De Achttiende Eeuw. Jaargang 40
(2008)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Ger-manie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Een van deze Nederlandse vertaalfabrikanten was de Haagse boekverkoper Johan Hendrik Munnikhuizen (1736-ca 1803). Hij was als luthers ex-predikant in 1777 toegetreden tot het boekverkopersgilde van 's-Gravenhage, waar hij als uitgever tot 1782 actief was. In deze korte periode wist hij een voornamelijk Nederlandstalig fonds van behoorlijke omvang op te bouwen, met grotendeels theologische werken en veel vertalingen uit het Duits. Zijn casus lijkt model te staan voor geslaagde uitgevers uit de Republiek die munt wisten te slaan uit de Duitsland-koorts waardoor het Nederlandse lezerspubliek in de laatste kwart van de achttiende eeuw bevangen werd. Twee vragen staan hierbij centraal: waaruit bestond de succesformule van Munnikhuizen en waarom ging zijn boekenbedrijf reeds na zo'n korte periode ten onder? Na een schets van de Duitsland-manie in de Republiek volgt een kort biografisch overzicht van Johan Hendrik Munnikhuizen. Aan de hand van zijn fonds, dat voor een belangrijk deel bestaat uit werken van verlichte theologen, wordt tevens een beeld geschetst van de geestelijke bagage van de boekverkoper. De aandacht concentreert zich vervolgens op zijn belangrijkste uitgave, Het leven, de aanmerkingen en gevoelens van Johan Bonkel (1778-1779), en de bemoeienissen daarmee van Gülcher. Van belang hierbij is dat Munnikhuizen zich niet alleen met de jonge lutherse boekverkoper Christiaan Plaat had geassocieerd, maar ook met de asjkenazische drukker Loeb Soesmans. Beide compagnons hebben bijgedragen aan het succes van Munnikhuizen. Titelpagina [Thomas Amory], Het leven, de aanmerkingen en gevoelens van Johan Bonkel, deel 1 ('s-Gravenhage: J.H. Munnikhuizen en C. Plaat, 1778). Ex. Amsterdam, Universiteitsbibliotheek O 60 2925.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ontstaan van de Duitsland-manieTot ver in de achttiende eeuw golden de Duitse staten voor Nederlandse boekverkopers vrijwel uitsluitend als lucratieve afzetmarkt. Duitse boekverkopers stonden mede door de Dertigjarige Oorlog decennialang op achterstand. Ze hadden niet de beschikking over een goed netwerk in de Republiek der Letteren, noch waren zij in staat het kwaliteitsdrukwerk te leveren waaraan kosmopolitische geleerden hun verlichte ideeën wilden toevertrouwen. De vraag naar Nederlands drukwerk was daardoor groot. Menig boekverkoper besloot dan ook de grens over te gaan en een filiaal te openen in steden waar veel internationaal handelsverkeer was, zoals de Messensteden Frankfurt en Leipzig, of waar een bloeiende geleerdengemeenschap, dikwijls gedomineerd door Franstalige geleerden van hugenootse komaf, zorgde voor veel klandizie.Ga naar voetnoot4 Maar reeds vanaf de jaren twintig groeide onder de Duitse boekverkopers het verzet tegen de hegemonie van hun Nederlandse confraters. De Duitsers waren met een opmars bezig die niet meer was te stuiten. Langzaam maar zeker verdwenen de Nederlanders van het Duitse toneel om plaats te maken voor Duitse kwaliteitsuitgevers als Georg Moritz Weidmann (Leipzig), Georg Conrad Walther (Dresden) en Friedrich Nicolai (Berlijn). Vanaf circa 1750 vond een omgekeerde beweging plaats en openden verschillende Duitse boekverkopers een vestiging in de Republiek. Inger Leemans noemt dit de eerste fase van de Duitse immigratie, die na een fase van consolidatie, specialisatie en innovatie in de negentiende eeuw overgaat in de derde fase: die van de distributie van Duitstalige werken.Ga naar voetnoot5 | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Aankomst van gasten bij de Hoogduitse Schouwburg in Amsterdam. Tekening door Christiaan Andriessen, circa 1805. Amsterdam, Stadsarchief.
Toch was het Nederlandse publiek al in de jaren zestig/zeventig van de achttiende eeuw bevangen door een Duitsland-manie. Een anonieme briefschrijver aan het Deutsches Museum merkte in 1776 op dat het in Amsterdam ‘ordentlich Mode ist, deutsch zu verstehn und zu lesen’.Ga naar voetnoot6 Hoe juist deze observatie was, blijkt uit het feit dat de Hoogduitsche Comedie reeds in het najaar van 1772 begon aan haar uiterst succesvolle toernee, met een voornamelijk Duitstalig repertoire van toneel en opera's, langs diverse Hollandse steden. Tot in 1777 had het een vast theater in de Watersgraafsmeer, even buiten Amsterdam.Ga naar voetnoot7 Daarna duurde het tot 1791 voordat Amsterdammers hun eigen Hoogduitsche Schouwburg in de Amstelstraat kregen. Het schouwburgpubliek moet voor een aanzienlijk deel hebben bestaan uit lutherse Amsterdammers, die gewend waren naar Duitse voordrachten te luisteren. Een kleine twintig procent van de bevolking was, mede door hun Duitse en Scandinavische achtergrond, lid van de lutherse kerk. Weliswaar verdween in de loop van de achttiende eeuw het Duitse karakter uit de kerkdiensten, voor lutheranen bleven Duitse gesproken teksten vooralsnog wel toegankelijk.Ga naar voetnoot8 Ook het lezen van Duitse teksten was voor velen geen probleem. Een van de recensenten van de Vaderlandsche letter-oefeningen merkte in 1772 terloops op dat steeds meer Duitse auteurs in hun eigen taal gingen schrijven. ‘Zo is het leeren der Hoog-duitsche sprake in onze dagen, voor hun die dezer tale vreemd zyn, van merkelyk meer belang geworden, dan men zulks wel in vroeger tyd geoordeeld heeft.’Ga naar voetnoot9 In 1795 achtte de Amsterdamse uitgever Johann Christoph Roeder de tijd rijp om met een volledig in het Duits geschreven krant te beginnen: de Amsterdammer hochdeutsche Zeitung. