De Achttiende Eeuw. Jaargang 42
(2010)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| ||||||||||||||||||||
De ambivalente Amurath
| ||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||||||||||||
contemporaine politieke en culturele context, die van de Bataafse Republiek. Het voornaamste doel van deze exercitie is het blad nader te duiden als satire en uit te vinden hoe het zich verhoudt tot bestaande satirische tradities enerzijds, en de actualiteit van het moment anderzijds. Deze doelstelling sluit aan bij een breder onderzoek naar de werking van satire dat momenteel in Nederland wordt uitgevoerd.Ga naar voetnoot4 Mijn artikel is te zien als een weerslag van de eerste, tentatieve resultaten van dit onderzoek. | ||||||||||||||||||||
Excentriek en eigenzinnigDe Lantaarn is een opvallende verschijning in het eind achttiende-eeuwse perslandschap, in de eerste plaats vanwege de vorm, een almanak annex jaarboekje. Er verschenen tussen 1792 en 1801 in totaal vijf van deze jaarboekjes met steeds dezelfde titelopbouw: De Lantaarn voor 1792, [...] voor 1796 etc., voorin een kalender van het betreffende jaar plus wat basale astronomische informatie, en vervolgens 150 tot 200 pagina's aan beschouwingen, betogen en anekdotes van wisselende lengte, en steeds een stuk of tien illustraties verspreid door de tekst.Ga naar voetnoot5 De opbouw van het blad is erg associatief, zowel op macroniveau als binnen de verschillende teksten, die regelmatig onderbroken worden door voetnoten en terzijdes. In de teksten worden praktische tips over geneeskundige zaken afgewisseld met cultuurkritiek en politieke beschouwingen, al heeft die laatste categorie, met name in De Lantaarn voor 1798, de overhand. Mede daarom heeft het blad uiteindelijk meer weg van een politiek tijdschrift dan van een almanak, ook al is het dat in strikte zin niet. Eerder hebben we te maken met een hybride medium, een mix van genres en stijlen, samengebracht in vijf handzame boekjes. De schrijver van dit hybride medium is Pieter van Woensel (1747-1808), een excentrieke, reislustige arts. Hij schreef De Lantaarn onder het pseudoniem Amurath-Effendi Hekim-Bachi.Ga naar voetnoot6 Deze ‘heer Amurath’ komt regelmatig in de ik-vorm aan het woord en presenteert zich gedurende het verloop van de teksten als een ambivalente figuur, iemand die zichzelf voortdurend herneemt | ||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||||||||||||
en de betrekkelijkheid van zijn eigen kennis en expertise benadrukt. Van Woensel maakte zelf de illustraties voor zijn blad, voornamelijk etsen, die ook los daarvan enige bekendheid hebben gekregen als spotprenten uit de Bataafse Tijd. Naast De Lantaarn schreef hij een tweedelige reisbeschrijving en diverse kleinere publicaties die verband hielden met zijn professie van arts en zijn langdurige verblijf in Rusland (1772-1778, 1786-1788).Ga naar voetnoot7 Voor tijdgenoten schijnt hij een opvallende verschijning geweest te zijn vanwege het Russische kostuum met bontmuts waarin hij zich vaak vertoonde, en waarmee hij zich ook liet afbeelden voorin zijn reisbeschrijving (zie afbeelding op pagina 195).Ga naar voetnoot8 Zijn reputatie van excentriekeling vent Van Woensel ook in De Lantaarn sterk uit. Dat begint al in het voorwoord van de eerste editie, waarin hij weliswaar meldt dat hij het publiek ‘geene knollen voor citroenen zoekt in de hand te stoppen’, maar wel verzoekt ‘noch eens te willen proeven, eer 't misschien ook eenige citroenen tot knollen veroordeelt’.Ga naar voetnoot9 Verderop in die editie zegt hij het nog wat explicieter: In alles behaagt mij de afwisseling. Ik haat niets meer dan ouwbakke kost. Laat anderen, zo 't hun vermaakt, bewijzen, dat 's middags om 12 uuren dag is. 'k Zal hen niet stooten van hun stok-paardje. 't Mijne is 't singuliere.Ga naar voetnoot10 Deze houding van zelfverkozen anders-zijn, die ook terug te herkennen is in de visies die het blad geeft op allerhande politieke en culturele thema's, kwam Van Woensel op de nodige kritiek te staan van tijdgenoten. Zo meldt de Vaderlandsche Letteroefeningen in een recensie van de editie 1792: ‘[D]e Schryver [toont] dikwyls te veel verachting voor andere Schryvers, en eene te groote verbeelding van zich zelven’.Ga naar voetnoot11 En De Burger Politieke Blixem vindt dat hij een ‘zonderling’ en ‘verward hersengestel’ heeft.Ga naar voetnoot12 De Lantaarn voor 1800 werd zelfs verboden, officieel omdat het blad onder pseudoniem was uitgegeven, maar vermoedelijk vooral omdat daarin nauwelijks verhuld kritiek werd geleverd op de Fransen via de satirische fabel ‘Historie van een Trojaansch Paerd’.Ga naar voetnoot13 Hierop schreef Van Woensel De Bij-lichter, bedoeld als bijlage bij | ||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||||||||||||
