De Achttiende Eeuw. Jaargang 39
(2007)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||
Sociabiliteit
| |||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||
ditionele kader van het reciprociteitsbeginsel gold het weggeven van een gekregen geschenk als bijzonder oneervol. Het betekende immers zoveel als een ondankbare afwijzing van het wederkerigheidsbeginsel, door op een gift of dienst geen tegengift of wederdienst te laten volgen.Ga naar voetnoot1 Het feit dat de suggestie van het weggeven van een gekregen geschenk in 1720 door de schepenen nog werd opgevat als een persoonlijke belediging, toont in ieder geval aan dat de symboliek van wederkerigheid in het uitwisselen van giften en diensten ook bij de bestuurselite aan het begin van de achttiende eeuw nog levendig was. Maar naast dit meer traditionele waardenpatroon verraden de bovenstaande citaten ook de intrede van een nieuwe, veeleer ‘moderne’ mentaliteit die meer afstand nam van de traditionele politieke geschenken. De schepenen stelden namelijk tegenover de beschuldiging van de dekens het argument dat de voorschepen zich nooit oneervol gedragen had, aangezien hij het bewuste kalf na ontvangst aan de vleeshouwers zou hebben terugbetaald. Indien dit klopt, dan had de voorschepen zich inderdaad op een ‘moderne’ manier gedragen: het terugbetalen van een geschenk betekent immers zoveel als het reciprociteitsbeginsel afwijzen door de gift om te zetten in een gekocht goed. Zoals verder nog zal blijken was dit in ieder geval de houding die de centrale regering in toenemende mate van stadsbesturen zou gaan eisen.
Dit voorbeeld suggereert geleidelijke veranderingen op het vlak van de politieke cultuur. Ook in Gent hadden geschenken eeuwenlang gefunctioneerd als een politiek smeermiddel, en hun afwijzing door de gezagsdragers impliceerde hoe dan ook dat hun verhouding met hun medestedelingen zich wijzigde. Meer algemeen is het bekend hoe de centrale overheid in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de achttiende eeuw in toenemende mate druk uitoefende op de lagere bestuursniveau's teneinde een grotere bestuurlijke centralisering of een zogenaamde rationalisatie te bekomen.Ga naar voetnoot2 Lange tijd werd dit proces door historici nogal eenduidig gerubriceerd onder het concept van ‘politieke modernisering’ zoals dat in de politieke wetenschappen naar voren is gebracht.Ga naar voetnoot3 Het blijft evenwel de vraag of zo'n veronderstelde modernisering een doel op zich was dan wel een middel in de machtstrijd tussen de verschillende bestuursniveau's. In ieder geval had de achttiende-eeuwse overheid ter bestrijding van praktijken zoals die uit het Gentse voorbeeld uit 1720 de keuze uit ruwweg twee opties: door een centrale overheidsordonnantie een breuk met de traditionele lokale bestuurspraktijken forceren óf door kleine administratieve stappen (overwegend controle op financieën en het lokale besluitvormingsproces) op het terrein gaandeweg een nieuwe politieke cultuur vestigen. Terwijl voor Antwerpen en Brussel wat betreft het bestrijden van allerlei informele politieke praktijken gestoeld op reciprociteit - zoals het geven van geschenken - grotendeels voor de eerste weg lijkt te zijn gekozen, beschikt men voor Gent daarenboven over een algemene ordonnantie uit 1734, die eens en voor altijd paal en perk moest stellen aan de tradities van geschenken aan en tussen de stadsbestuurders en meer algemeen de cultuur van de politieke dienst en wederdienst. | |||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||
Het politieke relatiegeschenk werd in de achttiende eeuw door de centrale overheid inderdaad niet enkel gezien als een vorm van financiële verspilling. Er zijn aanwijzigingen dat de regering in Brussel ook de politieke uitwerking van het geven van relatiegeschenken in de steden, namelijk het uitbouwen van lokale reciprociteitsnetwerken, doelbewust heeft geviseerd. In de context van een voortschrijdend staatsvormingsproces lijkt dit overigens een logische stap: het gericht uitdelen van geschenken vormde in de steden van oudsher een vast onderdeel van relatienetwerken die ten aanzien van de centrale staat relatief autonoom opereerden. Centralisatie van de bestuurlijke macht was zeker gebaat bij een uitholling van deze lokale structuren. Het viseren van de traditionele geschenken kon dus zeer goed dienen als oplosmiddel om de cohesie van lokale gemeenschappen te verzwakken. Deze stelling wordt bevestigd door het contrast met het naar verhouding erg gematigde standpunt van de regering tijdens de zeventiende eeuw. De tekst voor Gent uit 1734 verschilt op allerlei punten met die van de zogenaamde Ordonnantie Albertine uit 1618 met betrekking tot het Antwerpse stadsbestuurGa naar voetnoot4. Deze twee teksten, die allebei ingaan op het houden van maaltijden en het geven van geschenken, bevatten beide bepalingen met betrekking tot ongewenste bestuurs- en financieringstradities in beide steden. Het tijdsinterval van ongeveer een eeuw illustreert de gewijzigde houding van de regering ten aanzien van het politieke geschenk en lokale politieke netwerken. Reeds de Albertine uit 1618 bevatte een aantal artikels gericht tegen bepaalde praktijken in het Antwerpse stadsbestuur, die volgens de centrale regering al te zeer uitgingen van lokale relatienetwerken en het reciprociteitsbeginsel. Zo werd in kapittel 2, onder artikel 76 bepaald dat het voortaan verboden was om leden van de magistraat of stadsklerken te laten optreden als pachter van de stadsaccijnsen. De belangenvermenging die hierbij optrad, moest volgens Brussel definitief tot het verleden behoren. In kapittel 3, artikel 2 werd bepaald dat leden van het stadsbestuur voortaan geen enkel relatiegeschenk van derden meer mochten aanvaarden. Onder deze potentiële gevers van geschenken werden expliciet de Antwerpse ambachtsgilden