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Helaas is de omvang van de handel in Duitstalige boeken nog altijd onbekend. Wanneer we afgaan op het aantal boekhandelscatalogi waarin blijkens de titelpagina van de Messen te Danzig, Frankfurt en Leipzig meegebrachte boeken te koop worden aangeboden, dan is de oogst mager. Het betrof vrijwel altijd Franstalige of Latijnse titels.Ga naar voetnoot10 Ook de tot nu toe bekende catalogi met alleen Duitstalige werken zijn op slechts één hand te tellen. François van der Plaats, die meerdere malen de Messe te Frankfurt bezocht, is voor zover bekend de eerste die een catalogus met Duitstalige boeken onder zijn Nederlandse cliëntèle verspreidde (1703).Ga naar voetnoot11 Andere Nederlandse boekverkopers van wie een catalogus met alleen Duitse titels bewaard is gebleven, zijn de uit Wuppertal afkomstige Pieter van Cleef (vanaf 1772), Elie Luzac - ooit met een vestiging in Göttingen - en zijn compagnon Jan Hendrik van Damme (1777), de lutherse Amsterdammer Arend Diederich Sellschop en zijn zwager Pierre Huart (vanaf 1775) en de vanuit Frankfurt opererende gebroeders Johannes en Pieter van Düren (1794).Ga naar voetnoot12 Doordat het internationale boekenverkeer door de opkomst van de commissiehandel zich steeds minder via de Buchmessen in Danzig, Frankfurt en Leipzig concentreerde, raken we het zicht kwijt op wat en hoeveel Nederlandse boekverkopers uit de Duitse landen importeerden. Duitse boekverkopers lieten zich vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw op de Messe steeds vaker vertegenwoordigen door commissionairs, die de boekdistributie en verdere afhandeling van zaken voor hun rekening namen. De commissiehandel bracht een netwerk van hoofdcorrespondenten met zich mee dat een handelsverkeer volledig buiten de Messen mogelijk maakte. Ook onderhielden Duitse boekverkopers rechtstreeks contacten met hun (in dit geval) Nederlandse collega's.Ga naar voetnoot13 Wel is het mogelijk een beeld te vormen van het genre boeken van Duitse auteurs waarnaar de belangstelling in de Republiek uitging. Daarvoor moeten we de blikken richten op de talrijke vertalingen uit het Duits die in de tweede helft van de eeuw het licht zagen en waarmee ongetwijfeld een veel groter lezerspubliek bereikt kon worden dan met de originele Duitstalige uitgaven. 1760 is in dit verband een belangrijk jaar. Het markeert een keerpunt in de boekproductie binnen de Duitse staten: van de 175.000 Duitstalige titels die in de hele achttiende eeuw op de markt zijn gebracht, is twee derde na dit jaar verschenen.Ga naar voetnoot14 Dit verklaart waarom twee derde van het totaal aantal achttiende-eeuwse vertalingen uit het Duits volgens de Short Title Catalogue Netherlands (voor zover nu opgeleverd) is gedrukt na 1760. Joris van Eijnatten deed eerder onderzoek naar de toename van het aantal vertalingen uit het Duits en constateerde dat ongeveer twintig procent hiervan literaire publicaties betreft (romans, toneelstukken, gedichtenbundels, fabels). Een opmerkelijk aantal omdat er tot 1760 nauwelijks Duitse literatuur werd vertaald. Verder telde Van Eijnatten circa veertig procent boeken van godsdienstige snit, in de ruime zin des woords. Bijna de helft van deze laatste categorie vertalingen werd binnen vier jaar na verschijnen van het origineel op de markt gebracht.Ga naar voetnoot15 | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zware accent op godsdienstige boeken is weinig verbazingwekkend. Duitsland is van ouds het land der theologen. Hier liggen de wortels van de lutherse kerk. Hier vonden verscheidene ondogmatische piëtistische denominaties een vruchtbare voedingsbodem. Hier ontstond, in de loop van de achttiende eeuw, een voor de orthodoxie bedreigende stroming, die der neologen. Zij wensten net als alle lutheranen terug te keren naar een zuiver christendom en onderwierpen de bijbel aan een historisch-kritisch onderzoek. Ook dogma's als de goddelijkheid van Christus en de verzoeningsleer stonden ter discussie.Ga naar voetnoot16 Doordat zich onder neologen ook invloedrijke theologen bevonden, sijpelde het neologische gedachtegoed door in de teksten die aanvankelijk recht in de orthodoxe leer oogden. Zelfs de werken van Johann David Michaelis en Johann Gottfried Eichhorn, veel vertaald in de Republiek, werden daardoor verdacht, maar zeker niet minder populair. De discussies die Jan Bonkel voert, gaan over de diepste waarheden. Daarin hebben dood en leven een plaats. Gravure van Barent de Bakker naar ontwerp van Daniel Chodowiecki. In: [Thomas Amory], Het leven, de aanmerkingen en gevoelens van Johan Bonkel, deel 1 ('s-Gravenhage: J.H. Munnikhuizen en C. Plaat, 1778) 315. Ex. Amsterdam, Universiteitsbibliotheek O 60 2925.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Het besmeurde blazoen van Johan Hendrik MunnikhuizenMet zoveel belangstelling voor het theologische boek uit de Duitse staten is het interessant een boekverkoper te bestuderen die ooit voor predikant had gestudeerd in Rostock: Johan Hendrik Munnikhuizen. Over hem schreef de Rotterdamse rechtzinnige predikant Petrus Hofstede het volgende:
In den Haag vervoegde hij [de lutherse predikant Liberius] zich bij den door en door eerlijken Boekverkooper Munnikhuizen. Met dezen had hij een breedvoerig gesprek over de twijffelachtige stelling der Polijgamie of veelvrouwenheit, en wierd des anderen daags door hem gepresenteerd aan den Pansophist Rhuts.Ga naar voetnoot17
Het citaat is afkomstig uit het satirische Leven van den geleerden en wijdvermaarden Janus Vlegelius (1781), waarin Hofstede een pseudo-biografie presenteert van zijn Haagse lutherse collegapredikant Franz Georg Christopher Rütz. Diens alias, Janus Vlegelius, heeft als een rechtgeaard lutheraan een grote afkeer van het calvinisme, hetgeen extra gevoed wordt door zijn studie aan | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
de hogeschool te Warrenstein. Daar ontmoet hij Liberius, die hem vertelt van zijn bezoeken aan het verlichte Holland - hij lijkt wel wat op Sebaldus Nothanker - en de ‘door en door eerlijken Boekverkooper Munnikhuizen’. De geciteerde passage roept enkele vragen op: waarom werd Munnikhuizen met zoveel nadruk ‘door en door eerlijk’ genoemd? En waarom sprak Liberius uitgerekend met hem over het thema polygamie? Om met de laatste vraag te beginnen: Munnikhuizen had, toen hij nog predikant was te Rotterdam, in 1773 een dermate groot schandaal veroorzaakt dat hij het jaar daarop door de kerkenraad werd geschorst. Hij zou tijdens de maandenlange afwezigheid van haar echtgenoot, kapitein Jan Klebo, een affaire hebben gehad met Andrina Beek. Ze was daarna bevallen van een bastaardzoon. Ondanks alle vermaningen daartoe had Munnikhuizen zijn contacten met de vrouw niet beëindigd, hetgeen de lutherse kerkenraadsleden sterkte in hun verdenkingen. Op zichzelf is het weinig interessant of Munnikhuizen inderdaad de biologische vader was van dit kind. Feit is dat de kerkenraad een aantal procedurele missers beging waardoor de schorsing van de predikant niet naar wens verliep. Munnikhuizen vocht die dan ook aan bij het Hof van Holland, dat hem in het gelijk stelde. Terugkeren naar de kansel was er echter niet meer bij. Hij legde enkele maanden nadien zijn ambt neer en vertrok naar Utrecht, waar hij in twee jaar tijd een rechtenstudie afrondde.Ga naar voetnoot18 Op 19 januari 1776, nog voor zijn beëdiging als advocaat, kocht hij voor en in naam van Andrina Beek, inmiddels weduwe, de Haagse boek- en plaatdrukkerij van Daniel Monnier: drie boekpersen, een plaatpers, letters en verdere gereedschappen voor een bedrag van f 3200, te betalen voor 1 maart 1776.Ga naar voetnoot19 Uit haar testament van enkele maanden later blijkt hoe de verhoudingen lagen: zolang haar zoon, luisterend naar de naam Jan Hendrik (!), minderjarig was, zou Munnikhuizen het zakelijk bewind voeren over de boekhandel.Ga naar voetnoot20 Op voorspraak van de burgemeesters van Den Haag werd hij in oktober 1777 als drukker, boekverkoper en uitgever toegelaten tot het lokale boekverkopersgilde.Ga naar voetnoot21 Tegelijk met hem trad de 25-jarige Christiaan Plaat (1753-1798) toe tot het gilde. Ook hij - zijn vader kwam uit Danzig - behoorde tot de lutherse kerk. Munnikhuizen en Plaat begonnen hun samenwerking nog tamelijk vrijblijvend: in 1777 trad Munnikhuizen op als drukker van een preek van Rütz, terwijl Plaat, samen met de firma Sellschop & Huart, tekende voor de verkoop.Ga naar voetnoot22 Blijkens andere uitgaven in dat jaar associeerden Munnikhuizen en Plaat zich snel tot een compagnie, die tot 1780 voortduurde. Er zijn althans op hun beider naam geen uitgaven uit 1781 aangetroffen. Hun gezamenlijke onderkomen op de Kalvermarkt werd ingeruild voor winkels in de Hofstraat en de Paviljoensgracht, waar Plaat respectievelijk Munnikhuizen hun intrek namen. De financiële situatie van Munnikhuizen moet al wankel zijn geweest,Ga naar voetnoot23 want begin 1782 werden meubels en huisraad, ‘mitsgaders drie capitale Drukperssen als mede veelerhande Drukletteren in allerhande oosterse talen’, behoord hebbende aan Munnikhuizen, bij executie van het Hof van Holland te koop aangeboden.Ga naar voetnoot24 Munnikhuizen schijnt zich daarna weer in zijn geboorteplaats Amsterdam te hebben gevestigd. Daar duikt hij in 1782 op als advocaat.Ga naar voetnoot25 In het Naamregister van kooplieden uit datzelfde jaar wordt hij genoemd als koopman op de West. Hij moet voor of in 1803 zijn overleden; in dat jaar werd namelijk een voor mij onbekende Susanna Maria Meijer, weduwe van Jan Hendrik Munnikhuizen, te Amsterdam begraven.Ga naar voetnoot26 | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Verlichte DuitsersDe compagnie Munnikhuizen & Plaat heeft in de vijf jaar dat ze actief was, een kleine veertig titels uitgegeven, waarvan de helft als theologisch kan worden gekarakteriseerd. Vrijwel de meeste werken zijn vertalingen. De theologische werken zijn doorgaans geschreven door Duitse auteurs. Niet verwonderlijk, gezien de lutherse achtergrond van de twee boekverkopers. Zij beheersten het Duits en - dit geldt zeker voor Munnikhuizen - ze waren heel goed op de hoogte van de moderne stroming onder de theologen, die der deïstische en bijbelkritische neologen. Beide factoren droegen ertoe bij dat ze snel een fonds met moderne theologische vertalingen konden opbouwen. Een zinvol leven in eenvoud (een arcadisch leven) betekent niet dat de mens ontsnapt aan lijden en dood. Gravure van Barent de Bakker naar ontwerp van Daniel Chodowiecki. In: [Thomas Amory], Het leven, de aanmerkingen en gevoelens van Johan Bonkel, deel 3 ('s-Gravenhage: J.H. Munnikhuizen en C. Plaat, 1779) 186. Ex. Amsterdam, Universiteitsbibliotheek O 60 2927.