de editie 1800, waarin hij met veel ironie zijn identiteit bekendmaakte en vervolgens zijn meer radicale en Fransgezinde landgenoten de oren waste. De laatste Lantaarn, van 1801, verscheen vervolgens onder zijn eigen naam. Over de oplage en algemene ontvangst van De Lantaarn is helaas weinig bekend. Van de editie 1792 is een tweede druk verschenen, dus kennelijk was er wel een zeker animo voor het blad. In een veilingcatalogus van de nalatenschap van Van Woensel lezen we echter ook over de aanwezigheid van ‘De Lantaarn voor 1792, 1796 en 1798, 64 stuks’, wat suggereert dat zijn blad niet altijd glad uitverkocht werd.Ga naar voetnoot14 De overgeleverde contemporaine reacties zijn, zoals zonet al bleek, overwegend negatief. Voor de receptie in latere tijden zijn vooral twee uitgebreide besprekingen van Cd. Busken Huet uit de tweede helft van de negentiende eeuw van belang.Ga naar voetnoot15 Hoewel hij ook wel enkele licht kritische noten plaatst, schrijft Busken Huet hierin toch vooral zeer enthousiast over Van Woensel en zijn werk. Het is allicht mede vanwege deze loftuitingen dat Van Woensel in de twee eeuwen na zijn dood altijd aanwezig is gebleven in de Nederlandse literatuurgeschiedenis, zij het dan in een marginale positie. Tegelijk was de wetenschappelijke aandacht voor zijn werk tot nog toe zeer beperkt. Naast enkele losse artikelen en wat moderne tekstedities is er nooit veel bijzonders met Van Woensel gedaan, op het proefschrift van René Bakker uit 2008 na, dat zich echter volledig concentreert op de tweedelige reisbeschrijving van Van Woensel uit de jaren 1791 en 1795, en De Lantaarn als bron verder links laat liggen.Ga naar voetnoot16 Het probleem lijkt dat men vaak niet zo goed weet wat men met deze excentrieke marinearts aanmoet. Dat wordt althans gesuggereerd door de karakteriseringen ‘eigenzinnig’ en ‘origineel’ die steeds weer aan Van Woensel toegeschreven worden, en die, hoewel ze complimenteus bedoeld zijn, verder eigenlijk weinig zeggen.Ga naar voetnoot17 Maar Van Woensel en zijn Lantaarn staan niet op zichzelf. Als satire is het blad op verschillende manieren te verbinden met zowel contemporaine als niet-contemporaine ‘soortgenoten’. Om hier beter zicht op te krijgen, moeten we echter eerst wat dieper in het fenomeen satire zelf duiken. | ||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||||||||||||
Satirische traditiesLange tijd werd satire in de eerste plaats beschouwd als een literair genre dat zich kenmerkt door een sterk moraliserende inslag en het gebruik van een aantal vaste technieken - zoals ironie en parodie - en uitingsvormen, zoals het hekeldicht en de fabel.Ga naar voetnoot18 Tot op heden klinkt deze definiëring, die vooral gevormd is door het werk van enkele dominante satiretheoretici uit de school van het New Criticism,Ga naar voetnoot19 door in de schoolboekbeschrijving van het genre.Ga naar voetnoot20 Al vanaf begin jaren negentig echter, hebben verschillende onderzoekers gewezen op de ontoereikendheid en zwakheid van deze definitie in het licht van de daadwerkelijke satirische productie. Zo betoogt George A. Test in zijn studie uit 1991 dat we satire niet zozeer moeten zien als een formeel genre, maar eerder als de artistieke variant van een algemeen menselijke agressieve impuls.Ga naar voetnoot21 In dat kader besteedt hij niet alleen aandacht aan literaire teksten, maar ook aan allerhande satirische rituelen uit heden en verleden, en aan de manifestatie van satire in kranten en op televisie. Ook legt hij sterk de nadruk op de ludische aspecten van satire door een direct verband te leggen tussen antropologische opvattingen over het spel als een kernaspect van het menselijk samenleven en de praktijk van het satire bedrijven.Ga naar voetnoot22 Dustin Griffin verzette zich enige jaren later vooral tegen het beeld van satire als een bij uitstek moralistische kunstvorm met een stabiele betekenis. Hij stelt dat als we een dergelijke morele helderheid van satire verlangen, ‘we would have to concede that most of the great satires have failed.’Ga naar voetnoot23 Als alternatief presenteert hij vier retorische ‘rollen’ die de satiricus al dan niet tegelijk kan aannemen, namelijk die van de onderzoeker, de provocateur, de artiest en de speler.Ga naar voetnoot24 Zo ontstaat een definitie van satire die veel meer de nadruk legt op instabiliteit, ambivalentie en een open einde. De ideeën van Test en Griffin bieden een interessant nieuw en verfrissend perspectief op satire, maar er is helaas tot nog toe nauwelijks iets mee gedaan. In plaats van het testen en uitdiepen van de nieuwe theoretische inzichten aan de | ||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||||||||||||