vernoemd. Ook moest een einde komen aan het gebruik om bij de verkiezing van subalterne gezagsdragers zoals lagere ambtenaren of ambachtsdekens relatiegeschenken in te zetten om de verkiezing te manipuleren. Inbreuken moesten bestraft worden met het eeuwige verbeuren van deze betrekkingen. Kapittel 4, artikel 3 verbood aan de ambachtsgilden het gebruik om nieuwe meesters te belasten met ‘ongelden, maeltijden oft vergansingen’. De magistraat moest over de naleving van dit verbod waken door jaarlijks alle ambachtsrekeningen aan een uitvoerige controle te onderwerpen. Ook de ‘maeltyden ende bancketten’ van de schepenen moesten het ontgelden: zij mochten voortaan nog slechts 11 specifiek omschreven maaltijden organiseren. Voorts moesten alle uitgaven voor ‘schenckwijnen’ gedetailleerd opgetekend worden. Opmerkelijk in deze context van verbod en (dreigen met) bestraffing was evenwel kapittel 18, betreffende ‘Giften, vereeringhen ende recompensen’. Naast allerlei verbodsbepalingen en het uitdrukkelijke bevel om al deze relatiegeschenken in een afzonderlijk register te noteren, stipuleerde de regering ‘des niettemin de voorschreven wethouderen te laten eene redelycke faculteyt ende dispositie om uyten innecommen der voorschreven stadt naer hunne getrouwicheden en de conscientie met wynen oft andere schencken te moghen vereeren ende recompenseren de personen teghens de voorschreven stadt sulckx verdient hebbende, | |||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||
ende van welcken sy [de wethouders -FV] merckelycke diensten ende voordelen staen te verwachten.’Ga naar voetnoot5 Blijkens dit citaat poogde de centrale regering in Brussel tijdens de zeventiende eeuw enigszins afstand te nemen van het reciprociteitsbeginsel dat met het geven van relatiegeschenken was verbonden. De magistraat mocht na 1618 dan wel geen geschenken meer aannemen, maar ook dan nog bleven de schepenen van een substantiële vrijheid genieten om de raderen van het stedelijke politieke bestel afdoende te smeren door het uitdelen van geschenken. Zoals uit het vervolg van dit artikel zal blijken zijn de bepalingen uit de Ordonnantie Albertine tijdens het verdere verloop van de zeventiende eeuw nauwelijks nageleefd. De Antwerpse (en ook Brusselse en Gentse) ambachtsgilden organiseerden ongestoord uitgebreide maaltijden, en waren vaak nog bijzonder gretig om gezagsdragers mild te stemmen met allerlei geschenken. Dergelijke praktijken werden in belangrijke mate mogelijk gemaakt door de afbrokkeling van het centrale gezag na de dood van landvoogdes Isabella in 1633. Voor de eeuw om was kregen de Zuidelijke Nederlanden niet minder dan vijftien verschillende landvoogden te verwerken, die geen van allen de daadkracht bezaten om de centraliserende initiatieven van de eerste drie decennia van de eeuw verder door te drukken.Ga naar voetnoot6 De vrijheid van handelen van de Zuid-Nederlandse steden - traditioneel de voornaamste hinderpaal voor het vorstelijke centralisatiestreven - moet in de tweede helft van de zeventiende eeuw dus aanzienlijk zijn toegenomen. Aan dit klimaat van betrekkelijke vrijheid in de steden, werd voor wat Gent betreft een einde gemaakt door de ordonnantie van 6 november 1734Ga naar voetnoot7. Dit reglement op het bestuur en de financiën van de stad wilde duidelijk paal en perk stellen aan de vele ‘misbruiken’ uit de voorbije eeuw. Artikel 21 voorzag in de afschaffing van alle vormen van remuneratie in natura, die de Gentse schepenen gewoon waren te ontvangen: tout droit de robe, (...), rédemption de repas, d'habit de parure, vin présenté au rôle, flambeaux, etui, (...), pièces de vin présentées au changement du magistrat, (...), vins au fermes des impôts, (...), couteaux de table, et généralement de toutes autres rétributions, de quelle nature elles puisent être, que nous avons toutes annulées et supprimées, comme nous les annulons et supprimons. Voortaan ontvingen de Gentse schepenen van stadswege slechts een precies vastgesteld jaarloon. Kapittel 7 verbood alle ‘présentations des vins, dons, repas et autres dépenses que l'on fait à la charge de la ville, de la part du magistrat, tant à eux-mêmes qu'à toutes autres personnes étrangères’. In tegenstelling tot de ordonnantie van 1618 moest het vanaf nu uit zijn met het geven van om het even welk geschenk aan om het even wie. Er was evenwel één grote uitzondering, namelijk ‘ce que le collège est accoutumé de donner en vertu des permissions ou décrets émanés de notre part.’ Deze laatste regel openbaart de verborgen raison d'état van het reglement: slechts op bevel van de regering in Brussel mocht het stadsbestuur voortaan nog geschenken geven. De regering verbood de lokale | |||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||
overheid met andere woorden om zelf nog middels het geven van relatiegeschenken haar netwerken uit te bouwen, maar koesterde zelf hoegenaamd geen principiële weerzin om zich van dit middel te bedienen. Het grote verschil met de zeventiende-eeuwse praktijken is dus dat de geschenken door het reglement uit 1734 niet meer konden functioneren in het opbouwen van relatienetwerken ‘van onderuit’, maar enkel nog ‘van bovenaf’: in Gent werd het relatiegeschenk tijdens de achttiende eeuw van een organisch onderdeel van lokale reciprociteitsnetwerken geleidelijk omgevormd tot een instrument van de centraliserende staatsmacht. Tijdens de achttiende eeuw heeft de centrale overheid met meer succes dan in de voorgaande eeuw haar strijd tegen het relatiegeschenk op het lokale niveau bij de stadsbestuurders ingang doen vinden. Dit blijkt onder andere uit de geleidelijk groeiende afwijzende houding van de schepenen ten aanzien van de relatiegeschenken in de corporatieve wereld. In achttiende-eeuwse ambachtsrekeningen zijn kritische randschriften van het stadsbestuur (dat de rekeningen jaarlijks moest