Rütz, de lutherse predikant op wie de orthodoxe Petrus Hofstede zijn pijlen had gericht, was evenzeer verlicht door het ‘lampje der neologen’.Ga naar voetnoot27 De Haagse voorganger was een belangrijk fondsauteur van Munnikhuizen. Dit verklaart waarom Hofstede terloops in zijn Janus Vlegelius ook de boekverkoper aanviel. Rütz was met de doldriftige Rotterdamse polemist in aanvaring gekomen nadat hij diens opmerkingen over de rechten van lutheranen (namelijk: geen) had beantwoord met een Bundel van brieven aan den hoog-eerwaardigen heer Petrus Hofstede (1779). Nog zes andere theologische werken van zijn hand zagen bij Munnikhuizen & Plaat het licht, die steevast door Hofstede te licht bevonden werden.Ga naar voetnoot28 Een opvallend aanwezige in het fonds is ook de collega van Rütz: Nicolaus Barkey. Deze liet behalve het Museum Haganum historico-philologico-theologicum (1774-1780) ook zijn Symbolae litterariae Haganae (1777-1779) bij het lutherse tweetal uitgeven. Verder droeg Barkey zorg voor de vertaling van Felix Nüschelers Leven van magister Ulrich Zwingli (1778). De uit Bremen afkomstige dominee was in 1774 wegens zijn ‘vrijgeesterij’ in een fel dispuut geraakt met Petrus Hofstede, die er als rechtzinnig predikant niet van was gediend dat de mystieke geluiden die door bijbelteksten - in dit specifieke geval Hooglied - doorklinken, vervlogen door de al te letterlijke interpretatie van Barkey.Ga naar voetnoot29 Andere auteurs die bij Munnikhuizen & Plaat een onderkomen vonden, waren onder anderen de Haagse rector van de Latijnse school, Rutger Ouwens, wiens Onderzoek, vanwaar de tovenaars van Pharao [...] water hebben kunnen bekomen (1778) getuigt van een bijbelkritische aanpak, en de in Rusland geboren Hendrik Riemsnijder, met zijn Fabelen en vertelsels, naar de nieuwste en beste Hoogduitse dichters (1779). Het belangwekkendste werk uit het fonds van Munnikhuizen & Plaat is Het leven, de aanmerkingen en gevoelens van Johan Bonkel, dat in de jaren 1778-1779 in vier kloeke delen op de markt werd gebracht. Opmerkelijk is dat het geen vertaling is van het Engelse origineel The Life of John Buncle, Esq. (1755-1756), geschreven door de Iers-Engelse predikant en aanhanger van het unita- | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
risme, Thomas Amory (ca 1691-1788).Ga naar voetnoot30 Munnikhuizen, die overigens zelf de Nederlandse vertaling ter hand heeft genomen, wenste de Duitstalige uitgave van Friedrich Nicolai te gebruiken omdat er diverse bijbelkritische, neologische observaties aan waren toegevoegd.Ga naar voetnoot31 Het Leben, Bemerkungen und Meinungen Johann Bunkels (1778) is rijk geïllustreerd met zestien gravures van de beroemde tekenaar Daniel Chodowiecki. Het beschrijft de spirituele queeste van een jongeman die - net als Sebaldus Nothanker - om zijn deïstische ideeën zijn ouderlijk huis moet verlaten. Reizend door het desolate, gothic-achtige noorden van Engeland gaat Bunkel op zoek naar waarheid en geluk. Hij belandt keer op keer in utopische oorden, waar hij een erudiete schoonheid ontmoet. Het patroon wordt snel duidelijk: ze praten naar hartelust over allerlei geleerde, vaak theologische onderwerpen, waarna ze zich verlieven, verloven en in het huwelijk treden. Dan overlijdt ze en Bunkel vervolgt zijn reis naar andere utopia. Daar werpt hij zich wederom al discussiërend in de armen van een charmante jongedame, die spoedig daarna het leven zal laten. Het valt op dat Munnikhuizen niet als Van der Kuit, het prototype van de gewetensloze Nederlandse boekverkoper uit Sebaldus Nothanker, geduldig wachtte tot de Duitse vertaling in de winkel lag om die dan in hoog tempo tot een Nederlandstalige uitgave om te werken. Munnikhuizen wilde zijn Nederlandse klanten snel na het verschijnen van het eerste Duitse deel voorzien van een accurate vertaling. Was hij bang dat zij dankzij de groeiende populariteit van het Duits anders genoegen zouden nemen met de Duitstalige versie en hem daarmee de kans ontnamen van de Nederlandse Johan Bonkel een bestseller te maken? Om de Nederlandse markt snel te kunnen bedienen met zijn eigen vertaling - het liefst gelijktijdig met het de Duitse uitgave - moest Munnikhuizen correspondentie aangaan met de boekverkoper Friedrich Nicolai. Hij benaderde Nicolai niet rechtstreeks maar deed dat via Theodor Gülcher (1743-1806), een Duits bankier woonachtig te Amsterdam: degene die zich tegenover Nicolai had beklaagd over de werklustige Nederlandse ‘Übersetzungs Fabricanten’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Gülcher als tussenpersoonDe duidelijk aanwijsbare intermediaire rol van deze Duitse bankier is de derde factor die ervoor gezorgd heeft dat Munnikhuizen snel na zijn debacle als predikant furore kon maken in 's-Gravenhage als allround boekverkoper. Met name in de internationale handel speelden tussenpersonen een belangrijke rol. Zij hielpen niet alleen geografische en maatschappelijke afstanden te overbruggen, maar ook droegen zij ertoe bij dat de buitenlandse handelspartner vertrouwen kreeg in de voorgestane transactie. Vaak verrichtten deze tussenpersonen diverse hand- en spandiensten of, in het geval van Gülcher, traden ze op als financieel adviseur of bankier. Theodor Gülcher