De Achttiende Eeuw. Jaargang 42
(2010)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||
‘Verlichte’ cultuurkritiek of paternalistische retoriek?
| |||||||||||||||||||
InleidingIn Nederland is de Haarlemse prozaschrijver Pieter van Woensel (1747-1808) al lang geen onbekende meer. Vanwege zijn onconventioneel oeuvre en merkwaardige levensloop hebben literatuurwetenschappers en historici hem intussen omschreven als literair randfiguur, solitair, excentriekeling, ‘artszwerver’, politiek satiricus en onafhankelijke verlichte auteur. Bovendien heeft zijn werk de laatste jaren opnieuw veel aandacht gekregen. Zo verzorgde André Hanou de editie van enkele teksten uit Van Woensels De Lantaarn - de almanak die hij tussen 1791 en 1802 uitgaf - verschenen er bijdragen over de auteur in verzamelbundels en is zeer recent nog een proefschrift gepubliceerd dat integraal gewijd is aan de Nederlandse arts.Ga naar voetnoot1 Bijzondere aandacht is steeds uitgegaan naar zijn reisverhaal, Aanteekeningen, gehoudenGa naar voetnoot* | |||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||
op eene reize door Turkeyen, Natoliën, de Krim en Rusland in de jaren 1784-89, een tweedelige publicatie die zijn impressies bevat van een lange reis die hem naar Constantinopel en Anatolië voerde en hem nadien in de Krim en het Rusland van Catharina de Grote bracht.Ga naar voetnoot2 Van Woensels representaties van de Turken in Aanteekeningen zijn al meermaals besproken, maar werden zelden benaderd vanuit de internationale literatuur over dit topic. Nochtans is er reeds heel wat geschreven over de Europese ‘verlichte’ visie op ‘oriëntalen’, Islam en het Osmaanse Rijk.Ga naar voetnoot3 Onderzoek van Van Woensels reisbeschrijving heeft overigens tot nu toe enkel oog gehad voor diens positieve uitlatingen van de Turken. De cruciale implicaties van zijn ‘verlichte’ denken, het reductionistische en denigrerende karakter ervan, blijven daardoor onbesproken.Ga naar voetnoot4 In dit artikel zal ik betogen dat Van Woensels ‘verlichte’ benadering van de Turkse samenleving juist aan de basis lag van een diepgaande negatieve beeldvorming van de Turken en zelfs een paternalistische attitude onthult in zijn reisverhaal.Ga naar voetnoot5 Elk onderzoek dat geïnteresseerd is in Europese denkbeelden over het Oosten brengt onwillekeurig Edward Saids polemische Orientalism (1978) in herinnering. In veel studies blijkt dit echter eerder negatief uit te pakken, want zoals Daniel Varisco terecht opmerkt, verwordt het hierdoor tot niets meer dan een standaardwerk dat citatie behoeft. Te vaak raken onderzoekers daarbij ook verstrikt in een simplistisch binair denken tussen ‘Oost’ en ‘West’.Ga naar voetnoot6 Om die valkuilen te vermijden en om de historische complexiteit te bewaren, is de opzet van dit artikel, eerder dan een zoektocht te zijn naar bevestigingen van ‘oriëntalisme’ in Aanteekeningen, om Van Woensels opvattingen over de Turken te duiden binnen de ruimere achttiende-eeuwse traditie van Europese reizigers en denkers om niet-Europese samenlevingen voortaan ‘verlicht’ en onbevooroordeeld te willen benaderen. | |||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||
Voor de concrete analyse van het reisverhaal heb ik gebruik gemaakt van het (moeilijk vertaalbare) concept ‘othering’.Ga naar voetnoot7 De term is het best gekend in de gepolitiseerde betekenis die postkoloniale critici als Gayatra Spivak en Edward Said eraan hebben gegeven: othering als een hiërarchisch discursief proces waarbij imperiale culturen hun dominantie over andere onderworpen culturen bestendigen.Ga naar voetnoot8 Deze eenzijdige postkoloniale benadering van othering is ondertussen bekritiseerd, het portretteert othering immers als een louter ideologisch eenrichtingsproces binnen imperiale samenlevingen.Ga naar voetnoot9 Hier wordt het daarom eerder begrepen als een universeel cognitief proces, waarbij via taal andere mensen/groepen anders worden gemaakt van mij en ons; of, om de woorden van Tony Seaton aan te halen: ‘othering is het zelf dat graden van andersheid toeschrijft aan mensen op een afstand (op fysieke, sociale of ideologische wijze), ongeacht of het zelf macht heeft over hen.’ Dit mechanisme hoeft dus niet altijd negatief te zijn. Toch dient onderkend dat steeds de kans bestaat dat, in het bijzonder in reisliteratuur, hierachter impliciet een oordelende hiërarchie schuilt, een subtekst van superioriteit en inferioriteit.Ga naar voetnoot10 Vertrekkend vanuit deze theoretische inzichten omtrent othering kan de centrale vraag van dit artikel als volgt geformuleerd worden: op welke manier construeerde Van Woensel de Turk tot Andere binnen de hem bekende paradigma's om niet-Europese volkeren te bestuderen? Welke categorieën van differentiatie kwamen zo tot stand? Reikte de auteur zijn lezers ook verklaringen aan voor die markers van Turkse andersheid? Het eerste deel van dit artikel bestaat uit enkele korte biografische notities over Van Woensel. Nadien volgt een uitweiding over de positieve representaties van de Turken, waarbij voornamelijk die aspecten van het reisverslag aan bod zullen komen die vooralsnog minder uitgewerkt blijven in voorgaande studies. Vervolgens zal ik de negatieve en bevoogdende componenten van zijn ‘verlichte’ benadering van de Turkse Andere blootleggen om tot slot een aantal conclusies te formuleren. | |||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||
Alvorens Aanteekeningen onder de loep te nemen, dien ik nog een begripshistorische kanttekening te maken bij de notie ‘Turk’. Men hoede zich immers voor een anachronistische invulling van dit begrip. In Van Woensels tijd was ‘Turk’ algemeen genomen een synoniem voor ‘moslim’ of ‘Osmaan’. De zuiver etnische betekenis van het woord was al snel verloren gegaan en ‘Turk’ betekende gewoonweg ‘moslim’. Voorts schreef de Nederlandse reiziger, net zoals de meeste Europeanen, steeds ‘Turkse Rijk, ‘Turkse natie’ of ‘Turkije’, ondanks zijn besef van het multi-etnische en multilinguïstische karakter van het Osmaanse Rijk.Ga naar voetnoot11 Zelf zal ik deze benamingen ook vaak gebruiken om de Osmaanse staat aan te duiden. | |||||||||||||||||||