controleren) legio. Relatiegeschenken en rijkelijke ambachtsmaaltijden kwamen in ieder geval minder frequent voor dan tijdens de vorige eeuw. Dit gezegd zijnde, bleven er voor ambachtsgilden ook tijdens de eeuw van de Verlichting nog allerlei mogelijkheden om lokale politieke netwerken te onderhouden of uit te bouwen. De tekst uit 1734 was weliswaar een forse ingreep, maar maakte niet onmiddellijk een einde aan de traditionele politieke cultuur. Om de impact van de verstrengde houding van de centrale overheid ten aanzien van lokale politieke netwerken in te schatten, is het de moeite meer uitgebreid op zoek te gaan naar het precieze functioneren van de lokale politieke netwerken waarin ambachtsgilden en individuele meesters zich bewogen. Dit staat toe de draagwijdte van de ingreep uit 1734 en de veranderingen tijdens het vervolg van de eeuw te evalueren. Hoe werkten relatienetwerken in de steden in de praktijk? Welke middelen werden daarbij door de verschillende partijen gemobiliseerd? En welke motieven hadden de actoren voor het onderhouden van allerlei contacten? | |||||||||||||||||||
Relatienetwerken door sociabiliteitIn de zeventiende- en achttiende-eeuwse ambachtsarchieven uit de Zuidelijke Nederlanden zijn vele sporen te vinden van verticale relatienetwerken. We zullen ons hier voornamelijk baseren op informatie uit de bewaarde ambachtsrekeningen en verzoekschriften aan de magistraat. Onze argumentatie is kwalitatief van aard. Dit heeft als voornaamste reden dat het aanbod aan kwantificeerbaar materiaal al te groot is voor een verkennende bijdrage. Bovendien stelt zich met betrekking tot de kwantificering van dit bronnenmateriaal een ernstig methodologisch probleem: vele informele (netwerk-gerelateerde) praktijken worden in de bronnen versluierd door vage en onvolledige bewoordingen, waardoor de noodzakelijke uniformisering van data verre van een evidentie is. Een kwalitatieve analyse levert voorlopig meer op: een vrij makkelijk te volgen spoor voor het bestaan van netwerken en/of patronageverhoudingen is namelijk het gebruik van affectief taalgebruikGa naar voetnoot8: termen als ‘vriendschap’, ‘dankbaarheid’ en ‘vrijgevigheid’ zijn in de corporatieve bronnen frequent aan te wijzen. | |||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||
Relatienetwerken die vanuit het corporatieve milieu tot in de kringen van de schepenen reikten waren tijdens de zeventiende en achttiende eeuw erg pluriform. Een gemeenschappelijke noemer was evenwel dat de gilden voor de uitbouw van een netwerk gebruik maakten van de ‘traditionele’ sociaal-culturele aspecten van hun organisatie. Algemeen gesproken was dit mogelijk doordat ambachtsgilden konden terugvallen op een grotendeels autonome financiële basis. Het geven van relatieschenken was inderdaad een geschikt middel om contacten met de bestuurselite aan te knopen en te onderhouden. Giften in de vorm van spijs en drankGa naar voetnoot9 lijken tijdens de zeventiende en de vroege achttiende eeuw een routinekarakter te hebben gehad. Zo hadden de Gentse visverkopers de gewoonte jaarlijks op Vastenavond een ‘sende’ te laten brengen naar de ‘heeren vande collegie’.Ga naar voetnoot10 Ook vermelden hun rekeningen regelmatig een ‘sende vanden nieuwen harynck’.Ga naar voetnoot11 Dit soort giften in natura had een symbolische betekenis: door jaarlijks een deel van de eerste haringvangst weg te schenken, benadrukte het ambacht zijn verkoopsmonopolie, en maakte het de ruimere gemeenschap duidelijk dat de kwaliteit van zijn verkochte waar onverminderd dezelfde wasGa naar voetnoot12. De Antwerpse wijntaverniers vermeldden geregeld een schenking aan de schepenen van de ‘nieuwe wynen’.Ga naar voetnoot13 Hun Brusselse collega's bezaten een volgens eigen zeggen lange traditie van ‘vereeringen’ en ‘courtoisien’ (in de vorm van wijn) aan de schepenen, burgemeesters, tresoriers en de amman.Ga naar voetnoot14 De Gentse vleeshouwers schonken rond Pasen een hoeveelheid vlees aan de schepenen van de Keure en de hoogbaljuw.Ga naar voetnoot15 Hun Antwerpse collega's schonken tijdens de zeventiende eeuw jaarlijks een halve os aan het stadsbestuurGa naar voetnoot16. | |||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||
Belangrijk evenwel is dat ook het stadsbestuur blijkbaar soms op zijn beurt geschenken gaf aan corporaties: in Antwerpen was het bij het begin van de zeventiende eeuw nog een vast gebruik dat de buildragers (havenarbeiders) op Verloren Maandag een hoeveelheid bier van de magistraat ontvingen.Ga naar voetnoot17 Dit wijst er op dat het overhandigen van geschenken niet louter eenrichtingsverkeer was; men kan dus niet eenvoudig stellen dat deze giften enkel deel uitmaakten van het streven van de ambachtsgilden om de machthebbers voor zich te winnen. Ook stadsbesturen zelf onderhielden op deze wijze actief hun sociale relaties.Ga naar voetnoot18 Deze zelfde groep van ambachtsgilden uit de sector van de voedselvoorziening en de kleinhandel nodigde ook geregeld leden van het stadsbestuur uit op ambachtsmaaltijden, doorgaans op de kamer van het gilde. In Brussel nodigden de bakkers jaarlijks desgevallend meerdere schepenen, (één van de) burgemeesters, de tresorier, de pensionarissen, de rentmeester of nog andere leden van het stadsbestuur uit op de maaltijd ter gelegenheid van Sint-Aubertus, de patroonheilige van het ambacht. Dit ‘nooden vande heeren’ gebeurde volgens het ambacht ‘naer oude gewoonte’, en vormde een vast onderdeel van de feestkalender van het gilde.Ga naar voetnoot19 Ook de brouwers, de vleeshouwers, visverkopers en de wijntaverniers kenden vergelijkbare maaltijden met leden van de magistraat.Ga naar voetnoot20 In Gent en Antwerpen bestonden bij dezelfde groep ambachten vergelijkbare gebruiken. De Gentse vleeshouwers ontvingen in de zeventiende eeuw op de symbolisch zeer belangrijke Sacramentsdag leden van het