behoorde als mede-eigenaar van het bankiershuis Gülcher & Mulder tot de vermogendste kooplieden van Amsterdam. Hij was afkomstig uit de omgeving van Düsseldorf. Begin jaren zestig verbleef hij in Breslau, waar hij kennismaakte met de dichter en dramaturg Gotthold Ephraim Lessing. Hij correspondeerde met Moses Mendelssohn, de voorman van de joodse Verlichting, en ook Nicolai rekende hij onder zijn vrienden. Aan diens Allgemeine deutsche Bibliothek leverde hij diverse bijdragen. Gülcher was een van zijn trouwste klanten. Alleen al in 1773 had hij voor meer dan zestig taler aan kwaliteitsboeken bij Nicolai besteld; hij had bij hem een standing order voor alle nieuwe uitgaven die op de Leipziger Messe werden aangeboden.Ga naar voetnoot32 | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Om onduidelijke redenen was Gülcher omstreeks 1767 verhuisd naar Amsterdam, waar hij als koopman en later vooral als bankier snel carrière maakte. Ter gelegenheid van zijn huwelijk in 1776 met Johanna Engelina Brügelmann in Elberfeld (thans onderdeel van Wuppertal) schreef Nicolai het gelegenheidsgeschrift Widerlegung der falschen Nachricht, als ob Herr Theodor Gülcher in Amsterdam ein Brautigam sey (1776).Ga naar voetnoot33 Gülcher verstrekte in de jaren negentig leningen en hypotheken van miljoenen guldens aan de Republiek Polen, aan haar verlichte vorst koning Stanisław August Poniatowski, en zelfs aan verschillende Poolse magnaten.Ga naar voetnoot34 Omstreeks 1800 werd Gülcher eigenaar van het Huis met de Kolommen aan de Herengracht, momenteel de representatieve ambtswoning van de burgemeester van de stad. Hoewel Nicolai ook rechtstreeks contacten onderhield met Nederlandse boekverkopers, zoals Pierre Gosse en Isaac van Cleef uit Den Haag, en Johann Hermann Schneider uit Amsterdam (overigens allen met Duitstalige voorouders), lijkt hij voor zijn Nederlandse transacties vooral gebruik te hebben gemaakt van de diensten van Gülcher. Op diens advies zag Nicolai af van nauwe handelscontacten met hugenootse uitgevers omdat die met de Franse slag zouden werken. Marc-Michel Rey bijvoorbeeld, de Amsterdamse eigenaar van een minstens zo grote boekhandel-uitgeverij als Nicolai, was in de ogen van Gülcher ‘ein Erzgrobian’, een lomperik. Gülcher prefereerde daarom bovenal de eerlijke en accuraat werkende Hollandse boekverkopers.Ga naar voetnoot35 Munnikhuizen beloofde wat dat aangaat met zijn Bonkel-uitgave veel goeds. Nicolai had met zijn Johann Bunkel grootse plannen gehad.Ga naar voetnoot36 Om te beginnen had hij er in 1777 een keizerlijk octrooi voor aangevraagd bij de rijkshofraad te Wenen. Dat was hem in augustus toegekend, waardoor hij het alleenrecht bezat om het werk binnen het hele rechtsgebied van de Habsburgse keizer, dus inclusief de Duitse staten, te verkopen. Bovendien had hij een brochure laten vervaardigen, waarin hij de lovende recensie uit de Monthly Review vertaald en wel had opgenomen. Dat schoot de hoofdredacteur van de Teutsche Merkur, Christoph Martin Wieland, in het verkeerde keelgat. Volksverlakkerij, zo fulmineerde hij, want met zijn bewerking van het origineel bood Nicolai immers een heel ander boek te koop aan. Alle zevenhonderd mensen die voor de uitgave hadden ingetekend, werden voor de gek gehouden en kregen nu een werk, vol met langdradige theologische vertogen.Ga naar voetnoot37 Nicolai reageerde in zijn eigen Allgemeine deutsche Bibliothek en liet de tekst tevens verschijnen als de afzonderlijke uitgave Ein paar Worte betreffend Johann Bunkel und Christoph Martin Wieland (1779). Wieland presenteerde zijn eigen werken op een zeer zelfgenoegzame toon, betoogde Nicolai, en maakte zich zelfs schuldig aan duistere intekenpraktijken. Later in het jaar zou Nicolai er nog een schepje bovenop doen toen hij zijn Noch ein Paar Worte betreffend Johann Bunkel und Christoph Martin Wieland het licht deed zien. In zekere zin was de polemiek overbodig aangezien Johann Bunkel, het keizerlijk privilege ten spijt, op 18 september 1778 werd verboden. Het werk getuigde volgens de keizerlijke boekencommissie van sociniaanse gevoelens, de heilige drie-eenheid werd niet onderschreven, de goddelijkheid van Christus werd ter discussie gesteld, en ook over de Verlossing en andere kerkelijke dogmata werd veel te vrijzinnig gesproken.Ga naar voetnoot38 Intussen waren er meer reacties verschenen dan die van Wieland. De Allgemeine deutsche Bibliothek - nota bene het geleerdentijdschrift van Nicolai zelf - publiceerde een recensie die niet onverdeeld lovend was. Het was geen roman, luidde het oordeel, maar een beschrijving van een religieus systeem. Wel bevatte het werk commentaren en andere toevoegingen die voor theologen goed bruikbaar waren.Ga naar voetnoot39 Lessing kreeg er zijn handen ook niet echt voor op elkaar, maar concludeerde dat een boek dat verboden was, per definitie | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