Pieter van Woensel: arts, wereldreiziger en ‘verlicht’ schrijverAfb. 1. Pieter Van Woensel (1747-1808). Door Pieter Wagenaar Jr. In: Van Woensel, Aanteekeningen (Amsterdam, 1789). Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
De tocht naar Turkije was niet de allereerste reis die Van Woensel had ondernomen. In 1771 al was hij naar Sint-Petersburg getrokken om er als arts te werken bij de Russische marine. Hij verbleef er ongeveer zeven jaar. Bij tijdgenoten genoot de schrijver de reputatie van zonderling. Op straat | |||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||
begaf hij zich bijvoorbeeld vaak in Russische klederdracht waarbij hij zich ook tooide met zijn bekende potsierlijke bontmuts. In Aanteekeningen liet hij zich ook op die manier portretteren. In de periode tussen zijn terugkeer uit Rusland en het vertrek naar Constantinopel bekleedde hij de functie ‘docter der marine’ in Amsterdam. Hoewel de oorspronkelijke beweegreden van zijn Turkije-reis was om daar de pest te gaan bestuderen, schreef hij het in zijn reisverslag toe aan een zogenaamd moment van ‘woeligheid’, want eigenlijk, zo biechtte hij op, had hij nog niet uitgemaakt wat er te doen toen hij zich in 1784 opmaakte voor het vertrek. In werkelijkheid was zijn tocht echter goed voorbereid. Hij verbleef uiteindelijk veertien maanden in Constantinopel. Nadien ondernam hij een lange avontuurlijke tocht door het Turkse binnenland, iets wat nog maar weinig andere Turkije-bezoekers hem hadden voorgedaan.Ga naar voetnoot12 Hij was in feite onderweg naar Dehli, maar aangekomen bij Diyarbakır (Koerdistan) besloot hij rechtsomkeer te maken - de manier van reizen viel hem te zwaar. Na een verblijf in Erzurum, de hoofdstad van het toenmalige Armenië in het uiterste oosten van Anatolië, belandde hij in de Krim, waar hij tussen 1786 en 1788 de functie van eerste marinearts bij de Russische Zwarte Zeevloot uitoefende. Terug in Nederland, hervatte hij zijn werk als marinedokter voor de Republiek. Vanaf 1792 begon hij anoniem met de uitgave van zijn befaamde almanak De Lantaarn waarin hij in scherpe bewoordingen allerlei topics behandelde, politieke spotprenten tekende en ongezouten voor vrijheid van denken pleitte. In 1794 bezocht hij voor een half jaar de Nederlandse West-Indische kolonies. Van Woensel heeft van 1796 af ook enige tijd als geheim agent gewerkt voor Buitenlandse Zaken in Sint-Petersburg. In 1805 werd hij gepromoveerd tot ‘Doctor-Generaal van de Marine’. Hij stierf in 1808 in Den Haag, nog steeds ongehuwd, aan de gevolgen van een beenbreuk.Ga naar voetnoot13 Het eerste deel van Aanteekeningen verscheen in 1791 onder het pseudoniem Amurath Effendi Hekim-Bachi, wat in het Turks ‘de heer Murat, hoofdgeneesheer’ betekent. Het tweede deel, dat voornamelijk over de Krim handelt, volgde in 1795. Het werk verscheen in een periode waarin de non-fictieve reisliteratuur een ongekende populariteit genoot. Enkel de roman deed het nog beter bij het Europese leespubliek. Bovendien was er in de achttiende eeuw een ware ‘Turkomania’ op gang gekomen in ondermeer de muziek, klederdracht en genotcultuur - het wegvallen van de Osmaanse dreiging na | |||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||
1683 had een nieuw soort Turk voortgebracht in de Europese verbeelding.Ga naar voetnoot14 Hoewel in de Republiek de boekenmarkt weliswaar relatief klein was en de imagoverbetering van de Turken geringer was dan in bijvoorbeeld Engeland, Frankrijk of Oostenrijk, kan men toch aannemen dat ook in de Nederlanden ingespeeld werd op die ‘turquerie’ en dat reisverhalen over het Turkse Rijk in trek waren. Bovendien was Aanteekeningen één van de weinige authentieke Nederlandse reisverslagen over Turkije in de achttiende eeuw, wat Van Woensel wellicht ten goede is gekomen.Ga naar voetnoot15 Om verscheidene redenen kan men Van Woensel beschouwen als een ‘verlichte’ auteur. Ten eerste omdat de arts-zwerver zichzelf nu eenmaal presenteerde binnen de cultuur van de Verlichting. In Aanteekeningen deed hij zich meermaals voor als een kritisch ‘verlicht’ persoon: iemand die misvattingen en bijgeloof wilde bestrijden en wiens taak het was om de ‘vooroordeelen, die zo diepe wortelen geschooten hebben, op eens tot de laatste steel uit te rooijen’.Ga naar voetnoot16 Verder maakte hij regelmatig gebruik van een ‘verlichte’ metaforiek en hield hij erg van woordspelingen met ‘licht’.Ga naar voetnoot17 Denk hierbij ook aan zijn allegorische prenten in De Lantaarn, vaak volgepropt met allerhande satirische verwijzingen naar de Verlichting.Ga naar voetnoot18 Als laatste kan Van Woensels reisverhaal ook omschreven worden als de neerslag van een voyage éclairé, een concept dat Friedrich Wolfzettel introduceert in zijn Le discours du voyageur (1996). Bij zulk een reisverhaal was de auteur in eerste instantie geïnteresseerd in kenmerken van algemene orde, dat wil zeggen, in de politieke, sociale en economische situatie van de bezochte landen.Ga naar voetnoot19 Ook in Aanteekeningen zijn Van Woensels observaties en gedachten over de Turkse samenleving geordend rond dergelijke bredere maatschappelijke thema's.Ga naar voetnoot20 | |||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||