stadsbestuur en de hoogbaljuw op hun kamer.Ga naar voetnoot21 De meerseniers hielden een dergelijk feestmaal op de dag van de jaarlijkse eedaflegging door de gezworenen van het ambacht.Ga naar voetnoot22 Het zou uiteraard naïef zijn te denken dat dergelijke praktijken alleen maar een traditionele symbolische uitwisseling in de lijn van Marcel Mauss' klassieke Essai sur le don betroffenGa naar voetnoot23. Zowel de magistraat als deze groep van gilden hadden heel wat bij deze geregelde contacten te winnen. Hun frequente informele en zelfs vriendschappelijke contacten kunnen ten dele verklaard worden door de cruciale rol die ambachten uit de voedselvoorziening en de kleinhandel in de stedelijke economie speelden. Een gebrekkige voedselvoorziening was in de vroegmoderne stad immers frequent de directe aanleiding tot sociale spanningen en zelfs oproer. Voor de magistraat stond er bovendien nog meer op het spel: vroegmoderne steden haalden hun inkomsten overwegend uit verbruiksbelastingen op basisproducten zoals met name voedsel en drank. In combinatie met de gebrekkige administratieve omkadering van de stedelijke fiscaliteit had deze afhankelijkheid tot gevolg dat de ambachtelijke corporaties die in deze sectoren actief waren een onmisbare functie vervulden bij het innen van de belastingen. Een groot deel van het bewaarde archiefmateriaal van de Antwerpse, Brusselse en Gentse bakkers, brouwers, wijntaverniers, viskopers of vleeshouwers heeft dan | |||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||
ook betrekking op aspecten van de stedelijke fiscaliteit.Ga naar voetnoot24 Deze documenten herbergen een overvloed aan gegevens met betrekking tot de omvang van de verbruiksbelastingen en de modaliteiten waaronder ze geïnd moesten worden. Hierbij moesten beide partijen, stedelijke overheid en corporaties van producenten of detailhandelaars, een delicaat evenwicht zien te bewaren: de taxatie moest hoog genoeg zijn om de stedelijke schatkist voldoende te spijzen, maar mocht anderzijds niet al te hoog zijn om sociale onrust te vermijden. Voor de producenten en handelaars mocht de belasting dan weer niet te hoog zijn om een terugval in de verkoop te vermijden. De gecompliceerde rol die ambachtsgilden bij het innen van de stedelijke belastingen speelden, blijkt bovendien uit het feit dat ze soms optraden als pachter van bepaalde verbruiks- en invoerbelastingen.Ga naar voetnoot25 Voor de stad bezat een dergelijke regeling het voordeel van de meer betrouwbare controle op de belastinginning, aangezien men er om evidente redenen vanuit mocht gaan dat de belanghebbende pachter (desgevallend het ambachtsgilde) nauwgezet op de inning zou toezien. Voor het pachtende ambacht kwam het er op aan om door onderhandelingen met het stadsbestuur een subtiel evenwicht te vinden tussen een belasting bescheiden genoeg om de verkoop niet te drukken, en een tarief dat toch hoog genoeg was om van de hele pachtoperatie een winstgevende activiteit te maken. De belangenconvergentie met betreking tot de stedelijke fiscaliteit had in ieder geval tot gevolg dat de leden van deze ambachtsgilden door middel van geregelde drinkgelagen en maaltijden informele contacten onderhielden met de desbetreffende verantwoordelijke stedelijke ambtenaren.Ga naar voetnoot26 Veel duidelijker komt de politieke lading van dergelijke praktijken naar voren uit ad-hoc geschenken. In tegenstelling tot de genoemde routinegeschenken en -maaltijden werden deze eenmalige geschenken welbewust overhandigd ter manipulering van het politieke proces. Dergelijke giften kunnen omschreven worden als ‘le prix d'une complaisance, l'achat d'une intervention, peut-être celui d'une conscience, certainement une façon de peser sur la balance des décisions’.Ga naar voetnoot27 In zijn meest extreme vorm kan men deze laatste soort geschenken met een hedendaags begrip - en bijgevolg ook moreel oordeel - bestempelen als een vorm van corruptie.Ga naar voetnoot28 De tijdgenoten hanteerden een dergelijk onderscheid (vooral tijdens de zeventiende eeuw) nog niet erg strikt.Ga naar voetnoot29 | |||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||
Een algemene indicatie voor dit soort praktijken zijn de bewoordingen in de ambachtsrekeningen waarmee geschenken of uitnodigingen voor ambachtsmaaltijden werden omschreven. Zeer vaak werd er op een verhullende manier verwezen naar ‘goede vrienden van het ambacht’ die voor ‘bepaalde diensten’ werden beloond.Ga naar voetnoot30 Dat er evenwel ook werd gespeculeerd op toekomstige diensten blijkt uit formuleringen als: ‘item gegeven aen eenen goeden vrient die ons behulpich is ende noch sijn sal.’Ga naar voetnoot31 Ook cryptische omschrijvingen in de rekeningen van ‘eenighe secrete diensten’ die door een ambacht met een geschenk werden beloond vormt hiervoor een indicatie.Ga naar voetnoot32 Verhullende taal werd evenwel niet altijd noodzakelijk geacht. Aangezien corruptie nog niet strak gedefinieerd was, laat staan consequent gesanctioneerd werd, konden ambachtsgilden vaak nog openlijk de kostprijs van hun manipulaties op schrift stellen. Enkele concrete voorbeelden tonen duidelijk aan dat relatiegeschenken en uitnodigingen voor maaltijden inderdaad tot doel hadden het politieke proces (in ruime zin gedefinieerd) te beïnvloeden. In het proces van manipulatie van het bestuur door ambachtsgilden in de vroegmoderne stad kunnen twee fasen worden onderscheiden: de eerste behelst het beïnvloeden van onderdelen van het beleid met het oog op het veiligstellen van particuliere belangen (door het verkrijgen van gunstige privileges en ordonnanties); de tweede komt slechts voor wanneer de eerste gefaald heeft, en omvat het mobiliseren van steun wanneer de eigen belangen door andere groepen worden betwist. Bij fase twee gaat het meestal om een vorm van ‘lobbying’ bedoeld om de uitkomst van een