goed moest zijn.Ga naar voetnoot40 En de schrijver Johann Timotheus Hermes schreef Chodowiecki dat Johann Bunkel zo saai was en zo slecht geschreven, dat het alle belangstelling voor theologische pikanterieën deed weg ebben.Ga naar voetnoot41 Intussen was Munnikhuizen via Gülcher in het bezit gekomen van de eerste katernen van Johann Bunkel. Nog voor de Duitse editie op de markt was, kon Munnikhuizen al beginnen met de vertaling. Nicolai verlangde snelle betaling, maar aan die eis kon of wilde Munnikhuizen, nog geen jaar als boekverkoper actief, niet voldoen. Wellicht waren Gülcher en Nicolai wantrouwend geworden na hun slechte ervaringen met Jan Dóll, de uitgever van de Nederlandse vertaling van Sebaldus Nothanker (1775-1776). In december 1777 had Dóll nog altijd zijn schulden aan Nicolai niet betaald; dat overkomt ons niet weer, zo moet het Duitse tweetal hebben gedacht, en maande vervolgens diezelfde maand nog de Haagse boekverkoper tot spoed. Munnikhuizen stuurde Nicolai boeken toe ter waarde van de helft van het bedrag dat hij hem voor Johann Bunkel schuldig was. Ondanks herhaalde verzoeken van Gülcher weigerde Munnikhuizen het resterende bedrag te betalen omdat hij, zo schreef Munnikhuizen, nog altijd niet in het bezit was van de complete Johann Bunkel. Stel dat Nicolai overleed of dat de uitgave om een andere reden niet compleet uitgegeven zou worden, dan zat Munnikhuizen met een volstrekt onverkoopbaar boek! Kennelijk heeft Gülcher met succes kunnen bemiddelen tussen beide boekverkopers, want drie maanden later leverde Gülcher namens Nicolai de resterende vellen af en aanvaardde een driemaandse wissel. Het leek echter mooier dan het zich liet aanzien, want ruim een jaar later constateerde Gülcher dat Munnikhuizen zijn schulden nog steeds niet volledig had ingelost.Ga naar voetnoot42 De verplichtingen aan Nicolai vormden echter niet het voornaamste probleem van Munnikhuizen. Dat was namelijk het verbod waarmee ook de Nederlandse Johan Bonkel werd getroffen. Op 3 juni 1779 besloten de burgemeesters van Leiden op instigatie van het Hof van Holland het godlasterlijke werk te verbieden. De twee delen die reeds in de handel waren en het derde deel dat zojuist was gedrukt, moesten bij alle boekverkopers ter stede worden opgehaald. In de overige steden van Holland en West-Friesland werden vergelijkbare maatregelen getroffen.Ga naar voetnoot43 Dit heeft Munnikhuizen er overigens niet van weerhouden ook het vierde deel op de markt te brengen. Hij moest zijn investeringen immers wel terugverdienen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
De voordelen van het Hebreeuwse boekMunnikhuizen sprak Duits, was als in Rostock opgeleid predikant op de hoogte van wat er bij de oosterburen aan moderne theologische werken geschreven werd en maakte voor zijn contacten met een van de grootste boekverkopers uit Duitsland gebruik van de diensten van de Duits-Amsterdamse bankier Gülcher. Dit alles plaatste Munnikhuizen in een voordelige positie op de Nederlands-Duitse boekenmarkt. Er was nog een omstandigheid die een gunstige uitwerking had op Munnikhuizens nog prille carrière als uitgever-boekverkoper. Hij was namelijk niet alleen met Plaat een samenwerkingsverband aangegaan, maar ook met de asjkenazische jood Loeb ben Moses Soesmans. Deze was in 1750 als letterzetter werkzaam bij Johan Jansson in Amsterdam, waar hij zich bemoeide met diens Hebreeuwse drukken. Later werkte Soesmans in compagnie samen met de sefardische drukker Israel Mondovi. Tussen 1762 en 1771 had hij er een zelfstandige drukkerij. In dit laatste jaar verhuisde hij naar Leiden, maar lang zou hij daar niet blijven. Uit zijn minieme Leidse fonds blijkt dat hij toen reeds nauwe banden had met de Hoogduitse joodse gemeente te Den Haag. In 1775 treffen we hem daar aan.Ga naar voetnoot44 | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
De Haagse joden moeten de komst van de Hebreeuwse drukkerij van Soesmans sterk hebben toegejuicht. Anders dan de sefardische joden waren de asjkenazische joden veelal arme sloebers, maar sinds de benoeming van opperrabbijn Saul Halevi in 1748 in Den Haag beleefde de Hoogduitse joodse gemeente er een geestelijke bloeitijd. De gefortuneerde bankiersfamilie Boas had daar eveneens een steentje aan bijgedragen.Ga naar voetnoot45 Welgestelde joden zagen het als hun taak de Pentateuch, liturgische teksten en allerhande gewijde literatuur toegankelijk te maken voor het grote asjkenazisch-joodse publiek, dat het Nederlands weinig machtig was. In dit streven om kennis, wijsheid (chokhmah) en moraal te verspreiden werden ze gesterkt door de joodse verlichters (maskilim) die vanaf de jaren zeventig overal in Europa scholen oprichtten ter emancipatie van de joden. Een belangrijk middel daartoe was het onderricht in de Hebreeuwse taal.Ga naar voetnoot46 Het was joden echter verboden zich als zelfstandig drukker in Den Haag te vestigen - joden werden niet tot het gilde toegelaten - en dus moest Soesmans omzien naar een zakelijke constructie die hem in de gelegenheid stelde zijn beroep uit te oefenen.Ga naar voetnoot47 Mogelijk ontbrak het hem tevens aan voldoende financiële middelen om een eigen drukkerij te beginnen. Hoe het ook zij, in 1776 hebben Munnikhuizen en Soesmans elkaar gevonden. In hetzelfde jaar werd hun contract gesloten, ruim voordat Munnikhuizen zelf was toegetreden tot het lokale gilde. Het was geldig voor de duur van tien jaar. Titelpagina Naphtali Herz Ulmann, Sefer chokhmat haschoraschim, deel 1 (Amsterdam [='s-Gravenhage]: J.H. Munnikhuizen, 1781).