hand van specifieke casussen, kiest men er eerder voor satirisch materiaal vanuit de directe politieke en culturele context te duiden.Ga naar voetnoot25 Hoewel dit begrijpelijk is, en zeker ook leidt tot relevante interpretaties, heeft het als nadeel dat meer algemene lijnen die te trekken zijn tussen satiren uit verschillende perioden, goeddeels buiten beschouwing blijven. Zo is er de terugkerende gewoonte van satirici om hun werk met voedsel te vergelijken, iets wat al terug te voeren is op de klassieke oorsprong van het woord satire in de lanx satura, de schaal met gemengde vruchten die bij officiële gelegenheden aan de goden werd aangeboden, en die duidt op satire als een mix van vormen en stijlen.Ga naar voetnoot26 Ook is Van Woensel niet de eerste die zijn professie als arts in zijn satirische werk uitspeelt. Er bestaat een lange traditie van satirici die zichzelf als geneesheer en hun satiren als een bitter, maar noodzakelijk medicijn ter (morele) genezing van de mensheid presenteren.Ga naar voetnoot27 Een andere langlopende lijn betreft de relativerende functie van satire, te herkennen aan het schertsend of ironisch behandelen van een bepaald object - een persoon, maar bijvoorbeeld ook een maatschappelijk thema (taboe) of een gezaghebbend instituut, zoals de kerk. De Lof der Zotheid van Erasmus is hiervan een sterk voorbeeld, evenals Voltaires Candide, het Middelnederlandse dierenepos Van den vos Reynaerde, en, in onze eigen tijd, de tv-cartoon South Park. Deze voorbeelden hebben, ondanks de grote verschillen in vorm en context, met elkaar gemeen dat ze de heiligheid, serieusheid of (absoluut) positieve waarde van een of meerdere objecten relativeren. Dit doen ze door het object op een ambivalente manier te benaderen; ze veroordelen het dus niet zozeer, zoals men binnen de oude satiredefinitie zou zeggen, maar ze zaaien twijfel, bevragen de status van een object zonder er zelf een sluitende en definitieve visie op te presenteren. Op die manier ontregelen ze vaak ook hun publiek, dat zich vertwijfeld afvraagt wat er nou precies gezegd wordt, wat de boodschap is van de satire, en of men geacht wordt het ergens mee eens of juist mee oneens te zijn. Satireonderzoeker Fredric Bogel spreekt in dit verband van de onoplosbare ‘dubbelheid’ van satire. Die dubbelheid bestaat eruit dat in satiren enerzijds een duidelijke tegenstelling wordt gecreëerd tussen Zelf en Ander, de bespotter en het bespotte, terwijl anderzijds de legitimiteit van die tegenstelling juist wordt bevraagd. Volgens Bogel is deze dubbelheid niet op te lossen - je kunt niet zeggen dat een van de twee visies dominant is - en is juist dat de kracht van satire: | ||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||||||||||||
The remarkable power of many satiric, parodic, and mock-forms depends on our inability to say just where we are, to know with certainty that failure is being pointed to rather than exemplified, quoted rather than uttered - that it is only a matter of ‘mention’ rather than also of ‘use’.Ga naar voetnoot28 Deze omschrijving sluit goed aan bij de relativerende functie van satire. Bogel merkt ook op dat de dubbelheid van satire goed past bij het tijdperk van de Verlichting, omdat hij raakt aan het dilemma van de oordeelsvorming dat daarbinnen zo centraal stond. Ambivalentie confronteert het publiek met de vraag: hoe ga je om met tegengestelde visies en waar haal je de autoriteit van een oordeel vandaan?Ga naar voetnoot29 Een dergelijke vraag sluit inderdaad goed aan bij de op ratio en kritisch nadenken gerichte Verlichting, maar gezegd moet worden dat hij een veel langere geschiedenis heeft, en is terug te voeren tot de klassieke filosofische traditie van het Cynisme en de ideeën van Socrates.Ga naar voetnoot30 Wel lijkt het typerend voor de Verlichting dat een kwestie als oordeelsvorming op grotere schaal en in bredere kring bediscussieerd wordt. Satirische teksten kunnen daarbij een sleutelrol spelen, omdat intellectueel zware discussies hierin vaak op een lichte en goed behapbare manier aan bod komen.Ga naar voetnoot31 Dit geldt wel alleen voor die satiren waaraan, specifiek vanwege hun ambivalentie, eerdergenoemde relativerende functie is toe te schrijven. Daaronder vallen bijvoorbeeld niet de diverse pamfletten en spotprenten die tijdens politieke crises in de vroegmoderne tijd verschenen, en waarin tegenstanders werden zwartgemaakt en beschimpt. Die laatste categorie satiren is allesbehalve ambivalent en heeft verder weinig met de Verlichting uit te staan. Een typisch voorbeeld van ambivalente, relativerende satire uit de Verlichting vormen de werken van Jonathan Swift, die onder meer de wetenschap op de hak nemen, iets wat in verband met de Verlichting natuurlijk erg relevant is.Ga naar voetnoot32 Swift kende vele navolgers, waaronder Laurence Sterne, een anglicaanse dominee die vooral beroemd werd door het negendelige werk The Life and Opinions of Mr. Tristram Shandy, Gentleman (1759-69).Ga naar voetnoot33 Deze tekst voert de ambivalentie tot in het uiterste door en zet alle conventies van de schrijfkunst | ||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||||||||||||
