De Achttiende Eeuw. Jaargang 40
(2008)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||
[2008/1]
Ger-manie
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||
is het hoofd persoonlijk gaan afleveren. Von Strombeck citeert de Braunschweiger Zeitung waarin trots verslag wordt gedaan van de feestelijkheden op 24 september 1837, waarbij het hoofd van de vrijheidsheld onder grote belangstelling eervol en christelijk tot ruste werd gebracht op Duitse grond: ‘Sie fochten und fielen für Deutschlands Freiheit’. In Leiden werd een Nederlandse vertaling uitgegeven van het essay Das Haupt Ferdinand von Schills van neef Von Vechelde.Ga naar voetnoot4 Schills Denkmal zou in de eeuw daarna nog verschillende malen ingezet worden als lieux de mémoire voor de ‘vrijheidsstrijd’ van de Duitsers en het begin van de eenwording van Duitsland. Schills hoofd vormt een bijzonder voorbeeld van cultural transfer, of beter gezegd van cultural exchange, aangezien het niet gaat om een cultuurobject dat door een actieve zender naar een passieve ontvanger is gegaan, maar om een dynamisch proces van interactieve culturele uitwisseling, in dit geval tussen de Duitse landen en Nederland. Deze uitwisseling behelst een proces van betekenisontneming en betekenisgeving. Verplaatsing betekent meestal automatisch ook vertaling, assimilatie.Ga naar voetnoot5 Op zijn reis door verschillende landen en naar verschillende locaties krijgt het hoofd van Schill steeds nieuwe betekenissen en raakt het oude kwijt. Van militair trofee van de Fransen, door Lodewijk Napoleon in Westfalen verafschuwd als symbool van barbarij, wordt het hoofd een anatomisch curiosum in Leiden, waarna het in Braunschweig ingezet wordt in de imagined community die Duitsland heet.
De lange reis van Schills hoofd kan als symbool worden gezien voor het themanummer van De Achttiende Eeuw. In dit nummer zijn artikelen opgenomen die zijn geschreven naar aanleiding van het symposium Ger-mania? Conference on the Cultural Relations between the Netherlands and the German States in the 18th Century in 2007 georganiseerd door de Werkgroep 18e Eeuw, de Projectgroep Hoog-Nederduitsch en het Rijksmuseum Twente in Enschede.Ga naar voetnoot6 Het congres onderzocht de culturele betrekkingen tussen de Duitse landen en de Nederlanden in de lange achttiende eeuw. De bijdragen waren niet in eerste instantie gericht op beeldvormingsprocessen, maar veeleer op de grensoverschrijdende culturele uitwisselingen en de wegen waarlangs deze uitwisselingen plaatsvonden. De afgelopen decennia is veel onderzoek verricht naar de verhoudingen tussen deze twee buurlanden. Zowel in de publieke pers als in academische studies gaat de aandacht veelal uit naar beeldvormingsprocessen in de periode na 1945. Kranten en academische studies herhalen en onderzoeken nationale ‘Selbst- und Fremdbilder’ die na de Tweede Wereldoorlog bestendigd zijn. Veel media-aandacht kreeg het Clingendaelonderzoek uit 1993 waaruit bleek dat Nederlandse jongeren een uiterst negatief beeld van Duitsers hadden, vooral degenen die weinig in contact waren geweest met de Duitse cultuur.Ga naar voetnoot7 Sindsdien werden er verschillende samenwerkingsverbanden, instituten en websites opgericht om deze stereotyperingen te problematiseren en om de Duits-Nederlandse culturele betrekkingen nader te onderzoeken.Ga naar voetnoot8 Deels vanuit deze projecten verscheen een aanzienlijk aantal studies waarin de culturele betrekkingen tussen de beide landen en de wederzijdse beeldvormingsprocessen onderzocht werden. Zo wil de bundel Gegenseitigkeiten door de blik te richten op de eeuwenoude verbondenheid, de ‘Gemeinsamkeiten’ tussen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Nederland en Duitsland, de barrières doorbreken die door de constructie van nationale identiteiten zijn ontstaan.Ga naar voetnoot9 Dodenmasker van Schill. Dresden, Körnermuseum