‘Uit eige oogen zien’: over ‘vreedzaame’ en ‘gezeglijke Muzulmans’Ga naar voetnoot21Van Woensel begon zijn relaas over Turkije met een uitweiding over Constantinopel. Hij besprak zijn geografische ligging, bezienswaardigheden en inwoners en bezong zijn pracht. Daarna viel hij echter meteen met de deur in huis: Wat is 't profijtelijk de dingen uit eige oogen te zien! uit eige oogen te zien! Want hoe veele kijken door een bril, zonder 'er een op den neus te hebben, zonder 't te weeten! En was die bril maar in 's hemels naam dikwerf niet zo kleurend of zo valsch gesleepen! Lees de berichten over Turkijen, lees de bitterlijke Jeremias-klagten van den godzaligen Björnstähl, door zijne Oostersche Brieven verspreid, men zou schrikken 'er een voet in te zetten, dien te zetten in een land, gehouden voor den zetel van woestheid, wanorde, barbaarschheid, willekeurig gezag en slavernij; maar komt men 'er aan wal, men bemerkt wel haast - dat de menschen hier zo min als elders elkaêr opeeten - dat ieder gerust in huis leeft - dat men 's morgens opstaat zonder van huisbraak, moord, diefstal, afzetterij of brandstichting, des nachts gepleegd, te hooren.Ga naar voetnoot22 Uit dit fragment spreekt meteen het ‘verlichte’ ideaal om voortaan zelf te observeren. Van Woensels beschimpte zijn voorgangers die over het Turkse Rijk schreven zonder echt waar te nemen. Daarom hekelde de schrijver de misvattingen in de bestaande literatuur over Turkije. Zijn frustratie was natuurlijk niet ongegrond, want tijdens de achttiende eeuw waren stereotypen en misrepresentaties van de Turken breed verspreid. Het woord ‘Turk’ alleen al was in gans christelijk Europa nog steeds voldoende om denkbeelden van angst en gruwel op te wekken en in de Engelse taal was het zelfs een epitheton dat barbaars, meedogenloos en wild betekende.Ga naar voetnoot23 Van Woensels betoog leest hierna als een systematische veldtocht tegen Europa's clichés. Dergelijke drang om stelselmatig vooroordelen te ontmaskeren en te weerleggen was een strategie in veel achttiende-eeuwse ‘verlichte’ reisliteratuur.Ga naar voetnoot24 Zo ontkende de Nederlander dat Constantinopel vuil en gevaarlijk was. Het was volgens hem juist een uiterst nette en veilige stad waar het er lang niet zo beroerd en misdadig aan toeging als in Parijs of Londen.Ga naar voetnoot25 Andere waarnemers berichtten ook over deze uitzonderlijke openbare veiligheid in Constantinopel. De Ier | |||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||
Afb.2. Gezicht van Constantinopolen, genomen uit het Zweedsche Hotel te Pera. Door Pieter Wagenaar Jr. In: Van Woensel, Aanteekeningen (Amsterdam, 1789). Met toestemming van de Stichting DBNL. Naar een schilderij van Jan van der Steen. Amsterdam, Rijksmuseum.
Lord Charlemont ging bijvoorbeeld zelfs zo ver in zijn Travels in Greece and Turkey 1749 door te stellen dat men 's nachts met een volle geldbuidel gerust buiten kon slapen.Ga naar voetnoot26 Opmerkelijk is dat al zeer snel in Van Woensels reisverslag het Turkse volk het adjectief ‘verlicht’ toebedeeld krijgt.Ga naar voetnoot27 Voor de auteur bleek ‘Verlichting’, evenals ‘beschaafdheid’, niet het alleenrecht van de Europese naties. Hij zag de Turken in meerdere opzichten vaak zelfs als een beschaafder volk. Een anekdote over de ordediensten tijdens een plechtigheid voor de sultan vormt daar een goede illustratie van. Het trof Van Woensel zeer dat die geen geweld gebruikten om de menigte op een afstand te houden, maar slechts ‘zagtjes [tikten] op de dikke tulbanden der vreedzaame, der gezeglijke Muzulmans, [...] zonder hun 't minste leed aan te doen’, in tegenstelling tot in de zogenaamde ‘vrije’ staten, waar de ‘goede en onschuldige gemeente’ met stokslagen werd belaagd.Ga naar voetnoot28 De Nederlander was zodoende erg sceptisch over de ideeën van ‘beschaving’ en ‘Verlichting’ en op satirische wijze speelde hij meermaals met deze woorden.Ga naar voetnoot29 De representatie van de Turkse Andere als ‘beschaafd’ en ‘verlicht’ is daarom veeleer te begrijpen als een vorm van cultuurkritiek en | |||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||
zelfspot. Op cynische wijze dwong Van Woensel de lezer tot een blik in eigen boezem. Gevestigde Europese vooronderstellingen werden plots onzekerheden: Europa was niet zondermeer ‘verlicht’ of ‘beschaafd’.Ga naar voetnoot30 Een dergelijke hang naar cultuurkritiek zou men als een typisch verschijnsel van de Verlichting kunnen omschrijven. In De Pijn van Prometheus (1996) stelt Remieg Aerts zelfs dat dit fenomeen eigenlijk dateert van de achttiende eeuw: als een soort van onvermijdelijke keerzijde van het dominante vooruitgangsdenken van de periode. Toch onderscheidt Van Woensels cultuurkritiek zich radicaal van die van zijn meeste tijdgenoten. In het maatschappijkritische discours van de Franse philosophes bijvoorbeeld, was het ‘topos van de oriëntaal als Andere’, zoals Rebecca Joubin het benoemt, een belangrijk middel om Kerk en staat indirect te bekritiseren en alsnog aan censuur te ontsnappen. Diezelfde Andere werd daarbij echter uiterst negatief afgeschilderd, want in hun impliciet kritische geschriften schuwden de philosophes het niet om een hele reeks ingebeelde topoi over de Oriënt te herkauwen - denk aan de ‘verlichte’ uitlatingen over de zogenaamde valsheid van islam en over het alomtegenwoordige despotisme. Voor Van Woensel daarentegen was juist het bestrijden van zulke Europese clichés en fantasieën steeds het wezenlijke uitgangspunt van zijn cynische cultuurkritiek.Ga naar voetnoot31 Dit is waarschijnlijk nog het meest frappant in Van Woensels offensief tegen enkele van de meest hardnekkige vooroordelen over de Turken: de grove slavernij, het despotisme van de regering en de massale polygamie; hete hangijzers in de ‘verlichte’ debatten over Turkije. Zijn houding over de slavernij is tekenend. In een periode waarin ideeën over een onafhankelijke, universele en rationele mens steeds ruimere verspreiding kenden, werd er in heel wat intellectuele kringen hevig geredetwist over de rechtvaardiging van slavernij.Ga naar voetnoot32 Van Woensel benaderde dit thema daarom zeer tactisch. Zo wist hij slavernij te veroordelen zonder daarbij de Turken zwart te maken. In zijn kenmerkend bijtende stijl, formuleerde hij het als volgt: ‘Wat den verkoopers nu 't recht geeft deeze waar als hun eigendom aan de markt te brengen, kan men, zonder naar Turkijen te reizen, onze slaaven handelaars, die de kust van | |||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||