op scherp middels een ingenieus spel met hoofdtekst en metatekst, waarbij een voortdurende reflectie op het proces van het schrijven zelf plaatsvindt. Ook Sterne kende diverse navolgers, met name op het Europese vasteland, waar men eind achttiende eeuw zelfs wel van een Sternemode spreekt.Ga naar voetnoot34 Ook in De Lantaarn zijn sporen van Sterne herkenbaar, waarover later meer. Het bijzondere aan Tristram Shandy is dat het relativerende aspect van satire hierin tot in het absurde is doorgevoerd; er is sprake van een absolute ambivalentie, die op geen enkele manier wordt opgelost door een overkoepelende moraal of een betrouwbare vertelinstantie. Deze radicale ‘twijfel aan alles’ koppelt het werk, en de diverse navolgers, aan de Verlichting. Als satire is De Lantaarn natuurlijk ook te verbinden met diverse andere cultuuruitingen uit die categorie die in zijn tijd in Nederland verschenen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het tijdschrift Janus uit 1787 en de diverse navolgingen daarvan uit de Bataafse Tijd, en aan de satirische werken van Gerrit Paape, zoals Reize door het Aapenland (1788). Met name met Janus vertoont het blad van Van Woensel opvallende parallellen. Beide kennen een associatieve opbouw met vele onderbrekingen, en in beide overheerst ook de ambivalentie.Ga naar voetnoot35 Maar voor dit soort nationale soortgenoten geldt eigenlijk net als voor De Lantaarn zelf dat ze passen binnen de brede, Europese lijn van relativerende satire uit de Verlichtingstijd die in deze paragraaf is geschetst. | ||||||||||||||||||||
Patriotten en BatavenLanglopende stilistische en andersoortige lijnen laten onverlet dat voor de duiding van individuele satirische casussen de specifieke historische context van groot belang is. In het geval van De Lantaarn wordt die context in belangrijke mate gevormd door de opkomst, korte bloei en snelle ondergang van de Bataafse Republiek, een radicaal politiek-bestuurlijk experiment waarin burgers voor het eerst op grote schaal betrokken werden bij het landsbestuur. In 1792, toen de eerste Lantaarn verscheen, was dit experiment nog niet begonnen, maar was men wel nog maar amper bekomen van de vorige revolutionaire periode, de Patriottentijd. In die periode waren de bestuurlijke gemoederen al behoorlijk opgeschud, met name door de sterk aanwezige en felle publieke opinie, die zich uitte in een ware wildgroei aan kort- en langlopende tijdschriften, en door de vele burgersociëteiten die actief | ||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||||||||||||
nadachten over de vernieuwing en democratisering van het landsbestuur.Ga naar voetnoot36 De aanleiding voor dit politieke rumoer was de groeiende ontevredenheid bij zowel de stedelijke burgerij als de staatsgezinde regenten over de manier waarop de stadhouder (Willem V) en zijn kliek het land bestuurden. Het desastreuze verloop van de Vierde Engelse Zeeoorlog (1780-84) en het beroemde pamflet Aan het volk van Nederland (1781) van Joan Derk van der Capellen tot den Pol fungeerden vervolgens als katalysator voor een groeiende beweging van zowel regenten als burgers die zichzelf de patriotten noemden. Tegenover hen stonden de prinsgezinden of orangisten, de aanhangers van de erfstadhouder. De strijd tussen deze twee groepen nam in de loop van de jaren tachtig steeds heftiger vormen aan. Patriotsgezinde burgers vormden vrijkorpsen om hun weerbaarheid te demonstreren, en een enkele keer kwam het ook echt tot een gewapend treffen met de orangisten. Daarnaast werd de strijd voornamelijk via de pers gevoerd. In september 1787 kwam een vrij abrupt einde aan het rumoer, toen Pruisische troepen de stadhouder te hulp kwamen en het land introkken om orde op zaken te stellen. Van Woensel verbleef ten tijde van dit alles grotendeels in het buitenland; hij reisde in die jaren door het Ottomaanse Rijk en werkte daarnaast als marinearts voor de Russische Zwarte-Zeevloot. Hij maakte de gebeurtenissen dus slechts op afstand mee.Ga