnoot56 | ||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||
Wahrmans theorie kende veel succes. Kritische bedenkingen bleven echter niet uit. Vooral zijn stelling dat rond 1780 vrij plots een modern identiteitsregime begon, dat aan individuen een stabiele kern, innerlijke dieptes en grotere uniciteit toekende, kon op scepsis rekenen.Ga naar voetnoot57 In de Lage Landen werden ook kanttekeningen geplaatst bij het gebrek aan een ‘waar zelf’ dat de vroege achttiende eeuw zou kenmerken. Eveline Koolhaas-Grosfeld toonde immers aan dat in gedragsvoorschriften wel degelijk grote aandacht was voor het ware zelf: de verplichting om het persoonlijke leven te verbergen, om zich te gedragen volgens allerlei rituele voorschriften en zo het ware zelf verborgen te houden, vereiste een grote mate van introspectie.Ga naar voetnoot58 Volgens haar analyse zou er dus wel sprake zijn van zelfreflectie, maar leidde die nog niet tot een behoefte aan ‘authenticiteit’, tot het laten samenvallen van het publieke imago met het eigen zelfbeeld. In de casus Coppieters blijven aanwijzingen voor praktijken van zelfreflectie, in lijn met wat Wahrmans theorie suggereert, beperkt. Dat is uiteraard voor een deel eigen aan de juridische bron, waarbij innerlijke motivaties in principe van geen tel waren. Maar helemaal afwezig waren ze niet. Blomme getuigde immers dat Coppieters op een gegeven moment wroeging toonde. Ze zei dat hij, terwijl ze nog bij hem verbleef, somwijlen aen taefel sittende fixelijck was besiende ende alsoo de deposante vraeghde waerom hij haer soo aensagh, heeft hij geantwoordt dat het was om dat hij haer soo onnoosel gevonden hadde den eersten nacht dat hij haer gebruyckt hadde, oock somwijlen segghende dat het hem seer pijnelijck was dat hij haer suijver hadde gevonden, dat hij liever soude gehadt hebben dat sij een hoerken hadde geweest.Ga naar voetnoot59 Coppieters gaf aan spijt te hebben dat hij Blomme haar maagdelijkheid ontnomen had. Dat viel hem ‘seer pijnelijck’ en uitte zich in het vast voor zich uit staren. Met zijn bekentenis aan Blomme maakte Coppieters duidelijk dat hij wel degelijk nadacht over zijn daden. Bovendien vond Blomme het uiten daarvan relevant genoeg om in haar getuigenis aan te halen. Dat duidt erop dat aan die morele zelfreflectie belang werd gehecht. Tegelijk toont deze zaak ook dat de impact van die reflectie beperkt bleef. Ondanks zijn bewustzijn van zijn morele | ||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||
wandaden, zette Coppieters zijn machinaties om zijn reputatie te beschermen, zijn gelijk te halen voor de rechtbank en de biecht te vermijden onverminderd door. Dat hij Blomme daarvoor door het slijk moest halen hield hem kennelijk niet tegen. Nergens in het hele dossier was er iemand die aangaf dat dit abnormaal was. Dat is een cruciaal verschilpunt met de moderne omgang met innerlijke reflectie, die de basis moet vormen van iemands handelen. Wanneer dat niet het geval is, volgt morele veroordeling. Die was hier nergens te bespeuren. Ook al moeten deze observaties door de beperkingen die eigen zijn aan historische bronnen tot op zekere hoogte speculatief blijven, het feit dat het zinvol geacht werd om aan te halen dat Coppieters wroeging had, maar niet om te expliciteren dat het schandalig was dat hij ondanks zijn schuldbesef zijn machinaties verderzette, is opvallend. Leven zonder hypocrisie was niet aan de orde. | ||||||||||||||||||||
ConclusiesDe achttiende-eeuwse bekommernis om leugens en bedrog was groot. Tijdgenoten zagen overal om zich heen hypocrisie en valsheid, maar trachtten door alle leugens heen toch de waarheid te vinden. Die waarheid werd via verschillende wegen gezocht. Elk van die wegen had een eigen methode, een eigen focus en een eigen status. In de casus Coppieters kwamen vier vormen van waarheidsproductie naar voren. Het duidelijkst aanwezig was de waarheid van de rechtbank. Die waarheid had vooral conflictbeslechting tot doel en legde de nadruk op juridisch relevante feiten. Dat was heel anders bij de waarheid die via reputaties tot stand kwam. Iemands reputatie moest vooral aangeven of de persoon in kwestie ‘eervol’ dan wel ‘oneervol’ was. Die eer werd gedeeltelijk aanvaard als een performance, de publieke verdediging van eer, maar er werd tegelijk naar gestreefd dat iemands reputatie zijn of haar ware aard weerspiegelde. De waarheden van recht en reputatie waren publieke waarheden. Ook in het meer private domein werd echter naar waarheid gezocht. De biecht was het moment bij uitstek waarop verborgen zonden onder woorden gebracht konden worden. Ze had een erg hoge waarheidsstatus - liegen werd onmogelijk geacht - maar kon, door wie de nodige moeite deed, wel ontweken worden. Het was een waarheid die niet moest geproduceerd worden. Een private waarheid kon echter ook via zelfreflectie ontstaan. Mensen dachten na over hun handelingen en velden daar een moreel oordeel over. Het resultaat van die zelfreflectie was echter, althans in deze casus, niet bepalend voor hoe mensen zich verder | ||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||
gedroegen. Verschillende vormen van waarheidsproductie leidden tot verschillende waarheden. Ik wil afsluiten met een opener naar verder onderzoek: een belangrijke vraag is of ‘authenticiteit’, het streven naar het laten samenvallen van de waarheid van zelfreflectie met die van de biecht, de reputatie en het recht, van belang was. De hier onderzochte casus laat zien dat hoewel elke waarheid een eigen status had, er geen enkele was die als de énige waarheid beschouwd werd. Coppieters' schuldbesef had geen impact op zijn uitgebreide machinaties om zijn reputatie te bewaren en zijn proces te winnen; zijn bezorgdheid om zijn reputatie weerhield hem er niet van getuigen om te kopen of te bedreigen. Niemand maakte hier een probleem van, het is zelfs alsof dat de verwachting was. Het lijkt er dan ook op dat het streven naar het samenvallen van de verschillende ‘waarheden’, het streven naar ‘authenticiteit’, dat in de latere achttiende eeuw zo centraal kwam te staan, in deze vroeg-achttiende-eeuwse context nog geen ingang had gevonden. Vergelijking met andere casussen en andere contexten zal meer licht op deze kwestie kunnen schijnen. | ||||||||||||||||||||
Over de auteur:Elwin Hofman is als aspirant van het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen verbonden aan de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 van de KU Leuven. Hij studeerde geschiedenis in Kortrijk en Leuven, waar hij afstudeerde met een masterproef over roddelen als sociale controle in het achttiende-eeuwse Kortrijk. Hij verricht momenteel onderzoek naar zelf en identiteit bij devianten in de Zuidelijke Nederlanden in de late achttiende eeuw. Email: elwin.hofman@arts.kuleuven.be. | ||||||||||||||||||||
Geraadpleegde literatuur
| ||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||
|
|