Guinee bevaaren, afvraagen.’Ga naar voetnoot33 De vermeende polygamie en het ander oude vooroordeel over de harems als zogenaamde vrouwengevangenissen nuanceerde de Nederlandse arts op een gelijkaardige manier. Voor de modale Turk was dit immers onmogelijk te financieren en bijgevolg een zeldzaam fenomeen. Hij zag hierin opnieuw een kans om Europa een spiegel voor te houden: Wat nu aangaat de veelwijverij, een ander gravamen tegen dit volk, men zoude voor eerst in omvraag kunnen brengen, of deeze een bewijs is van woestheid en barbaarsheid, en zo ja, als dan zouden veele, die nu voor verlicht en gemanierd doorgaan, compagnons van de Turken worden.Ga naar voetnoot34 Dit telkens weer omzetten van Europa's vooroordelen in een aanval tegen zijn eigen bekrompenheid, was een vermaarde literaire techniek bij tal van ‘verlichte’ schrijvers.Ga naar voetnoot35 Van Woensel deed dit overigens vaak in voetnoten, iets waarvan hij gretig gebruik maakte om vlijmscherpe kritieken te verwoorden.Ga naar voetnoot36 Zo stelde hij steeds opnieuw de legitimiteit van een zogenaamde Europese, ‘verlichte’ beschaving ter discussie. De Nederlandse arts gebruikte de Turkse Andere zodoende om de eigen cultuur te bekritiseren. Voor dit doel wendde de auteur ook vaak de islam aan. De godsdienst van de Turken was kennelijk een onderwerp van secundair belang in het reisverhaal. Men wist bitter weinig over islam in achttiende-eeuws Europa, zelfs in ‘verlichte’ intellectuele circuits. Het topic was daarom veel meer een middel om het christendom of religie in het algemeen te bekritiseren.Ga naar voetnoot37 Ook Van Woensel spuide via deze omweg ettelijke malen zijn minachting voor het christendom en nog meer voor de clerus waaraan hij een ongelooflijke hekel had.Ga naar voetnoot38 Niet iedereen was natuurlijk gediend van zijn | |||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||
gebrek aan eerbied voor het geloof. In een recensie van de Monthly Review uit 1791 werd Van Woensel hierop hard afgerekend. Hij was een betweter en een gek, die enkel zo deviant schreef om zijn naam van buitenbeentje te behouden. Ook door de Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen werd Van Woensels spot met ‘zulke dingen, die waarlyk heilig zyn’ veroordeeld.Ga naar voetnoot39 In de context van het achttiende-eeuwse Nederland waar de Verlichtingsbeweging eerder gematigd was, kunnen zijn opvattingen over islam en het christendom daarom als buitengewoon gelden.Ga naar voetnoot40 Nog slechts één hinderpaal moest Van Woensel overwinnen: ‘'Er blijft mij thans noch een zwaarer taak over, die namelijk om hem [de lezer] te overtuigen, dat de Turksche regeeringsform niet despotiek is.’Ga naar voetnoot41 In het achttiende-eeuwse Frankrijk was het al dan niet despotische gehalte van de Osmaanse regering een fel twistpunt.Ga naar voetnoot42 Montesquieu had dit debat grotendeels op gang gebracht. In zijn De l'Esprit des Lois (1748) had die gesteld dat de natuur van staten, samenlevingen of individuen kon worden gedefinieerd aan de hand van onhistorische, constante criteria zoals klimaat of religie. Het Osmaanse rijk was daarom, net zoals alle ‘oriëntaalse’ samenlevingen, inherent despotisch, statisch en achteropgesteld.Ga naar voetnoot43 Voor Van Woensel was de categorisering van het Turkse bestuur als despotisch echter volledig onjuist. ‘Met allen eerbied voor den beroemden schrijver’ en uit ‘liefde tot de waarheid’ weerlegde hij daarom consequent Montesquieu's stellingen.Ga naar voetnoot44 De arts beriep zich hierbij ook op het werk van de Britse ex-ambassadeur James Porter, die Montesquieu's relaas had afgedaan als buitensporig en fictief.Ga naar voetnoot45 De sultan en de regering waren immers gebonden aan de Koran en gelimiteerd in hun macht door de tegenkrachten van de ulama's, altijd geruggensteund door het volk en de janitsaren. Bovendien was de Koran in het Osmaanse Rijk zowel het godsdienstige als burgerlijke | |||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||
wetboek. Zijns inziens was de Turkse regering daarom een theocratie en bijgevolg niet despotisch.Ga naar voetnoot46 Na deze reeks clichéweerleggingen en cultuursceptische uitlatingen dringt zich de vraag op welk betrouwbaar alternatief beeld van de Turkse Andere Van Woensel dan wel voorstelde. Allereerst zijn er enkele traditionele, meer banale kenmerken van andersheid: Turken luidden bijvoorbeeld geen klokken, droegen tulbanden, begroetten elkaar met ‘Salem-Aleikum’ of aten nooit vis.Ga naar voetnoot47 Over hun eetcultuur vertelde de arts: Zij eeten zonder mes of vork [...] met de vingers. Ook hierin is niets onvoeglijks, daar zij, onmiddelijk voor dat zij aan 't eeten gaan, zich bestendig de handen wasschen. Stel u behalven dat niet voor, dat een Muzulman met de vijf vingers in de schotel wroet als een Westfaalsche kinkel. Zij eeten met veel gratie, alleen den voorsten vinger en duim gebruikende.Ga naar voetnoot48 Van Woensel probeerde zulke onschuldige verschillen telkens aan te kaarten zonder er negatief moraliserende uitspraken aan te koppelen. Zijn houding laat zich op die manier karakteriseren door een cultuurrelativisme: elk volk had zijn eigen gelijkwaardige gewoonten en tradities.Ga naar voetnoot49 Over hun treurige muziek, die hem eigenlijk niet beviel, schreef hij bijvoorbeeld: ‘Zo als in al 't overige, alzo ook in de zang-kunst, schijnt 't schoone d.i. ons oordeel over 't schoone, van de opvoedinge af te hangen.’Ga naar voetnoot50 | |||||||||||||||||||
Luie Turken, ‘indolente menschen’, ‘arme zukkels’ en ‘onmilitaire Muzulmans’Ga naar voetnoot51Tot nu toe schetste Van Woensel voortdurend een positief beeld van de Turken, gefundeerd op zijn eigen waarnemingen in Turkije. Hij omschreef zichzelf immers als ‘iemand, die zekeren tijd in dit land, met en onder dit volk geleefd hebbende, in de geleegenheid geweest is, zich 'er mede bekend te maaken, die om geene reeden hoegenaamd van partijdigheid te verdenken is.’Ga naar voetnoot52 | |||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||