Gedurende de eerste vijf jaar zouden Soesmans Hebreeuwse letters in de drukkerij van Munnikhuizen opgeslagen en gebruikt worden, in ruil waarvoor Soesmans f 300 gulden kreeg (waarvan de helft een lening tegen vier procent rente). Soesmans verplichtte zich de letterkasten op orde te brengen. Indien Munnikhuizen letters wilde vervangen, moesten er nieuwe op fifty-fifty basis worden gekocht. Voorts was het de taak van Soesmans Hebreeuwse werken aan te schaffen die, na wederzijds goedvinden, op kosten van Munnikhuizen zouden worden gedrukt. De inkomsten zouden in eerste instantie bij Munnikhuizen binnenkomen, waarna ze na aftrek van de drukkosten onder beide boekverkopers evenredig moesten worden verdeeld. Verder bepaalde het contract dat Soesmans de correctie van het Hebreeuwse drukwerk om niet voor zijn rekening zou nemen en Munnikhuizen het overige correctiewerk. Er was ook een concurrentiebeding: Soesmans mocht in geen geval Hebreeuwse of andere werken voor eigen rekening drukken, noch op de persen van Munnikhuizen, noch op de persen van derden. Alle uitgeefplannen moest Soesmans daarom eerst voorleggen aan Munnikhuizen, met het verzoek te participeren in het project. Besliste deze negatief, dan nog was Soesmans verplicht het bij hem te laten drukken tegen een gulden per riem papier. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte: Munnikhuizen verbond zich om de zonen van Soesmans tegen een door hem, Munnikhuizen, te bepalen salaris in dienst nemen om de Hebreeuwse werken te drukken.Ga naar voetnoot48 Het is duidelijk dat Soesmans weinig meer te zeggen had over het gebruik van zijn beroemde Hebreeuwse drukletters. Hun eerste gezamenlijke uitgave was Seder Hosa'not kefi minhag Askenaz, een liturgisch werkje ter gelegenheid van het Loofhuttenfeest. De titelpagina noemt de naam van Munnikhuizen als de uitgever, en die van Soesmans als drukker. Aan het slot geven beide nieuwkomers in het Jiddisch hun visitekaartje af: In dise neie auf gerichte drukerei drukt man allerhande Seforim es sei Lesjoun hakoudesj oder teitsch un auch in allerlei lesjaunes kemau hollendisj, spanisj, tsarfes, mag sein gunst versprecht alle civiliteit und gute bedienung.Ga naar voetnoot49 Later gaf het boekverkopersduo nog het gebedenboek Beth tephilai (1777) uit, verbeterd en voorzien van grammaticale annotaties door de Duits-joodse geleerde Solomon ben Judah (Zalman Hena). Wat bewoog Munnikhuizen om met Soesmans in zee te gaan en samen allerlei liturgisch werk uit te geven? Vermoedelijk was het Munnikhuizen vooral om de financiën te doen. Hebreeuwse boeken waren immers bestemd voor joden in heel Duitsland, Polen, de landen rond de Oostzee, Rusland en ver daarbuiten. Dankzij deze enorme afzetmarkt konden ze in enorme oplagen worden gedrukt; ze lijken dan ook bijzonder winstgevend zijn geweest.Ga naar voetnoot50 Dat laatste werd versterkt door het verlichte streven van rijke joden om Hebreeuwse uitgaven (voor) te financieren. Daar kon ook Munnikhuizen van profiteren. Zo kwam de heruitgave van het homiletische werk van de zestiende-eeuwse talmudist Eliezer Asjkenasi, dat onder andere de becommentarieerde tekst van het rituaal voor de twee eerste paasavonden bevat, tot stand dankzij de geldelijke steun van ene Eliezer Witsenhausen.Ga naar voetnoot51 Voor andere werken trad de Haagse bankiersfamilie Boas als mecenas op.Ga naar voetnoot52 De Hebreeuwse vertaling van Euclides' Elementa, van de geleerde Baruch Schick (Szyk ben Schklow), uit Minsk, kwam in 1780 uit met financiële steun van de puissant rijke koopman Benjamin ben Jona Cohen uit Amersfoort.Ga naar voetnoot53 Het aangekondigde tweede deel van de Elementa is nooit verschenen, waarschijnlijk wegens het naderende einde van Munnikhuizens boekverkopersactiviteiten. Om dezelfde reden kreeg waarschijnlijk ook het filosofische werk Sefer chokhmat ha-schoraschim (1781) van de beroemde maskil Naphtali Herz Ulmann niet de geplande drie vervolgdelen. Het was opnieuw door Benjamin Cohen gesubsidieerd, al was deze geldschieter deze keer niet de enige.Ga naar voetnoot54 Ulmann, leerling van Christian Wolff en bevriend met Moses Mendelssohn, was afkomstig uit Mainz maar heeft wegens zijn vrijdenkerij zijn toevlucht moeten zoeken in eerst Amsterdam en vanaf 1775 in Den Haag. Daar is hij in contact gekomen met Soesmans en Munnikhuizen. Of Theodor Gülcher daarin een rol heeft gespeeld, is niet bekend. De samenwerking tussen Munnikhuizen en Soesmans is vermoedelijk niet geheel naar wens verlopen. Voor de uitgave van Ulmanns Sefer chokhmat ha-schoraschim had Soesmans zich teruggetrokken. Zijn naam komt althans niet op de titelpagina voor. Vermoedelijk is hij naar Londen verhuisd, waar we hem pas in 1787 tegenkomen in de compagnie Lion Soesmans & Co voor de uitgave van de zesdelige Pentateuch. Daar was het geluk evenmin voor hem weggelegd, want reeds het jaar daarop kondigden Moses Myers en Abraham Michel in de Daily Advertiser aan, dat zij niet alleen de kopijrechten hadden verworven maar ook dat zij de hele onverkochte voorraad op 7 januari 1789 op een openbare veiling van de hand zouden doen.Ga naar voetnoot55 | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Handel