Deze studies omschrijven de onderlinge verhoudingen als een typische burenrelatie, ‘Twee buren twee culturen’; net als buren worden ook Duitsland en Nederland heen en weer geslingerd Zwischen Nähe und Distanz.Ga naar voetnoot10 Bijzonder aan de Nederlands-Duitse buurrelatie is de ongelijkheid in de verhouding, het betreft ‘Zwei ungleiche Nachbarn’.Ga naar voetnoot11 Duitsland is de economische reus, de politiek dominante staat, Nederland staat ‘in de schaduw van Duitsland’, heeft Duitsland als ‘partner uit noodzaak’.Ga naar voetnoot12 De negatieve Nederlandse beeldvorming zou eerder veroorzaakt zijn door het calimerogevoel dan door de Tweede Wereldoorlog.Ga naar voetnoot13 Onderzoek naar de vroegmoderne tijd kan nieuw licht werpen op deze buurrelatie. Duitsland was immers niet altijd de dominante buur; Nederland niet altijd de afhankelijke maar kritische partner. Nederland en Duitsland hebben stuivertje gewisseld in de afgelopen eeuwen. Traditioneel wordt het omslagpunt rond 1750 gelegd: tot die tijd trokken Duitsers naar de Republiek om er te werken, te studeren of kennis te maken met de rijke Nederlandse cultuur.Ga naar voetnoot14 Reizigers bejubelden de welvaart, auteurs vertaalden en bewerkten Nederlandse literatuur en stelden de Republiek als voorbeeld voor hervorming van de nog door het Latijn gedomineerde Republiek der Letteren.Ga naar voetnoot15 Na 1750 sloeg bewondering om in spot, onbegrip en desinteresse. Klopstock zou de laatste Duitse auteur zijn geweest die de Nederlandse literatuur - met name de Friso van Van | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Haren - ten voorbeeld stelde voor de Duitse literatoren (maar waarschijnlijk zonder deze te hebben gelezen?).Ga naar voetnoot16 Duitse romantische auteurs en reizigers mochten later graag de Nederlanden als flegmatisch en kleinburgerlijk afschilderen om daar de bevlogen Duitse Volksgeist tegenover te zetten.Ga naar voetnoot17 Ook in Nederland zou een nationaal discours ontwikkeld worden waarin de eigen beschaafde nuchterheid werd gecontrasteerd met het lompe voorkomen van de traditionele mof en het schwärmerisch-mystieke van de nieuwe Duitse romantici en ‘Kantolieken’.Ga naar voetnoot18 Deze vroegmoderne beeldvormingsprocessen zijn de afgelopen jaren intensief onderzocht.Ga naar voetnoot19 De grote aandacht voor vooral de negatieve stereotyperingen die de Duits-Nederlandse beeldvorming gaan domineren in de tweede helft van de achttiende eeuw, heeft de aandacht echter te veel afgeleid van de ‘Nähe’ die wellicht typerender genoemd kan worden voor beide culturen dan de door henzelf gepostuleerde ‘Distanz’. De Nederlanders zouden zich namelijk vanaf het midden van deze eeuw meer en meer op de Duitse cultuur richten. Een aanzienlijk gedeelte van de Nederlandstalige boekproductie was vertaald uit het Duits. Of men nu naar de theologie, pedagogiek, de medische wetenschap, de kinderliteratuur, het toneel of de roman kijkt, op vrijwel alle gebieden worden de Duitse ontwikkelingen op de voet gevolgd en nagevolgd.Ga naar voetnoot20 Duitse uitgevers stromen Nederland binnen om daar in te springen op de groeimarkt aan vertalingen uit het Duits en Duitse woordenboeken en grammatica's.Ga naar voetnoot21 Van de ‘randstad’ tot Drenthe werden Duitse leesbibliotheken ingericht. In de steden kon men op verschillende plekken via Duitse kranten en geleerde journalen het Duitse nieuws bijhouden. Zo bleef men bijvoorbeeld ook in Nederland op de hoogte over de ontwikkelingen omtrent de monumentalisering van Schills hoofd. Deze cultural transfer was geen eenrichtingsverkeer. Hoewel dit nog nauwelijks is onderzocht en vaak zelfs het