naar voetnoot37 Desalniettemin is de Patriottentijd van belang voor een goed begrip van De Lantaarn, vooral ook omdat de Bataafse Omwenteling van 1795 sterk samenhangt met de gebeurtenissen in de jaren tachtig. Er is zelfs wel beweerd dat de hele periode van 1780 tot 1800 als één geheel gezien moet worden, waarbinnen de hersteljaren 1787-1795 slechts een kort intermezzo vormden, waarin bovendien het revolutionaire denkwerk gewoon doorging, al was het dan ondergronds.Ga naar voetnoot38 Ook in De Lantaarn vinden we terugwijzingen naar de Patriottentijd.Ga naar voetnoot39 De editie 1792 is van de vijf evenwel verreweg de minst politieke, wat aansluit bij het idee dat in de hersteljaren vanwege het repressieve klimaat weinig ruimte was voor openlijke (radicaal-)politieke geluiden. Dit veranderde toen in januari 1795 de Franse troepen over de bevroren rivieren Nederland binnentrokken. Vanaf toen braken zes woelige jaren aan, waarin allerhande hervormingsplannen die al in de jaren tachtig | ||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||||||||||||
waren bedacht in de praktijk gebracht werden, en er ook weer flink publiekelijk werd gedebatteerd over politiek.Ga naar voetnoot40 Het belangrijkste project, en meteen ook het heetste hangijzer, vormde het opstellen van een nationale constitutie, en de daarmee samenhangende nieuwe staatsinrichting. Hiertoe werd een Nationale Vergadering bij elkaar geroepen, waarin (gekozen) mensen uit het hele land vertegenwoordigd waren. In de Vergadering stonden verschillende ‘partijen’ tegenover elkaar, die zich met name van elkaar onderscheidden door de mate van radicaliteit waarmee ze veranderingen wilden doorvoeren.Ga naar voetnoot41 Het maken van een nieuwe grondwet bleek geen makkelijke klus, en toen het eerste ontwerp eenmaal daar was en in 1797 middels een referendum aan het volk werd voorgelegd, werd het met grote meerderheid van stemmen afgekeurd. De discussie ging voort en uiteindelijk zouden er in 1798 zelfs twee coups volgen, een van radicale en een van gematigde krachten. Vervolgens raakte de Bataafse Revolutie in rustiger vaarwater. De animo voor radicale veranderingen en politieke reuring was sterk tanende, en er brak een periode van consolidatie aan, waarin de regering meer en meer streefde naar consensus. Dit kwam mede omdat de staatskas inmiddels volledig leeg was, en de Bataafse Republiek feitelijk onder curatele van Frankrijk stond. Inmiddels waren echter wel diverse fundamentele veranderingen doorgevoerd in de staatsinrichting van de Republiek, waarvan de belangrijkste wellicht was dat het land nu een natiestaat was met een centraal gezag, en niet langer een los verbond van gewesten. Op die veranderingen en het debatproces daaromheen, wordt in De Lantaarn expliciet gereflecteerd. Dit gebeurt met name in de editie 1798, die voor het overgrote deel uit teksten over de actuele politieke situatie bestaat. Een populair thema daarbij is de volksinspraak, de mate van zeggenschap die het gewone volk zou moeten of mogen hebben bij bestuurlijke kwesties. De volgende passage heeft hier ook mee te maken. Van Woensel - of eigenlijk zijn schrijvende alter ego Amurath - stelt daarin: De mensch leeft bij afwisseling; alles wat nieuw is pleegt te behaagen, en wij zijn nu in den kermis-tijd der Democratie. Maar is de vreugde dan wel zo groot? Ik vraag' niet bij hen, welke de Revolutie dwong de kraamen aftebreeken: deeze vraag zou overbodig zijn. Ik meen de zulken, voor wie 't nu mooi weêr is. Ik kan 't niet merken. Loopen zij dan zo druk, zo ieverig [sic], zo talrijk, zo aanhoudend na hunne Grond-Vergaderingen? Van waar die leege banken? | ||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||||||||||||
Waarom alle die middelen van contrainte,Ga naar voetnoot42 die Hunne Majesteiten na deeze Vergaderingen, als de kinderen met de stok na 't school, jaagen?Ga naar voetnoot43 Amurath spreekt hier over de grondvergaderingen die na de Bataafse Omwenteling in het hele land werden opgericht, en die voornamelijk bedoeld waren om volksvertegenwoordigers te kiezen. Deze vergaderingen zijn te zien als een symbool van het nieuwe democratische elan, en de vrijheid tot politieke inspraak voor Bataafse burgers. Maar kennelijk zijn die burgers inmiddels niet zo enthousiast meer over politiek en democratie, aangezien ‘Hunne Majesteiten’, zoals hij ze spottend noemt, massaal wegblijven en met dwangmiddelen gezet moeten worden tot het bezoeken van de vergaderingen. Het nieuwtje is eraf, en daarom vinden ze er niet zoveel meer aan. Deze sceptische manier van spreken over de Bataafse politiek vinden we voortdurend in De Lantaarn. Amurath neemt niet heel expliciet ideologisch stelling, maar behandelt alle deelnemers aan het debat met een kritische nuchterheid. Het zou dan ook onjuist zijn om Van Woensel, zoals in het verleden wel gebeurd is, te bestempelen als een kritische patriot of een gematigd orangist.Ga naar voetnoot44 Hij is geen van beide, maar beweegt zich overal tussendoor, en geeft de ene keer de (voormalige) stadhouder ervan langs en de andere keer de patriottische revolutionairen. Uit alles blijkt wel dat hij zeer goed op de hoogte was van wat er speelde en zijn tegelijk nuchtere en speelse betogen schreef op basis van een gedegen kennis van zaken. | ||||||||||||||||||||