in Duits cultuurgoedIn dit artikel is Johan Hendrik Munnikhuizen gepresenteerd als mogelijk model voor geslaagde uitgevers uit de Republiek die handig inspeelden op groeiende belangstelling voor Duits cultuurgoed in de ruime zin des woords. Verschillende factoren hebben bijgedragen aan zijn snelle succes op de uitgeversmarkt. Zijn lutherse achtergrond, zijn academische vorming aan de universiteit van Rostock en zijn kennis van de Duitse taal kwamen hierboven ter sprake. Daar komt bij dat het Nederlandse lezerspubliek een groeiende belangstelling toonde voor moderne theologische inzichten: een terrein waarop hij als voormalig predikant goed thuis was. Munnikhuizen maakte bovendien gebruik van de diensten van de rijke bankier Gülcher, die hem in contact bracht met een van de belangrijkste boekverkopers van de Duitse staten, Friedrich Nicolai. En, ten slotte, maakte Munnikhuizen handig gebruik van het feit dat Loeb Soesmans als jood zijn beroep als drukker in 's-Gravenhage niet mocht uitoefenen. Dankzij Soesmans kon hij de werken uitgeven van beroemde maskils als Ulmann, kon hij rekenen op financiering van rijke joodse kooplieden en lag een enorme afzetmarkt tot ver in Oost-Europa voor hem open. Friedrich Nicolai (1733-1811). Gravure door Christian Gottlieb Geyser naar ontwerp van Daniel Chodowiecki.
Maar ondanks de aanwezigheid van deze succesfactoren ging het met het boekenbedrijf van Munnikhuizen niet naar wens. Naar de precieze oorzaken moeten we helaas gissen. Hoewel hij de steun had van Haagse burgemeesters en Haagse lutherse predikanten, was de financiële basis van waaruit hij opereerde wankel. De exacte contractuele bepalingen zijn niet bekend maar het is wel duidelijk dat Munnikhuizen in zijn zakelijke beslissingen de belangen van de voormalige kapiteinsvrouw Andrina Beek en haar bastaardzoon Jan Hendrik moest laten meewegen. In hoeverre Munnikhuizen het betreurde dat de boekhandel moeizaam van de grond kwam, is twijfelachtig. Hij had zich immers na zijn gedwongen vertrek uit Rotterdam laten omscholen tot advocaat, een beroep waarmee hij evenzeer een goed inkomen kon verdienen. Wellicht heeft Munnikhuizen hinder ondervonden van de concurrentie van wat Inger Leemans noemde de eerste en tweede generatie Duitse boekverkopers die in de Republiek een vestiging hadden.Ga naar voetnoot56 Wie de godsdienstige en culturele achtergronden bestudeert van Amsterdamse boekverkopers als Pieter Johannes Uylenbroek, Johannes Lublink de Jonge en Pieter Meijer, of van kleinere boekverkopers als de Rotterdammers Johann Friedrich Ebert en Christoffel Pattensen, en Hagenaar Johann Sigismund Dornseiffen, moet constateren dat ze allemaal luthers waren, Duitse voorouders hadden en bovendien heel goed in staat waren het Duitse theologische ideeëngoed te verzilveren. Zo'n grote voorsprong had Munnikhuizen, die het als uitgever vooral | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
moest hebben van zijn Haagse relaties, dus ook weer niet. Ook zijn lutherse concurrenten hadden ongetwijfeld hun contacten onder geleerden, boekverkopers en bankiers. De ontbinding van de compagnie Munnikhuizen & Plaat in 1780, reeds drie jaar na oprichting, kan zowel de oorzaak als het gevolg zijn geweest van het feit dat Munnikhuizen een punt zette achter zijn kortstondige carrière in het uitgeversvak. De ambitieuze Christiaan Plaat, patriots in hart en nieren, volgde voortaan zijn eigen weg, waarbij hij zijn ambities aanpaste aan de politieke conjunctuur.Ga naar voetnoot57 De kansrijke samenwerking met Loeb Soesmans liep op een fiasco uit. De joodse drukker nam de benen en liet Munnikhuizen zitten met het omvangrijke manuscript van een der beroemdste maskils van West-Europa. De geplaagde boekverkoper kon alleen het eerste deel uitbrengen en moest, waarschijnlijk door het uitblijven van verdere steun van joodse financiers, afzien van de vervolgdelen. De combinatie van een mogelijk gebrek aan zakelijk talent, een wankele financiële basis en bovengenoemde tegenslagen maakt van Munnikhuizen het tegenovergestelde van de bikkelharde Nederlandse boekverkoper die Nicolai in zijn Sebaldus Nothanker schetste. In de persoon van Munnikhuizen zien we een andere karikatuur ontstaan: die van de Nederlandse boekverkoper die op het internationale speelveld van boekverkopers zijn vooraanstaande positie moet prijsgeven en die ook in eigen land te lijden had onder de voortvarendheid van uit Duitsland afkomstige boekverkopers. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de auteurRietje van Vliet promoveerde aan de Universiteit Leiden op Elie Luzac (1721-1796). Boekverkoper van de Verlichting (2005). Zij publiceerde onder meer over Hendrik Doedijns, Franciscus Lievens Kersteman en Jacob Campo Weyerman. Momenteel houdt zij zich als onafhankelijk onderzoeker bezig met Marc-Michel Rey. Naast haar werk als freelance onderzoeksjournalist is ze, samen met André Hanou, eigenaar van Astraea, een kleine niet-commerciele uitgeverij van literair-historische publicaties. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Geraadpleegde bronnen en literatuur
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|