tegenovergestelde beweerd wordt, bestond ook aan Duitse zijde wel degelijk nog veel belangstelling voor de Nederlandse wetenschap, letterkunde, politiek en maatschappij. De instroom van Duitse handelaren en (seizoens)arbeiders in Nederland was aanzienlijk en hoewel de glorietijden van Boerhaave voorbij waren, vormden de Nederlandse universiteiten nog steeds trekpleisters voor Duitse geleerden. Zo was het de uit Braunschweig afkomstige Leidse professor Blume die uiteindelijk Schills hoofd terug over de grens bracht. Duitse tijdschriften en kranten berichtten geregeld over het Nederlandse nieuws, de politiek, de vorderingen op technisch en natuurwetenschappelijk gebied en de staat van de Nederlandse letterkunde. Nederlandse wetenschappelijke en literaire werken werden in vertaling gepubliceerd of in bloemlezingen of mengelwerken opgenomen. Wienbarg en Von Strombeck vulden een lange rij aan van Duitse reizigers die Nederland als reisbestemming kozen. De culturele distantie die door Nederlandse en Duitse opiniemakers, reizigers en literatoren vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw werd benadrukt, moet dus gezien worden als conflicterend met, of ook deels veroorzaakt door deze intensieve culturele uitwisselingen. Dit themanummer wil een bijdrage leveren aan de nadere belichting van deze nog weinig bestudeerde Nederlands-Duitse culturele uitwisselingsprocessen. De bijdragen laten zien hoe intensief en veelzijdig deze transmissiepatronen waren. Zij belichten beide kanten van de culturele uitwisseling en leggen in een aantal casestudies de verwevenheid en complexiteit van dit proces | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||
bloot. Een problematisch gegeven van dit soort onderzoek is, dat het categorieën afbakent die het juist kritisch wil onderzoeken. Uitwisseling tussen een ‘Nederlandse’ en een ‘Duitse’ cultuur veronderstelt een verschil tussen beide culturen dat in veel gevallen kunstmatig is, zowel op cultureel als op politiek en staatkundig gebied.Ga naar voetnoot22 In de periode tussen 1648, toen de Nederlandse Republiek zich officieel losmaakte van het Heilig Roomse Rijk, en de eenwording van Duitsland in 1871, was er nog geen sprake van twee te onderscheiden ‘buurlanden’. De Nederlandse Republiek was een amalgaam van bestuurlijke eenheden, terwijl Duitsland een lappendeken vormde van keurvorstendommen, hertogdommen, graafschappen, kerklanden en vrije steden. De Nederlanden hadden niet één maar vele buren: de graafschappen van Oost Friesland en Bentheim, het bisdom Münster en het prinsbisdom Luik, en de hertogdommen van Kleve en Geldern, die weer bij Pruisen hoorden. In verschillende ‘Duitse’ gebieden werd nog Nederlands gesproken en las men Nederlandse kranten. Afstanden waren ook in de vroegmoderne tijd relatief. De culturele uitwisseling tussen Amsterdam, Leipzig en Berlijn was veel intensiever dan tussen Amsterdam en het Drentse platteland. Volgens de Hollandsche Spectator werd het scheldwoord ‘mof’ niet alleen gebruikt voor de Westfaalse Hannekemaaiers, maar ook voor de inwoners van Gelderland en Overijssel en zelfs voor mensen die net buiten de Amsterdamse stadsgrens leefden.Ga naar voetnoot23 Grenspaal uit 1659 van het voormalige drielandenpunt bij Overdinkel in de buurt van Enschede en Gronau. Op de grenspaal zijn de wapens van het graafschap Bentheim, het bisdom Münster en de provincie Overijssel te zien. In de negentiende eeuw ging het graafschap Bentheim op in het koninkrijk Hannover en het bisdom Münster werd deel van Pruisen. Pas in 1866 hield het drielandenpunt op te bestaan met de annexatie van Hannover door Pruisen. Illustratie afkomstig uit: J.W. Bieze, De Grens Bepaald. De Nederlandse grens en grenspaal in historisch perspectief (Rotterdam 1992).