Daarom diende hij de vele Europese misvattingen te corrigeren en kon hij Montesquieu's theorie over Oosterse bestuursvormen niet zomaar overnemen. Een negatief moralistische categorisering van de Turkse Andere was nochtans ook bij de Nederlander niet afwendbaar. Doorheen de tekst verschijnt de Turk terloops als fier, verwaand, hoogmoedig, trots of minachtend. Soms werd dit beeld versterkt aan de hand van korte anekdotes. Zo verhaalde Van Woensel tijdens een beschrijving van het straatgebeuren in Constantinopel dat christenen, van welke rang ook, zonder uitzondering steeds opzij dienden te gaan als een Turk hen op een smalle weg moest voorbijgaan.Ga naar voetnoot53 Van een andere orde is echter Van Woensels systematische othering van de Turken als lusteloos en lui. Hij verwonderde zich enorm over hun ongehaastheid en bedaardheid, want volgens de auteur ‘loopen [...] [de Turken], 't zij uit deftigheid, 't zij uit luiheid, nooit; 't moet zijn slenteren.’ De verklaring voor deze ‘muzulmansche slofheid’ was de hitte van het klimaat, die de mensen ‘ontzenuwde’, met lusteloosheid als gevolg.Ga naar voetnoot54 Deze vaststelling wijst onmiskenbaar in de richting van de klimaattheorie, sinds de Oudheid door vele West-Europese denkers aangehangen.Ga naar voetnoot55 Tijdens de achttiende eeuw had die theorie een gezaghebbende vorm gekregen in Montesquieu's De l'Esprit des Lois. Specifieke menselijke karakteristieken werden hierbij in verband gebracht met het heersende klimaat. Zo zouden mensen uit koudere streken meer de neiging hebben vindingrijk en ordelijk te zijn, terwijl die uit warmere oorden lui en chaotisch waren. Dit zou de ontwikkeling van de verschillende menselijke beschavingen verklaren. Laatstgenoemde eigenschappen werden bij uitbreiding aan alle Zuidelijke volkeren toegeschreven. Grand Tour-reizigers in de late achttiende eeuw beschreven de Napolitanen daarom bijvoorbeeld als een ‘gemakzuchtig duivelsgebroed’. Een nefast gevolg van die visie is echter dat men deze negatieve kenmerken, telkens afgeleid van het type weersgesteldheid, als inherent beschouwde aan die samenlevingen; wat dus ook erg deterministisch was, want het liet amper ruimte voor de mogelijkheid tot verandering en vooruitgang. Hoewel Montesquieu's stellingen ook heel wat tegenstanders kenden, bleef de klimaattheorie een sterk | |||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||
verklaringsmodel voor veel schrijvers om de ‘natuur’, gebruiken en instituties van staten te begrijpen.Ga naar voetnoot56 Voor Van Woensel was klimaat derhalve de bepalende factor voor het ‘lome’ karakter van de Turken. Bovendien ontwaarde hij een causaal verband tussen dit dwingende element enerzijds en wat hij de ‘weinige weetgierigheid’ van de Turk noemde anderzijds. In het hoofdstukje Staat der Geleerdheid in Turkijen verklaarde hij: Vraagt men mij nu naar de reeden, waarom [...], de Turken in de geleerde loopbaan zo veel posten achter uit zijn zal ik 'er op antwoorden: [...] de hitte van 't klimaat, die de energie van de ziel, de halstarrigheid van 't karakter, nodig om bergen van moeijelijkheeden te oversteigen, ontspannende, ons meer aangenaam doet sluimeren dan leeven.Ga naar voetnoot57 Voor de meeste achttiende-eeuwse auteurs was de Turkse onwetendheid echter eerder een resultaat van het volgzaam of trots karakter van de Turken en daarom een logisch uitvloeisel van een despotische samenleving. Van Woensel keerde zich af van zulke interpretaties. Ook had de islam hier niets mee te maken, want ‘te onrecht beschuldigt men Mahomed in zijnen godsdienst de beoefening der weetenschappen verboden te hebben.’Ga naar voetnoot58 Voor de Turkse onwetendheid vond hij evenwel nog enkele andere verklaringsfactoren. Zo waren er bijvoorbeeld linguïstische belemmeringen - om zich te ontwikkelen moest men ook Arabisch en Perzisch kennen - en enkele sociaal-culturele omstandigheden zoals de preferentie voor militaire boven intellectuele verworvenheden en de oppervlakkige educatie van de sultans. Maar in tegenstelling tot het heersende klimaat, waren dit variabelen en dus nog overkomelijke obstakels.Ga naar voetnoot59 Hoewel het stereotype van de domme Turk sinds de achttiende eeuw welbekend was in Europa, was dit voor de Nederlandse auteur niet zomaar een cliché, maar een essentiële karaktereigenschap van de Turken.Ga naar voetnoot60 Daarom waren zij ‘de minst weetgierige, misschien de meest indolente menschen | |||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||
van de waereld.’ Hun kennis, vervolgde Van Woensel, was zoals die ‘onzer Horologiemaakers’ of die ‘eens landmans.’ Enkel het exterieure van de dingen was dus bevattelijk voor de Turken, de innerlijke wetmatigheden van de natuur hadden ze nog niet blootgelegd. Mechanica en scheikunde waren bijgevolg duistere terreinen voor hen. Hij ging nog verder: in de geneeskunde was er geen professionaliteit, tegenover filosofie was men onverschillig en in de natuurkunde stond men in Turkije hopeloos achter. Wel waren ze nog fervente beoefenaars van astrologie en alchemie, het bewijs voor de bijgelovigheid van de Turken. Van belang is dat het referentiekader voor Van Woensels uitlatingen hier steeds het eigen Europa was en in juxtapositie met dat Europa stond de Turkse natie voor hem jammerlijk achter.Ga naar voetnoot61 In weerwil van de intentie van de auteur om een waar beeld te scheppen van de Turkse samenleving, beschreef Van Woensel de Turken als onwetenden. Tot een onderzoek van de Osmaanse kunsten en wetenschappen binnen de eigen termen van die maatschappij, kwam hij niet. Waarom zou hij ook? Hoe de Turken echt waren, kon afgeleid worden via de rationalistische principes van de klimaattheorie: lui en dom. Zulke othering verraadt een dualistisch denken. Het genereert immers onwillekeurig een hiërarchische tegenstelling in het reisverslag met aan de ene kant de ‘wetende’ Europeanen en aan de andere de ‘onwetende’ Turken. Zoals Aslı Çırakman betoogt, is die tegenstelling inderdaad meer het product van rationalistische argumentatie dan van eigen observatie, want het heeft volstrekt geen betrekking op de Osmaanse, noch de Europese realiteit.Ga naar voetnoot62 De Nederlander maakte bij die neerbuigende representaties wel een merkwaardige kanttekening. Zijn lezers mochten deze ‘ignorantie’ immers niet zonder meer opvatten als een armoede of een gemis voor het Turkse volk, want ondanks hun totale onwetendheid waren Turken toch gelukkig. Zij hadden namelijk nog niet te kampen met een wildgroei aan pseudo-wetenschappelijke schrijverij en andere minderwaardige literatuur: ‘Gelukkige! driewerf gelukkige Turken! onder welke 't schrijven geen broodwinning geworden zijnde [en] de boeken niet vermeenigvuldigt zijn als 't ongedierte in uwe Caravenserais!’Ga naar voetnoot63 In deze uitspraak kan men elementen herkennen van de idee van de ‘nobele wilde’, die stelde dat er nog volkeren waren die | |||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||