conflict, desgevallend een gerechtelijk proces te beïnvloeden. Dat het uitdelen van relatiegeschenken sterk kon bijdragen tot de handhaving van de ambachtsprivileges blijkt uit de zeventiende-eeuwse rekeningen van de Gentse vleeshouwers. Hun rekening uit 1680-1681 vermeldt een ‘theeringhe (...) ghedaen int tracteren vanden heere baillu, hoofman ende de avocaet braekelman ende gheswoornen in het nemen van eenighe resolutien raeckende dese voorschreven neeringhe.’Ga naar voetnoot33 Wanneer men weet dat de baljuw verantwoordelijk was voor het vervolgen van inbreuken op de ambachtelijke privileges, wordt zijn aanwezigheid op de vergadering begrijpelijk: het ambacht nodigde hem uit zodat hij dadelijk kennis kon nemen van de bestuurlijke beslissingen van de corporatie. In 1698 besloot het ambacht de strijd tegen onvrije slagers binnen de heerlijkheid van Sint-Pieters op te voeren door ‘een stuck wijns’ te schenken aan ‘eenighe goede vrienden van het ambacht’.Ga naar voetnoot34 In 1706-1707 had deze campagne blijkbaar eindelijk vruchten afgeworpen, aangezien toen besloten werd om geschenken te overhandigen aan ‘eenighe heeren dewelcke | |||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||
diensten hadden gedaen tot het achterhaelen ende interdiceren van vremde sleghers die vleesch waeren vercoopende ten grooten intreste deser neeringhe.’ Een jaar later beloonde het ambacht ‘eenighe heeren vande capiteyns ende provost inden dienst vande militaire alhier in garnisoen ligghende voor het achterhaelen van vremde militaire slaghers.’Ga naar voetnoot35 De Gentse meerseniers vonden het in 1681 wenselijk enkele ‘vrinden’ met wijn te ‘beschincken’, teneinde hun steun te verkrijgen bij het vervolgen van onvrije winkeliers. Een paar jaar later gebeurde hetzelfde, dit keer met het oog op het opsporen (in de archieven van het stadhuis?) van oorkonden ‘dienstich om te doen produceren inde saecke vande neeringhe.’Ga naar voetnoot36 De rekening uit 1593-1595 van de Antwerpse wijntaverniers vermeldt een uitgavenpost van meer dan 85 gulden, besteed aan maaltijden en relatiegeschenken. Het betrof hier enkele feestmalen tijdens welke men ‘diversche rysen getracteert [had] inde affairen vande natie met eenighe goede heeren die de natie tot heure assistentie van doene hadde.’ Tegelijk stuurde men enkele hoge heren ‘tot een vereeringhe’ een hoeveelheid ‘nieuwe wynen’.Ga naar voetnoot37 Enkele jaren later maken de rekeningen van het ambacht melding van het feit dat enkele wijntaverniers wegens het aan een te hoge prijs verkopen van wijn door de schout waren ‘gecalengiert’. Het ambacht besloot daarop de wetsdienaar te vermurwen met een gift van oesters en wijn.Ga naar voetnoot38 Hun Brusselse collega's besloten in 1620 bij een formele kamerresolutie dan weer ‘dat de dekens sullen de heeren wethouderen ende anderen beschincken, soo om te beter te comen tot het stuck van de vyff stuyvers op elck ame wyns, tot ontlastinghe vanden ambachte.’Ga naar voetnoot39 In 1683 werd door een kamerresolutie van dit ambacht besloten om op de jaarlijkse tractatie van de nieuwe meesters ook enkele hoge heren uit te nodigen: de burgemeesters, schepenen, tresoriers, de pensionaris en de rentmeester. De dekens kregen evenwel toestemming om minder bruikbare magistraatsleden ‘achter te laeten’. Ook mochten zij ‘discretelijck doen eenige vereeringe aen den eenen oft den anderen vande heeren, om te becommen eene plaetse ende te mogen stellen eene persoon in het comptoir vanden wijnaccijse totten ontfanck vande vier gulden.’Ga naar voetnoot40 De Antwerpse buildragers zijn een goed voorbeeld van de manier waarop ambachten door het geven van geschenken steun trachtten te mobiliseren tijdens het voeren van rechtszaken tegen buitenstaanders. In de jaren tussen 1622 en 1625 spande het ambacht meerdere processen in tegen particulieren, mogelijk overtreders van het ambachtsprivilege. Het ambacht deelde vlot allerlei geschenken uit aan personen die het verloop van de juridische procedure konden beïnvloeden. Zo werden respectievelijk vaten wijn, sneden vis, oesters, kazen en twee zilveren kroezen ter waarde van dertig gulden geschonken. De identiteit van de ontvangers valt evenwel niet te achterhalen, aangezien zij in de bewaarde rekeningen slechts als ‘goede vrienden’ werden omschreven.Ga naar voetnoot41 Het betrof hier duidelijk niet enkel het | |||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||
belonen van de goede wil van enkele klerken of andere stedelijke ambtenaren; het ambacht trachtte door het geven van relatiegeschenken het concrete verloop van de rechtsgang te manipuleren. Dit blijkt uit de in de rekeningen gebruikte formulering met betrekking tot enkele van de geschenken. Zo wordt in 1622-1623 met betrekking tot de gift van ‘twee sylveren croesen’ verduidelijkt dat het ambacht ze had ‘moeten schenken aen twee goede vryenden die ons soude behulpich weese in ons proses tegen sander cremers.’Ga naar voetnoot42 Bij een andere, niet gespecificeerde gift ter waarde van 32 gulden noemde men als begunstigden ‘twee goy vrinden die ons behulpich geweest hebben in ons twee processen.’Ga naar voetnoot43 In 1625 was er dan weer sprake van ‘een viertel terwen die wij hebben geschonken aen eenen goeden vrint om ons behulpich te sijn.’Ga naar voetnoot44 Soms kon het voeren van een proces voorkomen worden doordat het ambacht bemiddelaars inschakelde. Zo was er in de rekening van 1635-1636 sprake van ‘drie goey vrienden die wij gemoeyt hadden om te akkorderen met mijn heer den schout voor haer lieder groete moet tot een cleen danckbaerheyt.’ Deze kleine dankbaarheid kostte het ambacht 21 gulden.Ga naar voetnoot45 Relatiegeschenken deden ook soms dienst om het verloop van procedures voor hogere, niet-stedelijke rechtbanken te beïnvloeden. Aan het einde van de zestiende eeuw deden de Antwerpse kuipers een aantal schenkingen teneinde een proces tegen de brouwers voor de Raad van Brabant tot een goed einde te brengen. Ondermeer wijn, ‘dry grevesantschen keesen’ en olie en azijn werden uitgedeeld aan niet nader genoemde bij het proces betrokken personen.Ga naar voetnoot46 Zo'n eeuw later waren de Gentse kuipers minder terughoudend in het bij naam noemen van hun begunstigden. Opnieuw tijdens het voeren van een proces werd getracht invloedrijke lieden door middel van relatiegeschenken aan zich te binden. In 1671 leverde het ambacht ‘twee filetten wijn’ respectievelijk aan de kapucijnen en de discalsen in Mechelen, aangezien de paters zich in het proces van de kuipers tegen ene Adriaen Martens voor de Grote Raad van Mechelen de moeite hadden getroost de zaak van het ambacht bij de rechtbank te ‘recommanderen’. Maar ook raadsheer Monceau van de rechtbank zelf, ‘rapporteur geweest vant voornoemde proces’, ontving van het ambacht een courtoisie. Door de letterlijke formulering van ‘eene belofde courtoisie volghens sijne [van raadsheer Monceau] missive inhaudende’Ga naar voetnoot47 lijkt een interpretatie van dit geschenk als een vorm van beredeneerde corruptie plausibel. Deze verspreide voorbeelden maken duidelijk dat relatiegeschenken door de ambachtsgilden niet enkel gebruikt werden om de eeuwenoude, formele relaties met andere stedelijke instituties en ambten symbolisch te onderhouden. In concrete situaties werd door middel van ambachtsmaaltijden en relatiegeschenken steun van hooggeplaatste personen gemobiliseerd. Patronageverhoudingen kunnen dit evenwel nog niet genoemd worden; het lijkt | |||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||
hier immers te gaan om incidentele, informele contacten, terwijl patronageverhoudingen bestendige sociale relaties zijn, die vaak vele jaren duren.Ga naar voetnoot48 | |||||||||||||||||||
Sporen van patronage: oversten en hoofdmannenHeuse patronageverhoudingen tussen (personen binnen) ambachtsgilden en leden van de bestuurselite lijken in de Zuid-Nederlandse steden wel degelijk te hebben bestaan. Vooral voor Antwerpen en Gent bleef opmerkelijk materiaal bewaard dat het toestaat deze bestendige relaties tussen de gilden en hooggeplaatste heren op het spoor te komen. In Gent vormt het ambt van ‘ambachtsoverste’ een interessant element. Deze functie was in 1540 door Karel V bij zijn bestraffing van de opstandige Gentse gilden in het leven geroepen. Aan het hoofd van de 21 door toedoen van de Concessio Carolina nieuw gevormde corporaties kwamen ‘oversten’ te staan, gerecruteerd uit de families van de stadsnotabelen. Dankzij het onderzoek van Johan Dambruyne is deze functie ook voor de tweede helft van de zestiende eeuw beter gekend. Tussen 1545 en 1600 werden in totaal uit 151 families ambachtsoversten gerecruteerd. Van deze families behoorden er 93 (meer dan 60 procent) tot de groep van nieuwe stadsadel en stadsnotabelen, families die pas in de loop van de zestiende eeuw hoog aanzien of een groot fortuin wisten te vergaren. De oude stadsadel en poorterij - families die reeds sedert de Middeleeuwen aanzien genoten en rijkdom bezaten - was goed voor 49 families (zo'n 32 procent). Slechts 9 families (6 procent) behoorden tot het ambachtsmilieu. Deze cijfers tonen aan dat er in de overgrote meerderheid van de gevallen geen professionele affiniteit tussen een overste en ‘zijn’ ambachtsgilde heeft bestaan.Ga naar voetnoot49 In de historische literatuur werd sterk de nadruk gelegd op de superviserende en controlerende functie van de Gentse ambachtsoversten. Dambruyne heeft betoogd dat Karel V met het instellen van deze functie voornamelijk de corporatieve machtsuitoefening en identiteit heeft willen viseren. Het dekenschap werd formeel afgeschaft en het aantal gezworenen overal tot twee teruggebracht. Deze uitschakeling van de ambachtelijke bestuurselite vond een logisch verlengstuk in de aanstelling van gezagsgetrouwe stadsnotabelen, die door hun gebrek aan professionele bindingen met de gilden de aangewezen personen leken om de opstandige ambachtslieden voor altijd in toom te houden. Het vrij autoritaire karakter van de functie van ambachtsoverste wordt volgens Dambruyne verder geïllustreerd door het feit dat de ambachtslieden in de keuze van de oversten geen enkele inspraak hadden.Ga naar voetnoot50 Voor de zeventiende eeuw zijn er nochtans tal van aanwijzingen dat dit beeld van de ambachtsoversten als gezagsgetrouwe bewakers van de ambachtsgilden aanzienlijk genuanceerd moet worden. Meerdere decennia na de Concessio Carolina lijken sommige van de rigoureuze structuren die Karel V de Gentse corporaties had opgelegd zich onder druk van de alledaagse informele praktijken van de stedelijke politiek merkbaar te hebben verzacht. Er mochten dan geen professionele affiniteiten tussen overste en ambachtsgilde bestaan hebben - affiniteiten op andere vlakken bestonden wel degelijk. In het kader van het opsporen van patronageverhoudingen kan men de vraag stellen of er geen duurzame banden waren tussen bepaalde ambachtsgilden en verschillende families van stadsnotabelen. Hoewel diep- | |||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||