Paul Knolle laat zien hoe betrekkelijk het concept ‘Nederlands’ kan zijn: verschillende beeldbepalende kunstenaars uit de ‘Nederlandse’ schildersschool blijken een Duitse achtergrond te hebben. Knolle onderzoekt een aantal Duitse kunstenaars die in Nederland een opleiding volgden en hun loopbaan opbouwden. Het feit dat zelfs in een periode van toenemende nationale bewustwording deze Duitse kunstenaars schijnbaar moeiteloos tot de Hollandse schilderschool konden worden gerekend geeft al de grote stilistische en thematische verwantschap tussen de Duitse en Nederlandse school aan. Op veel gebieden vloeiden de Nederlandse en Duitse cultuur moeiteloos in elkaar over en werden ‘vreemde’ elementen moeiteloos meegenomen in de als ‘eigen’ beschouwde, maar in wezen zeer heterogene cultuur. Ook op infrastructureel gebied is dit duidelijk: mobiliteit was voor de Duitse en Nederlandse kunstwereld een centraal gegeven en omdat er al een ruime Nederlands-Duitse traditie bestond op het gebied van culturele uitwisseling, verliep de uitwisseling in de achttiende eeuw soepel. De grensgebieden lijken de belangrijkste aan- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||
leverzones te zijn geweest van Duitse kunstenaars in de Nederlanden. Ook het artikel van Jan Konst maakt duidelijk dat de Duitse cultuur zich na 1750 niet volledig van Nederland had afgewend en dat er wel degelijk positieve aandacht bestond voor de Nederlandse literaire productie. Van Jacobus Bellamy werd het volledige oeuvre in het Duits vertaald; de Duitse markt volgde de Nederlandse Bellamy-uitgaven op de voet. Onderzoek naar culturele uitwisseling kan vele gebieden bestrijken: het kan zich richten op de transmissie van ideeën, op de analyse van (inter)culturele discoursen, of het kan de transmissie onderzoeken als sociaal of politiek proces. In de meeste artikelen van dit themanummer gaat de aandacht niet alleen uit naar de inhoud en vorm van de culturele overdracht - bijvoorbeeld naar de aanpassingen die werden gedaan bij de vertaling van het werk van Bellamy -, maar ook uitdrukkelijk naar de infrastructuur van dit proces: wat zijn de wegen waarlangs de culturele transitie heeft plaatsgevonden? In hoeverre is receptie steeds afhankelijk van specifieke agents of culture? De bijdragen onderzoeken bemiddelingsrollen van individuen, van sociale of religieuze groepen of van instanties zoals genootschappen. In hoeverre werd de intensiteit en de invulling van de culturele transmissie bepaald door deze culturele bemiddelaars? Onderzoek naar cultural agents geeft aandacht aan een heel nieuwe groep van auteurs en culturele actoren. Veel van de culturele uitwisseling rust op de schouders van minder bekende wetenschappers zoals professor Blume die Schills hoofd uiteindelijk terugbracht, van poetae minores zoals de door Konst onderzochte Theobald Wilhelm Broxtermann. Hoewel deze auteurs zelden in handboeken of literatuurgeschiedenissen voorkomen, zijn zij als culturele Vermittler belangrijke onderzoeksobjecten. Vaak gaat het om mensen die via werk, reizen of politieke omstandigheden (tijdelijk) in het andere land verbleven, of die door hun afkomst uit de grensgebieden zich op beide taalgebieden hebben gericht. Zo was de uit Osnabrück afkomstige Broxtermann waarschijnlijk al via zijn Nederduitse dialect meer aan de Nederlandse taal gewend. Broxtermanns voorbeeld geeft aan dat in