dichter bij de ‘natuur’ stonden en daarom nog waarden hadden die voor Europeanen, gecorrumpeerd door ‘beschaving’, allang verloren waren gegaan. In dit geval waren Turken gelukkiger, omdat zij Europese ‘artificiële’ noden, zoals literatuur en wetenschap, niet kenden.Ga naar voetnoot64 In hetzelfde stramien passen bovendien de representaties van de Turken als nog wel hoogst eerlijke en zedige mensen. Over de publieke badhuizen in Constantinopel zei Van Woensel bijvoorbeeld dat daar de ‘hoogste zedigheid en decentie’ heerste, dit in schril contrast met de schaamteloze Russen waar ‘vader, moeder, broeder, zuster, jongeling, maagd, bekenden en onbekenden, zieken, gezonden, [...], in puris naturalibus door elkander [lopen].’Ga naar voetnoot65 Bij de representatie van de Turkse Andere als dom, maar wel gelukkig, plaatste de Nederlandse reiziger dus alweer een cultuurkritische noot. Op het rechtlijnige pad van de vooruitgang heeft Europa iets wezenlijks verloren: het besef van waarden en echt geluk. ‘In Turkijen’, schreef Van Woensel, heeft het immers ‘noch eenige waardij [...] mensch te zijn.’Ga naar voetnoot66 Uit deze othering blijkt dus niet enkel een culturele arrogantie, maar evengoed een onzekerheid over Europa's cultuur en toekomst.Ga naar voetnoot67 In de laatste hoofdstukken van het eerste deel van Aanteekeningen, waarin de aandacht wordt verplaatst naar het ‘militaire weezen der Turken’, zet deze onzekerheid zich weer om in felle cultuurkritiek. Wat meteen in het oog springt, is de scherpe veroordeling van de imperiale ambities van de Engelsen en de ‘veroverzieke woelachtigheid’ van Rusland en Oostenrijk.Ga naar voetnoot68 Wanneer de arts-zwerver zijn lezers uitlegde waarom de Rode Zee door de sultan geblokkeerd was voor de Europese scheepvaart, schreef hij: Ongezouten zegt hij [de sultan] den Kristen Europeaanen de waarheid. Hij wrijft hun zonder complimenten hunne woeligheid onder de neus; hoe zij eerst, onder voorwendzel van hunnen handel voorttezetten, zich in afgeleegen gewesten indringen, vervolgens de zwakheid 'er van bespieden, de ingezeetenen, om 't land te zwakken, tegen hun vorst, en onder elkander opstooken, voortgaan met ze te veroveren, en eindigen met de landzaaten 'er uit te jaagen | |||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||
[en] ze in slavernij te brengen [...]. Zulke luiden, eindigt hij, (en hier mede beöogt hij de Engelschen, geene andere vreemde natie deeze zee bevarende) zou, zonder te willen haar geleegenheid te geeven, om in onze heerschappij huis te houden, gelijk zij in Indostan gedaan hebben, 't onveilig zijn de Roode Zee langer bestendig op en neer te laaten vaaren, connexiën te formeeren met onze afgeleegene en zwakke bezittingen, en de heilige stad (Mekka) te naderen.Ga naar voetnoot69 Dergelijke onverbloemde, anti-imperialistische uitspraken zijn uitzonderlijk en haast revolutionair te noemen voor de achttiende eeuw. Van Woensel schaart zich hiermee achter, wat Çırakman omschrijft als, het handjevol atypische auteurs dat tegen de mainstream in zwom. Denk daarbij bijvoorbeeld aan iemand als de Franse indoloog Anquetil-Duperron, die als verwoed anti-imperialist in zijn Législation orientale (1778) ondermeer stelde dat het argument van despotisme slechts een voorwendsel was voor de grote Europese mogendheden om hun onderdrukkende heerschappij over Azië te legitimeren; of nog dichter bij huis aan de Nederlandse reiziger en schrijver Jacob Haafner, reiziger, schrijver, kenner van Indiase cultuur en literatuur en vooral bekend gebleven voor zijn uitdagende Verhandeling over het Nut van Zendelingen en Zendelings-Genootschappen (1807).Ga naar voetnoot70 Van Woensel was er trouwens zo goed als zeker van dat de uiteindelijke ondergang van het Osmaanse Rijk onvermijdelijk was. In het hoofdstukje Horoskoop van Turkijen voorspelde hij minutieus en haast visionair ‘de beroerte des Turkschen rijks’, een voorspelling die hem bedroefde.Ga naar voetnoot71 Zijn voorspellingen van de rampzalige gevolgen die Turkije en Europa stonden te wachten, lijken een impliciete voorafkondiging van de Eastern Question. Hiermee werd in de negentiende eeuw de problematische lotsbestemming van het ‘ten dode opgeschreven’ Osmaanse Rijk bedoeld. Geen natie kon al te openlijk haar aspiraties laten gelden om dat Rijk te bezetten, zonder zich daarbij ook de tegenstand van andere grote mogendheden op de hals te halen. De ondergang van het Turks imperium zou immers noodlottig zijn voor het machtsevenwicht in Europa; men huiverde bij de gedachte aan een totale oorlog. Westerse machten en zelfs Rusland wensten daarom het ineenstorten van de Osmaanse heerschappij zo lang mogelijk te vermijden.Ga naar voetnoot72 Van Woensel | |||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||