gravend prosopografisch onderzoek noodzakelijk is om de eventuele netwerken voor de hele corporatieve wereld in kaart te brengen, kunnen ook op basis van een beperktere analyse van bepaald bronnenmateriaal verkennende vaststellingen over dit onderwerp worden gedaan. In tal van zeventiende- en achttiende-eeuwse documenten (bijvoorbeeld de rekeningen, resolutieboeken en rekesten) van de Gentse ambachtsgilden worden de namen en eventuele titels van de ambachtsoversten vermeld. Sommige ambachten, zoals de vrije schippers en de vleeshouwers hielden daarnaast een afzonderlijk Boeck vanden heuversten bij waarin zijn naam met daarbij alle (adellijke en/of universitaire) titels werden genoteerd, en zijn wapenschild in de diverse kleuren werd afgebeeld.Ga naar voetnoot51 Maar lang niet alle ambachten lijken even nauwe banden met hun overste te hebben onderhouden. Afgaande op de onvolledige vermeldingen van hun namen en titels in de documenten van bepaalde andere corporaties,Ga naar voetnoot52 lijkt het plausibel dat het aanleggen van een luisterrijk overstenregister een indicatie vormt voor de goede relaties tussen het ambacht in kwestie en de bekleder van het mandaat van overste. Bepaalde (leden van) notabelenfamilies lijken een voorkeur gehad te hebben voor de meest prestigieuze ambachtsgilden zoals de vleeshouwers of de vrije schippers. Tussen 1615 en 1645 bekleedden elf personen, behorend tot slechts acht families, de functie van overste van de vleeshouwers.Ga naar voetnoot53 De namen van deze families, waaronder Borluut, Triest, de Vos, van Seclyn, en de Blasere, figureren allemaal prominent in de door Dambruyne opgestelde lijst van de belangrijkste politieke families tussen 1584 en 1600. De geslachten Triest, de Vos en Borluut bekleedden wat hun aantal mandaten in het stadsbestuur betreft zelfs respectievelijk de eerste, de tweede en de vierde plaats.Ga naar voetnoot54 Tussen 1584 en 1615 bekleedden twaalf individuen, behorend tot acht verschillende families, het mandaat van overste van de vrije schippers. Naast de hiervoor reeds vermelde families Triest, de Blasere en Van Seclyn namen ook de geslachten Cortewille (zevende plaats), Rym (achtste plaats), Norman (negende plaats) één of meerdere mandaten voor hun rekening.Ga naar voetnoot55 Het lijkt plausibel dat dergelijke families van aanzien minder snel bereid waren hoofdman van een eerder onaanzienlijk ambachtsgilde te worden. In de bewaarde rekeningen van bijvoorbeeld de schoenmakers of het ambacht van de Vier Gekroonden komen zij in ieder geval veel minder vaak of helemaal niet voor.Ga naar voetnoot56 | |||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||
Dat het uitoefenen van de functie van ambachtsoverste inderdaad repercussies had voor de eer en reputatie van de bekleder blijkt uit een rekest uit 1655 van de overste van de corporatie van de molenaars en de olieslagers aan de schepenen van de Keure. Overste Jan Van Laecke verklaart in dit document hoe hij zes en een halve maand daarvoor Pieter Coornaert was opgevolgd, na diens overlijden in functie. Aangezien echter de magistraatsvernieuwing aanstaande was - gelegenheid bij welke (in principe elke twee jaar) ook nieuwe ambachtsoversten werden aangesteld - vreesde Van Laecke reeds voor het verstrijken van het jaar uit zijn functie ontheven te worden. Hij verzocht de schepenen daarom aan te mogen blijven, ‘boven dat sulckx [ontslag] oock zaude strecken tot verminderynge van zijne reputatie, midts een ighelick zaude vast hauden dat hij wort verlaten om zijne ignorantie, incapaciteyt, ofte faulte daerinne ghecommitteert.’Ga naar voetnoot57 De in de bestaande literatuur onverminderd gehandhaafde en in formeel opzicht terechte stelling dat de ambachten ‘geen enkele inspraak’ hadden bij de aanstelling van hun oversteGa naar voetnoot58, lijkt door een veelzeggende vermelding in de zeventiende-eeuwse rekeningen van de Gentse vleeshouwers genuanceerd te moeten worden. In de rekening uit 1671-1672 staat namelijk hoe het ambacht een geschenk had gestuurd ‘aen mijn here van vaernewijck, ancommenden heuversten (...) om [hem] daermede uut te coopen ende [het mandaat] present te doen aen sekeren vrient deser neeringhe.’Ga naar voetnoot59 Deze vermelding, hoewel zeldzaam of misschien wel enig in zijn soort, toont aan dat de alledaagse praktijken van de stedelijke politiek wel eens sterk afweken van de voorschriften gecodificeerd in vorstelijke ordonnanties. Het feit dat de bestuurders van het vleeshouwersambacht het mandaat van overste lijken te hebben weggeschonken aan een kandidaat van hun keuze, suggereert dat deze informele en zelfs hoogst illegale praktijken desgevallend ook op de steun van de magistraat kon rekenen. Gezien het feit dat de vroegmoderne stedelijke politiek een kluwen van formele en informele relatienetwerken en familiale banden was, en het systeem bovendien in hoge mate gekenmerkt werd door de vermenging van gemeenschaps- en particuliere belangen, kan het voorkomen van zulke praktijken eigenlijk niet verbazen. Hoewel de precieze politieke context van dergelijke wetsovertredingen niet meer te achterhalen is, mag men er vanuit gaan dat er voor de betrokken partijen inderdaad geregeld motivationele conflicten ontstonden: in een wereld van patronage en ‘lobbying’, waarin de verschillende gezagsniveau's naast elkaar en niet zelden ook tegen elkaar in opereerden, voelden ook de stedelijke gezagsdragers zich af en toe flink in het nauw gedreven door de divergerende belangen en strategieën van hun sociale contacten. In zulke situaties maakte men wellicht een afweging welk politiek principe sterker moest doorwegen; het formele van de vorstelijke wetgeving, of het informele en soms wetsovertredende van de lokale politieke praxis. In Gent lijken in het bijzonder de zogenaamde ‘prinsenkinderen’ (vleeshouwers, vrije schippers en visverkopers) nauwe banden met hun oversten te hebben onderhouden Zo werd de overste van het ambachtsgilde van de vrije schippers, die tevens hoogbaljuw van Gent was, in 1718 peetvader van een schipperszoon. Indien het prestigieuze schippersambacht geen bijzondere relatie met hun adellijke overste onderhouden zou hebben, dan zou deze laatste | |||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||