Analyse door ambivalentieNu we de context waarin Van Woensel schreef en waaruit hij veelvuldig putte scherp hebben, kunnen we terugkeren naar het thema van De Lantaarn als relativerende satire. In het laatste gedeelte van dit artikel bespreek ik enkele opvallende passages uit het blad om zo beter zicht te krijgen op de werking van de eerder gesignaleerde ambivalentie, en op hoe die ambivalentie het satirisch functioneren van De Lantaarn bepaalt. De focus ligt daarbij volledig op de politieke gedeeltes. De eveneens erg interessante stukken over bijvoorbeeld religie en de geneeskunde blijven buiten beschouwing. De ambivalentie van Amurath uit zich allereerst op het niveau van zijn zelfpresentatie, die tegelijk ernstig en speels, zelfverzekerd en relativerend is. | ||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||||||||||
Zijn teksten lijken op het eerste oog doorgaans serieus bedoeld; hij wil ons informeren over kwestie X, of zijn visie geven op thema Y. Maar bij nadere beschouwing vallen zinnen op als: Zij welke ons geleert hebben, hoe de menschen moeten worden opgevoed, laaten mischien? zich in twee klassen afdeelen' en ‘Zommige menschen, wat zeg ik, zommige, de meeste menschen hegten, ook voor kinderen, eene heroïeke, eene specifieke kragt aan vertoogen, zeden-lessen en predikatien.Ga naar voetnoot45 Door dergelijke uitspraken zwakt Amurath zijn verhaal retorisch af; hij bouwt relativeringen in. Nog uitvoeriger en explicieter doet hij dat in de volgende passage, die voorafgaat aan een stuk waarin hij uitlegt hoe de ideale opvoeding van een stadhouder eruit zou moeten zien. Hij merkt daarin op: Misschien zal eenig lezer, die niet voortleest, als de os voor de ploeg loopt, vraagen: Mr. Amurath meent gij u bevoegt tot eene zo uitgebreide als moeijelijke taak? [nl. de beschrijving van de ideale opvoeding voor een stadhouder, I.N.] - Geenzints - En waarom, vriend! bemoeit gij er u dan meê? - 't Is met schrijven, als met de muziek, en wilt gij een Virtuoso aan den gang krijgen, zo laat hem een breeken-been wat in de ooren krassen.Ga naar voetnoot46 Amurath maakt hier een vergelijking tussen het schrijven en het maken van muziek, en stelt dat je, om een beroepsmusicusGa naar voetnoot47 aan de gang te krijgen, hem een onbekwame knoeierGa naar voetnoot48 wat in de oren moet laten krassen. In deze context is hijzelf die knoeier, die zich geenszins bevoegd acht om over het thema van de ideale opvoeding van een stadhouder te spreken. De vraag naar zijn betrouwbaarheid als spreker dringt zich daarmee op, en zo hebben we wederom te maken met een retorische afzwakking. Op andere momenten benadrukt hij ook de luchtigheid van zijn schrijven. In een beschouwing over de situatie in 1787 meldt hij: 't Is te vergeefsch, doode koeijen uit de sloot te haalen. Nogtans lust 't mij eens luchtig over te zien, de vruchten, welke de natie en hij die toen [in 1787, I.N.] aan haar hoofd stondt, had kunnen raapen uit de toenmalige gesteldheid van zaaken. En mogt dit, om 's Hemels wille, de frivoolste aller discussiën zijn!Ga naar voetnoot49 Op deze manier creëert Amurath wat ik zou willen noemen een intentionele januskop. Hij zaait twijfel over de intenties van zijn schrijven, zodat de lezer | ||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||||||||||
in het ongewisse blijft over hoe hij het allemaal bedoelt, of hij serieus politiek commentaar wil leveren, of slechts een frivool spelletje speelt. Hij doet dit met name in de metatekst, in tussenzinnetjes of uitweidingen, al dan niet in voetnoten geplaatst, die de hoofdlijn van het verhaal dat hij op dat moment vertelt onderbreken. De metatekst fungeert zo als een middel om intentionele ambivalentie te creëren. Van Woensel lijkt deze techniek afgekeken te hebben van Laurence Sterne, die hem eveneens veelvuldig toepast in Tristram Shandy. Ook in dat werk, wat eerder al langskwam, zaait de verteller, Mr. Shandy, twijfel over zijn intenties door een ironische houding aan te nemen en regelmatig zelfrelativerende