drukte deze ‘oosterse kwestie’ reeds als volgt uit: Even nu als een hooge boom niet omvalt zonder te beschaadigen, of te verpletteren die hem omringen, alzo is de nasleep des ingestorten Turkschen rijks onbereekenbaar. Wie zal 'er door vergruist worden? wie zal de afgescheide brokken van dit ontmeetbaar gebouw na zich neemen, om 'er 't zijne mede te vergrooten?Ga naar voetnoot73 De auteur vroeg zich echter af hoe de Turken een dergelijk lot bespaard kon blijven en ging daarbij zelfs zo ver een nagenoeg terroristisch wapen te suggereren tegen de Europese imperiale dreiging: de pest. Van Woensel is bekend gebleven voor dit pragmatische advies aan de Turken, dat in feite op niets anders neerkwam dan een onverholen insinuatie op bacteriologische oorlogvoering.Ga naar voetnoot74 Hij verduidelijkte dat ‘de uitvinding en openbaaring’ van dit ‘middel tot behoud van den Turkschen staat’ geheel en alleen hem toekwam.Ga naar voetnoot75 Belangrijker is echter dat de marinedokter hiermee aangaf hoezeer hij voor de teloorgang van die andere wereld vreesde, omdat hij besefte dat er iets op het spel stond: oorlog - iets wat hij als ‘verlicht’ denker verafschuwde - en bijgevolg misschien desastreuze machtsverschuivingen.Ga naar voetnoot76 Er toont zich hier ook een soort van romantische angst, want zoals hierboven aangehaald, betrof Van Woensels bezorgdheid ook het verdwijnen van een geïdealiseerd Turkije: het land waar nog wel zedigheid en vreugde heerste. Dit beeld mag echter niet te snel gelijkgesteld worden met dat van een gefictionaliseerd en geërotiseerd Oosten, een literair construct dat vooral tijdens de negentiende eeuw populair zou worden. De Turkse natie was allerminst zo'n denkbeeldige vluchtplaats voor de arts, maar in eerste instantie een bedreigde realiteit.Ga naar voetnoot77 Hij hoopte daarom dat de Turken er in zouden slagen te veranderen, wat voor Van Woensel zoveel betekende als ‘moderniseren’.Ga naar voetnoot78 Dit impliceert een paradox in het reisverhaal, want hoewel hij verandering en modernisering suggereerde als enige uitweg, | |||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||
zou die modernisering precies inhouden dat de Turkse ‘karaktertrekken’ die hij zo bewonderde (bijvoorbeeld zedigheid of gelukzaligheid) zouden kunnen verdwijnen, net zoals in zijn ‘moderne’ Europa was gebeurd. In die bezorgdheid voor de toekomst van de Turkse natie is nog een andere houding van de auteur opmerkelijk. In dit ‘treurspel der heerschzucht’ dat Van Woensel zo levendig wist te schetsen, blijkt er amper plaats voor een ingrijpen van de Turken zelf: die lijken compleet machteloos te staan tegenover hun eigen ondergang. Tijdens een uitvoerige beschrijving van het Turks militair apparaat vroeg hij de lezer bijvoorbeeld: ‘Oordeel hoe 't den Turken vergaan zou, zo dan eens Vrankrijk, nu Pruissen met deeze arme zukkels geen medelijden hadt, en hun de hand niet een weinig boven 't hoofd hieldt.’Ga naar voetnoot79 Zonder buitenlandse interventie zou Turkije het volgens de reiziger niet redden, want het stond als een paal boven water dat de abuizen bij hen zo diep zijn ingekankerd, dat een uitvoerlijk plan van hervorming eene wiskundige onmogelijkheid is, dat de beste poogingen niet meer dan een palliatif zijn voor ongeneeslijke kwaalen, die 't alleen voor een tijd kan verschuiven.Ga naar voetnoot80 Even verderop instrueerde hij de lezer op welke manieren de Turken een potentiële Russische aanval op Constantinopel zouden kunnen afweren: Wilden zij zich door des kundigen laaten bestieren, zo behoorden zij deeze kasteelen te repareeren, borstweeringen van aarde op te richten, dit geschut op de behoorlijke affuiten te leggen, affuiten, geëvenredigd aan de stukken en bekwaam om derzelver schok uit te staan.Ga naar voetnoot81 Die ‘des kundigen’ waren voor Van Woensel uiteraard Europeanen. Het beeld van de Turken dat zich in deze laatste hoofdstukken opdringt is er één van een zielig, hulpeloos volk, dat in het reisverslag nu achtereenvolgens beschreven wordt als ‘arme sukkels’, ‘arme Turken’ en ‘onmilitaire Muzulmans’.Ga naar voetnoot82 De Turkse Andere werd daarenboven voorgesteld als iemand die zichzelf niet ‘kende’, want hij was onwetend over de rampzalige dreiging die hem boven | |||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||
het hoofd hing. Verder was die Turk zonder Europese hulp niet in staat zichzelf nog te ontwikkelen. De Nederlandse arts daarentegen portretteerde zichzelf in zijn reisbeschrijving alsof hij de Turk wel ‘kende’, want hij wist wel welke defensieve strategieën die diende te implementeren om het Rijk te vrijwaren van mogelijke buitenlandse invasies. Die tactieken zette hij dan ook nauwgezet uiteen over ettelijke pagina's.Ga naar voetnoot83 Onvermijdelijk toont zich hier daarom een attitude van de schrijver die men als paternalistisch kan beschouwen, want wie, zo vroeg Van Woensel zich af, zou zich immers ontfermen over deze ‘arme zukkels’. Van belang in deze ultieme bevoogdende houding is dat Van Woensel de militaire vooruitgang van de Turken, net zoals in zijn beschrijving van de Osmaanse kennistraditie, beoordeelde naar eigen Europese standaarden die hij overigens als universeel beschouwde. Het resultaat is dat hij zo onvermijdelijk een beeld van Turkije genereerde als dat van een land dat achteropgesteld was. Hiermee gaf de arts-zwerver te kennen dat hij, net als andere Europese ‘verlichte’ reizigers in de periode, geloofde dat de Europese beschaving het hoogste stadium van menselijke ontwikkeling had bereikt. Naar dit stadium moest ook het Turkse Rijk evolueren, wilde het zijn ondergang verijdelen en mits het Europese assistentie kreeg, kon het daarin wellicht slagen. Dit evolutionaire denken kan, zoals Ann Thomson stelt, beschouwd worden als een gevolg van een nieuw historisch bewustzijn waarbij samenlevingen geacht werden verschillende ontwikkelingsstadia te doorlopen.Ga naar voetnoot84 In die laatste retoriek onthult zich derhalve niet alleen een paternalistische, maar ook een eurocentrische attitude. Het initieel ‘verlicht’ verlangen om ‘met eige oogen te zien’ mondde uiteindelijk uit in een fundamenteel negatief portret van de Turken: goede, maar in se hulpeloze mensen. De polemische commentator van de Nederlandse samenleving lijkt hiermee beland in een klassiek Europees vertoog dat vertrok van de premissen ‘superioriteit’ - het Europa aan het einde van de achttiende eeuw is materieel en intellectueel sterker dan Turkije - en ‘exceptionaliteit’ - een geloof in Europa's uitzonderlijk evolutionair traject. De ‘verlichte’ auteur eindigde daardoor met een sterk gepolariseerd beeld van de Turkse Andere: een onwetende, stationaire en afhankelijke Turk tegenover een wetende, geavanceerde en onafhankelijke Europeaan. | |||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||