politiek troebele tijden de culturele uitwisseling verschuift en intensiveert. Broxtermann, een ‘glühender Republikaner’, verhuisde in 1795 naar Nederland om daar deel te kunnen nemen aan het maatschappelijke experiment van de Bataafse Republiek. Net als Schiller, Goethe, Von Knigge en vele minder bekende Duitse auteurs - met name schrijvers van historische romans - was ook Broxtermann levendig geïnteresseerd in de Nederlandse geschiedenis en spiegelde hij de revolutionaire gebeurtenissen van het einde van de achttiende eeuw aan de Nederlandse Opstand. Deze specifieke Duitse interesse voor het politieke Nederlandse verleden wacht nog op nadere bestudering. En net als August Wilhelm Schlegel en vele andere Duitsers, werd ook Broxtermann huisleraar in Nederland. Zoals de Arke noachs al stelde: ‘Een Duitsche Goeverneur, eene Zwitsersche Gouvernante. Zie daar het rustpunt eener fatzoenlijke opvoeding’. Annemieke Kouwenberg richt zich in haar onderzoek niet op individuen als cultural agents, maar op genootschappen. Kouwenberg onderzoekt de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen en Felix Meritis als bemiddelaars tussen de Nederlandse en Duitse wetenschappen. Zij ontdekt dat niet alle genootschappen hun rol als wetenschappelijke bemiddelaars even actief hebben uitgevoerd en dat beide genootschappen op zeer verschillende manieren contacten met Duitse genootschappen en met wetenschappers onderhielden, deze inzetten in het Nederlandse wetenschappelijke bedrijf én deze contacten exploiteerden om de eigen status te verhogen. Minstens zo belangrijk als genootschappen en wetenschappers waren de uitgevers en boekverkopers als bemiddelaars tussen Nederland en de Duitse landen. Rietje van Vliet onderzoekt de Nederlands-Duitse boekhandelsrelaties in de tweede helft van de achttiende eeuw aan de hand van een case study van de lutherse predikant en Haagse uitgever Johan Hendrik Munnikhuizen. Als lutherse boekverkoper biedt Munnikhuizen inzicht in het functioneren van een subgroep binnen het uitgeversbedrijf, die een belangrijke rol zou gaan spelen in de boekhandelsbetrekkingen tussen de Republiek en de Duitse staten. Het complexe netwerk van Munnikhuizen bestaat echter niet alleen uit lutherse boekhandelaars, maar ook uit een in Nederland woonachtige Duitse zakenman en een in de boekenmarkt actieve asjkenazische jood. Via deze intermediaire rollen kon Munnikhuizen als verlicht boekverkoper heel West- en Oost-Europa bedienen en de Nederlandse markt verrijken met de nieuwste verlichte Duitse werken. Onderzoek naar culturele uitwisseling dient dus ook aandacht te besteden aan de sociale en religieuze contexten die inwerken op het transitieproces en onderscheid te maken tussen de verschillende praktijken en opvattingen van verschillende groepen zoals arbeiders, studenten, soldaten, reizende zakenlieden, uitgevers, predikanten, priesters, aristocraten, koningen en keizers. Sociale en culturele achtergronden zijn bijvoorbeeld al zeer bepalend voor de reisroutes die men kiest. Heinrich Ludolff Benthem schreef in 1698 dat een Westfaalse boer, een koerier, een | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||