opmerkingen te maken. De intentionele januskop wordt gecombineerd met een inhoudelijke. Ook als het aankomt op de behandeling van politieke thema's neemt Amurath een dubbelzinnige houding aan. Hij pleit vóór bepaalde zaken, maar plaatst vervolgens ook kritische kanttekeningen, of hij is zeer sceptisch over iets en roemt daarna toch de mogelijke voordelen. Zo gaat het bijvoorbeeld bij het thema nationalisme, dat Amurath als zijstap behandelt in zijn tekst ‘Nationaale Opvoeding’. Hij stelt daar: De waereldburger, die zijn vooringenomen oog slaat over de bewoners der aarde, ziet ze afgedeelt in koppels, ieder geleid door een of meer hoeders, liever houders, wier belangen 't is hunne kudden bij zich te houden, en (daar hunne sterkte, welvaart en aanzien af hangt van de talrijkheid der kudden) ze ten koste der nabuurige kudden te vergrooten: waartoe zij zich allerlei onrechtvaardigheid, geweld en list veroorlooven. Hierom beijveren zich de aanvoerders, om hun onderhoorigen te doen gelooven, dat zij beter zijn dan hunne nabuuren, zo als ook 't land, waarop zij leeven of graazen. Naarmaate zij gelukkiger in dit onderwijs, in deeze opvoeding slaagen, hoe de onderdaanen meer publick spirit, volks-geest of patriotismus (in de oude betekenis van 't woord) hebben. [...] Dan of deeze volks-geest ligt te blaazen is in hen, welke kijken over de muuren, die scheiden natie van natie, welke weeten, wie die muuren opgemetzelt hebben, en welke reeden zij daartoe hadden, in één woord, of deeze hoedanigheid in 't oog eens cosmopoliets eene deugd dan eene dwaasheid zij..... Maar wat hebben wij met deeze speculatien te doen! zullen wij de waereld veranderen?Ga naar voetnoot50 Uit het eerste gedeelte van deze passage spreekt een sceptische houding ten opzichte van nationalisme. Amurath suggereert dat het vooral een middel is dat | ||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||||||||||
vorsten en bestuurders gebruiken om hun onderlinge machtsstrijd uit te voeren. In het tweede gedeelte is hij genuanceerder: ‘of deeze hoedanigheid in 't oog eens cosmopoliets eene deugd dan eene dwaasheid zij...’ - beide opties liggen open. De slotzin van dit citaat levert dan weer een metacommentaar dat de kwestie als geheel relativeert. Amurath zegt: wat voor zin heeft het eigenlijk je af te vragen of nationalisme een deugd of een dwaasheid is, de wereld wordt er niet veel anders door. Zo slingert hij de lezer heen en weer tussen verschillende tonen én zienswijzen binnen een en hetzelfde thema. Het meest pregnante voorbeeld van inhoudelijke ambivalentie is allicht Amuraths visie op de inrichting van het ambtenarenapparaat na een eventuele nieuwe revolutie, die een einde zou maken aan de Bataafse heerschappij, en in plaats daarvan de stadhouder weer aan de macht zou brengen. Hij anticipeert hiermee op een val van de Bataafse Republiek die op het moment van schrijven, in het najaar van 1799, erg actueel was, aangezien het land werd aangevallen door een gecombineerde Engels-Russische troepenmacht die in eerste instantie aan de winnende hand leek.Ga naar voetnoot51 Amurath geeft enkele tips over hoe de stadhouder zich bij een eventuele terugkeer zou moeten gedragen om de situatie niet te laten escaleren. Vervolgens komt hij te spreken over de ambtenaren die in 1795 hun baan verloren omdat ze deel uitmaakten van het oude staatsbestel, en de ambtenaren die toen juist een baan kregen. Amurath merkt op dat het onrechtvaardig zou zijn om de eerste groep nu weer in ere te herstellen, omdat dat ten koste zou gaan van de huidige ambtenaren, maar dat de eersten daar tegelijkertijd nog wel steeds recht toe zouden hebben. Hij doet daarom een even origineel als onuitvoerbaar compromisvoorstel: de huidige ambtenaren zouden de in 1795 afgezette ambtenaren de helft van hun salaris moeten betalen. Ook zelf realiseert Amurath zich dat hij met dit voorstel geen vrienden zal maken: Verre van kans te zien, om 't ieder een naar de zin te maaken, zie ik groote waarschijnelijkheid, om oude en nieuwe Amptenaars beide tegens mij te vertoornen, zo mijn raad gevolgd wierdt.Ga naar voetnoot52 Het voorstel op zichzelf is echter wederom een voorbeeld van inhoudelijke ambivalentie, zij het dan wel in een vrij absurde vorm. Eenzelfde soort ambivalentie is ook te herkennen in de openingsillustratie van de editie 1796 (afbeelding 1). Hierop zien we een man, zittend met zijn | ||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||||||||||
Afb.1. Verscheurd tussen waarheid en opinie. Prent, gemaakt door Pieter van Woensel, afgedrukt voorafgaand aan de inleiding ‘Aan 't Publiek’, in: De Lantaarn voor 1796, p. II. (privécollectie).