ConclusiesZoals ik hierboven heb aangetoond, kan Aanteekeningen van Pieter Van Woensel niet alleen gelezen worden als een pleidooi voor de zaak van de Turken, een rechtzetting van Europese misvattingen of een eenzijdige kritiek van de eigen cultuur. Het reisverhaal bleek evenveel een afdruk te zijn van een arrogante, eurocentrische en bevoogdende houding ten opzichte van de Turken. Dit betekende niet dat het de intentie was van de auteur om finaal een negatief beeld van hen op te hangen. De arts-zwerver betoonde zich in het reisverhaal terdege sympathiek en tolerant tegenover het Turkse volk. In menig opzicht bewonderde hij hun samenleving. Zo prees hij ondermeer de openbare orde, de afwezigheid van misdaad in Constantinopel en de Turkse ‘decentie’. Op een cynische en vaak botte manier trok hij bovendien ten strijde tegen een hele reeks Europese clichés over de Turken (polygamie, despotisme, slavernij). Vaak liep dit uit op onverholen kritiek van de eigen cultuur, waarbij de auteur zelfs geen anti-imperialistische uitspraken schuwde. In die cultuurkritiek bleek Turkije dan weer vaak niet meer dan een projectiescherm te zijn voor Van Woensels utopische denkbeelden over Europa. Nochtans zagen we daarin ook juist een belangrijke cultuurscepsis opduiken. Die illustreerde zich bijvoorbeeld in zijn satirische omgang met de begrippen ‘verlicht’ en ‘beschaafd’, termen die uiterst inwisselbaar waren voor van Van Woensel en helemaal niet enkel op Europa van toepassing. De Turkse natie was daarenboven op veel vlakken zelfs meer beschaafd en ‘verlicht’ en men had er nog waarden die reeds lang vervlogen waren in Europa. Dergelijke statements in Aanteekeningen leggen een onzekerheid bloot over Europa's verworvenheden en aspiraties: wat zouden de gevolgen zijn van bepaalde ontwikkelingen als de Verlichting, de wetenschappelijke revolutie en technologische vooruitgang voor het morele peil van de Europeanen? Wanneer Bettina Noak in haar artikel over Van Woensels reisbeschrijving besluit dat ‘voor hem [...] de vanzelfsprekende superioriteit van het westerse waardensysteem boven de “barbaarse en despotische” Turkse maatschappij onderhevig [was] aan ernstige twijfel’ maakt ze daarom een goed punt: de Nederlandse arts was hier allesbehalve van overtuigd. Tegelijkertijd laat zij met deze conclusie echter een cruciaal facet onbelicht.Ga naar voetnoot85 De Turkse maatschappij was misschien wel traditioneler en menslievender, maar nog niet ‘modern’. | |||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||
De Turken waren voor de marinearts daarom uiteindelijk lui, dom en incapabel tot vooruitgang zonder Europese hulp. Een verklaring voor deze negatieve othering en Van Woensels ultieme paternalistische houding, ondanks zijn voornemen niet volgens de traditie te denken, kon gevonden worden in elementen van het ‘verlichte’ denken zelf: de drang naar eigen observatie in combinatie met een diepgaande wetenschappelijke houding. Met behulp van een simplistisch, rationalistisch verklaringsmechanisme als de klimaattheorie kon de Nederlandse reiziger zo bepaalde waargenomen kenmerken van het Turks ‘volkskarakter’ verklaren. Het klimaat was daarom niet enkel de verklaring voor het trage en luie karakter van het Turkse volk, maar tevens voor hun ‘ignorantie’. Op basis van die rationalistische redenering kon de schrijver besluiten dat die eigenschappen inherent waren aan de Turken. Hij trok zijn argument nog verder door: Turken waren ook onwetend over hun eigen achterstand ten opzichte van de Europese naties. Van Woensel was dus, niettegenstaande zijn cultuurrelativisme en cultuurkritiek, stellig overtuigd van Europa's technologische en wetenschappelijke superioriteit, een gevolg van zijn ‘verlichte’ evolutionaire benadering van samenlevingen. Het is niet de bedoeling geweest om Van Woensels Aanteekeningen te ontmaskeren als een ideologisch ‘oriëntalistisch’ construct dat de onderwerping van de Turken zou propageren; het reisverhaal was dit natuurlijk volstrekt niet. Deze analyse heeft juist willen aantonen dat de houdingen van sommige Europese reizigers niet gewoonweg kunnen gereduceerd worden tot Saids meta-narratief en dat het bovendien soms zinvol kan zijn om in detail terug te keren naar het feitelijke historische bronmateriaal zelf om een correcter en meer historisch beeld te vormen van reisliteratuur. In dit scenario was het verhaal dat zo verkregen werd dat van een laatachttiende-eeuws Nederlands reisverslag dat duidelijk schatplichtig bleek aan een Europese intellectuele traditie van ‘verlicht’ denken over niet-Europese volkeren en waarin een voortdurende spanning en ambivalentie viel op te merken. Van Woensels opzet was erg ambitieus en in velerlei opzicht kunnen zijn opvattingen over de Turken en Europa als oorspronkelijk en zelfs baanbrekend gelden. Denk met name aan zijn visie op islam en zijn openlijke veroordeling van de imperiale en koloniale projecten van Engeland, Rusland en Oostenrijk. Niettemin bracht die ‘verlichte’ benadering van Turkije onvermijdelijk ook een uiterst deterministisch en negatief beeld van de Turken met zich mee, waardoor hij het Turkse Rijk evenzeer als achterlijk en minder ontwikkeld beschouwde. Bij | |||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||
uitbreiding kan die ambivalentie wellicht gelden als de karakteristiek van Van Woensels Aanteekeningen en zijn ‘verlichte’ denken in het algemeen: aan de ene kant het emanciperende en cultuurrelativistische en aan de andere kant het dwingend hiërarchische en eurocentrische karakter ervan. | |||||||||||||||||||
Over de auteurHoussine Alloul studeerde geschiedenis aan de Universiteit Antwerpen (UA) en de Università Ca' Foscari in Venetië. Momenteel is hij verbonden aan de Onderzoeksgroep Politieke Geschiedenis van de UA, waar hij onderzoek verricht over de diplomatieke relaties tussen België en het Osmaanse Rijk tijdens de negentiende eeuw. E-mail: Houssine.Alloul@ua.ac.be. | |||||||||||||||||||
Geraadpleegde bronnen en literatuur
| |||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||
|
|