handelaar, een officier en een studiosus weliswaar allemaal in het land reizen, maar verschillende routes bewandelen, omdat zij ook verschillende bestemmingen hebben.Ga naar voetnoot24 De reisroute heeft ook een belangrijke plaats in het door Thomas von der Dunk beschreven reisverhaal van keizer Jozef II, die begint in de Oostenrijkse Nederlanden en van daar doorreist naar de Nederlandse Republiek. Jozef II combineert op zijn reis persoonlijke interesses met politieke doelen. Net als vele Duitse reizigers voor hem, bewandelt Jozef echter ook wel degelijk de bekende toeristische paden, zoals het pad langs Broek in Waterland, waar Duitse reizigers zichzelf zo graag bevestigd zagen in hun clichés over de reinheid der Nederlanders. Evenals Wienbarg en Von Strombeck met het hoofd van Schill, bouwen deze Duitse reizigers een bepaald discours op over Nederland, dat dan door anderen ook weer aangevallen kan worden. Het artikel van Thomas von der Dunk laat zien hoe keizer Jozef II op zijn reis door de Oostenrijkse Nederlanden en door de Nederlandse Republiek zelf tot cultureel object wordt. Hoewel hij incognito reisde verspreidden de geruchten over zijn reisschema zich razendsnel, waarna nieuwsgierige menigten zich rond zijn verblijfsplaatsen verdrongen. Culturele uitwisseling maakt mensen meer bewust van ‘het zelf’ en van ‘de ander’. Juist op het moment dat zijn status als keizer wordt ontkend - een Broek in Waterlander weigert hem de ingang tot zijn huis -wordt hij het meest in zijn keizerlijke rol gedrongen. Zo wordt de reis ook opgenomen in het cultureel geheugen van de Nederlanders: zijn reisdagboek werd al snel in het Nederlands vertaald, met bijzondere aandacht voor de ‘gewigtige trekken van deezen monarch’. Een vergelijking van deze keizerlijke interesse in Nederland met de grote Nederlandse interesse voor andere ‘Duitse’ vorsten, met name de zeer populaire Frederik de Grote, zou meer inzicht kunnen bieden in de visie op het verlicht absolutisme in de Nederlandse Republiek. De bijdragen laten zien dat cultural exchange of ‘culturele kruisbestuiving een dynamischer onderzoeksconcept is dan de traditionele receptiegeschiedenis. Waar receptie te vaak een meer passieve overname van concepten uit een andere cultuur suggereert, biedt cultural exchange meer aandacht aan de actieve assimilatie van culturele concepten en aan de eigen culturele achtergronden. Zo laat Bettina Noak niet alleen zien dat het werk van Rheinvis Feith doordrenkt is met de door Christoph Martin Wieland uitgewerkte esthetische concepten ‘Grazie’ en ‘smaak’, maar toont zij ook hoe Feith deze theoretische inzichten creatief inzet voor andere discoursen, in Feiths geval over de liefde. Feith weekt Wielands ethisch-esthetische idealen los uit de sociale context waar Wieland die wilde inzetten - het Duitse hofmilieu - en vormt ze om naar nieuwe argumenten binnen Nederlandse literaire en maatschappelijke discussies. Ook hier gaat het dus om een actief proces van betekenisontneming en betekenisgeving. Het themanummer ‘Ger-manie’ hoopt zo een bijdrage te leveren aan het levendige onderzoeksgebied van cultural exchange, door aandacht te besteden aan de inhoudelijke en infrastructurele elementen in de culturele transmissie tussen de Duitse landen en de Nederlanden. De case studies vormen verkenningen binnen een breed onderzoeksveld waarin nog veel routes en ‘dragers’ van deze bloeiende culturele transmissie in kaart kunnen worden gebracht.Ga naar voetnoot25 | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Geraadpleegde literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||
|
|