| ||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||||||||||
achterwerk in een haardvuur, die klagelijk zijn hoofd en armen omhoog heft. Hij zit tussen twee stoelen, met elk een opengeslagen boek op het zitvlak. Op het linkerboek staat met grote letters ‘Waarheid’, op het rechter ‘Opinie’. De man heeft een schrijfveer in zijn mond. Op de grond, vlak bij zijn benen, liggen een inktpotje en een stethoscoop. Boven de man bevindt zich de schouw van de open haard, waarop een Latijnse spreuk staat: ‘Ne Jupiter quidem omnibus’, wat te vertalen is als: ‘Ook Jupiter kan het niet iedereen naar de zin maken’. Door de combinatie van ganzenveer, inktpot en stethoscoop kunnen we afleiden dat de man Amurath verbeeldt, die immers arts en schrijver is. Hij is wanhopig, omdat hij wordt verscheurd door twee polen: enerzijds de zuivere waarheidsvinding die hij nastreeft, anderzijds de opinies van mensen waar hij rekening mee moet houden. Als hij de waarheid - of beter gezegd: zijn waarheid - opschrijft, zal hij ingaan tegen verschillende heersende opinies, en zo mensen tegen zich in het harnas jagen. Maar als hij zich conformeert aan een bestaande opinie, zal men hem verwijten dat hij partijdig is en de waarheid verloochent. Amurath presenteert zichzelf hier als de vleesgeworden ambivalentie. Het lijkt dan ook niet overdreven ambivalentie als een kernaspect van De Lantaarn te beschouwen, en als de basishouding van waaruit het geheel is opgebouwd. De ambivalentie van Amurath heeft een interessant bijeffect, dat relevant is voor de satirische werking van De Lantaarn. Door dubbelzinnig te zijn, en standpunten en visies tegelijk af te keuren en aan te prijzen, deconstrueert het blad indirect het publieke debat. Het toont de verschillende stemmen in het debat voor wat ze waard zijn, en levert zo, impliciet, een analyse van de heersende opinies. Dit is geen letterlijke analyse, waarin pro's en contra's systematisch tegen elkaar afgewogen worden, om zo tot een weloverwogen conclusie te komen, maar eerder een afgeleide analyse, die tot stand kan komen in het hoofd van de oplettende lezer naar aanleiding van de consequente ambivalentie waar hij in de tekst (en de illustraties!) mee geconfronteerd wordt. Hier zien we de retorische rol van onderzoeker, door Dustin Griffin toegeschreven aan de satiricus, in optima forma aan het werk. Amurath profileert zich als de excentrieke buitenstaander die de heersende opvattingen van zijn tijd, bijvoorbeeld die over het nationalisme als deugd en de manier waarop de nieuwe staat ingericht zou moeten worden, bevraagt. Daarmee heeft De Lantaarn ook een relativerende functie: het publiek wordt zich ervan bewust dat de bevraagde opvattingen niet zondermeer een positieve waarde hebben of juist zijn. | ||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||||||||||||
ConcluderendDe Lantaarn is wel eens getypeerd als een chaotisch blad met een wat vluchtig karakter.Ga naar voetnoot53 Een dergelijke omschrijving doet echter geen recht aan de ingenieuze retoriek die hierin gehanteerd wordt. De grillige opzet is eerder te zien als een methode die bewust wordt ingezet om ambivalentie te creëren, zowel op het vlak van de intentie als op dat van de inhoud. Van Woensel sluit hiermee aan bij andere achttiende-eeuwse satirici, zoals met name Laurence Sterne. We hebben hier te maken met een traditie van relativerende satire, die door middel van een ambivalente houding de positieve waarde of juistheid van bepaalde zaken relativeert, en zo en passant een analyse levert van heersende denkbeelden en lopende debatten. Zo'n ambivalente houding creëert bovendien intellectuele bewegingsruimte. Amurath is tegelijkertijd serieus en niet-serieus, waardoor hij wel deelneemt aan het publieke debat, maar niet onder dezelfde voorwaarden als een gewone opiniemaker. Vanuit zijn dubbele positie kan hij standpunten tegelijkertijd uitdragen en bevragen, opwerpen en terugnemen, onder het mom dat zijn tekst toch niet helemaal serieus genomen moet worden. Hij is een stuk flexibeler dan bijvoorbeeld de journalist, van wie men toch altijd verwacht dat hij eerlijk is over zijn intenties, maar deelt met die journalist zijn focus op de actualiteit en op culturele en maatschappelijke vraagstukken. Dat geeft hem een bijzondere positie binnen het publieke debat. Als we De Lantaarn op deze manier beschouwen, doen we recht aan het bijzondere karakter ervan, zonder te blijven steken in oppervlakkige aanduidingen als ‘authentiek’ en ‘origineel’. Het blad is, zoals vele satiren, een snijpunt van actualiteit en traditie: enerzijds een reactie op specifieke historische omstandigheden, namelijk de politiek turbulente periode van de Bataafse Republiek, anderzijds onderdeel van een veel bredere traditie van relativerende satire, waarin door middel van ambivalentie indirect een analyse van de actualiteit geleverd wordt. Daarom ook kan het blad ook voor de huidige lezer nog een bron van amusement zijn. De jaren van patriotten en Bataven mogen inmiddels ver achter ons liggen, de traditie van ambivalente satire is nog springlevend. Wie een cabaretvoorstelling bezoekt, of een satirisch tv-programma bekijkt, kan nog altijd de sceptische, relativerende kijk op heersende sociale en politieke opvattingen en de ambivalente houding ten opzichte van het publieke debat herkennen, dat door satire zowel serieus wordt genomen als belachelijk wordt gemaakt, en bij voorkeur allebei tegelijk. | ||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||||||||||
Over de auteurIvo Nieuwenhuis (1985) studeerde van 2003 tot 2008 Nederlands in Utrecht, en werkt momenteel binnen het kader van het NWO-project The power of satire aan een proefschrift over de werking van satire in enkele laat achttiende-eeuwse Nederlandse periodieken, aan de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast is hij in deeltijd als junior docent verbonden aan de opleiding Taal- en Cultuurstudies van de Universiteit Utrecht. E-mail: i.b.nieuwenhuis@uva.nl. | ||||||||||||||||||||
Geraadpleegde bronnen en literatuur
| ||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||||
|
|