wellicht ook niet makkelijk optreden als peetvader van het kind van een ambachtsmeester. In de bestaande literatuur wordt peetvaderschap in ieder geval geïnterpreteerd als een belangrijke indicatie voor banden van patronage.Ga naar voetnoot60 Andere vermeldingen in de archieven van de vrije schippers illustreren dat het ambacht niet enkel een formele relatie met zijn oversten onderhield. Het ambacht leverde vele inspanningen om hen allerlei eerbewijzen te laten toekomen. Zo werd in 1713 een nieuwe klok in de schipperskapel opgehangen, ter gelegenheid van welke gebeurtenis ook een symbolisch peetvaderschap werd afgekondigd. ‘Peetvader’ van de klok werd de overste van het ambacht, Jan Philippe Frans de la Woestijne. De bewuste klok ging voortaan door het leven met de naam ‘Joannes Phillipus’.Ga naar voetnoot61 Wanneer de ambachtsoverste tijdens zijn mandaat overleed, stapten de meesters van het ambacht mee in zijn begrafenisstoet. Soms bekostigde het ambacht ook specifieke onderdelen van de uitvaart.Ga naar voetnoot62 Ook lieten de vrije schippers (zoals ook de vleeshouwers) geregeld het wapenschild van hun adellijke overste aanbrengen op de muren van hun vergaderkamer of zelfs op hun altaar in de kerk.Ga naar voetnoot63 De Gentse vleeshouwers bezaten daarnaast nog een bijzondere mogelijkheid om de relaties met hun oversten en andere hooggeplaatste heren te onderhouden. Sinds de Middeleeuwen genoot het ambacht vanwege de vorst namelijk het voorrecht in het hele graafschap Vlaanderen te mogen jagen.Ga naar voetnoot64 Vaak werd ook de ambachtsoverste op deze jachtpartijen uitgenodigd.Ga naar voetnoot65 Dit soort eerbewijzen lijken geïdentificeerd te mogen worden met de intangible benefits die Sharon Kettering ziet als de essentiële inbreng van cliënten in een patronagenetwerk. Trouw, dienstbaarheid en vooral ‘demonstrations of esteem’ speelden in de vroegmoderne samenleving een vitale rol in de uitbouw van bestendige verticale relatienetwerken. Tegenover deze minder tastbare en in belangrijke mate symbolische voordelen voor de patroon, stonden concrete ‘material benefits, advancement and protection’ die de cliënt in ruil van zijn patroon ontving.Ga naar voetnoot66 | |||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||
Het voorbeeld van de Gentse vleeshouwers illustreert dat een dergelijke ruil tussen ambachtsgilden en hun oversten inderdaad voorkwam. Zo waren de jachtpartijen van het ambacht niet louter gezellige uitstapjes van het ambachtsbestuur en de overste. Bij bepaalde gelegenheden trokken de gezworenen en de overste er namelijk op uit met andere hooggeplaatste heren, om de zaak van het ambacht bij hen te bepleiten. Zo staat in de ambachtsrekening van 1671-1672 vermeld hoe men een maaltijd hield, ‘present eenighe heeren schepenen ende andere vrienden vande neerijnghe mette selven ter jacht gheweest hebbende ende in vergeldinghe van eenighe secreten diensten voor deselve neeringhe gedaen.’Ga naar voetnoot67 In 1680 nodigde het ambacht naast hun overste de hoogbaljuw uit.Ga naar voetnoot68 In 1720 heette het dat de overste met ‘eenighe secrete vrienden ter jacht hadde gheweest.’Ga naar voetnoot69 Dat het bij deze uitstapjes niet enkel om ontspanning ging, maar dat er tijdens het jagen ook over de stedelijke politiek werd gesproken blijkt verder uit enkele vermeldingen in de rekeningen bij het begin van de achttiende eeuw. In de rekening uit 1706-1707 leest men hoe de ambachtsoverste was gaan jagen ‘ten presentie van eenighe heeren om te spreken vande vreemde slaeghers naer voorgaende communicatie ende consent van eenighe suppoosten.’ Blijkbaar had deze bemiddelingspoging ten voordele van het ambacht succes, aangezien de rekening van het volgende jaar vermeldt dat er een nieuwe jachtpartij werd ingericht, ditmaal om te bedanken ‘diveersche heeren de welcke dienst hadden ghedaen aengaende de vremde slaeghers.’Ga naar voetnoot70 In combinatie met de hiervoor vermelde gegevens met betrekking tot de relatiegeschenken die het ambacht in deze jaren uitdeelde, wordt duidelijk hoe een ambachtsgilde door een brede campagne van lobbyen politieke steun trachtte te winnen om de overtreders van zijn economische privileges te bestrijden. Het geven van een relatiegeschenk was een vrij onpersoonlijke manier om dergelijke steun te verwerven: door de overhandiging van een geschenk werd de ontvanger in een afhankelijkheidsrelatie geplaatst, aangezien het niet beantwoorden van zulke symbolische toenaderingspogingen als oneervol en wellicht ook politiek-strategisch als onverstandig werd beschouwd. Door middel van patronage kon evenwel een meer persoonlijke band worden gecreëerd. De ambachtsoverste trad hierbij op als bemiddelaar, die zijn eigen contacten en al zijn politieke savoir faire kon inzetten om de zaken van zijn cliënt, het ambacht, te behartigen. Bij meer toekomstige studies van de politieke machtsverdeling in de vroegmoderne corporatieve wereld zou in ieder geval ook met de volgende twee elementen rekening gehouden moeten worden: welke groepen waren in het geval van een conflict in staat om dure relatiegeschenken te bekostigen, en wie kon daar bovenop ook via patronagenetwerken de nodige steun mobiliseren om de schaal in zijn eigen voordeel te doen overhellen? Het absolute hoogtepunt wat betreft de mogelijkheden tot politiek lobbyen voor de Gentse vleeshouwers was de jachtpartij van oktober 1667. Toen trokken leden van het ambacht in gezelschap van opnieuw hun overste en de hoogbaljuw van Gent er op uit om tussen Brussel, Mechelen en Leuven een grote jachtpartij te houden. Zij werden hierbij vergezeld door leden van de hoogste adel: de hertog van Aarschot en de prins de Ligne.Ga naar voetnoot71 Het | |||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||
is een verleidelijke hypothese om ook hierin een vorm van (of althans mogelijkheid tot) politieke lobbying te zien. In ieder geval is het plausibel dat de adellijke hoofdman of de hoogbaljuw hun contacten met de hoge adel konden aanwenden om de zaak van hun client, het vleeshouwersambacht, te bepleiten. Gezien de invloed en de contacten van de aristocratie aan het hof en in de hoogste regeringsorganen, lijkt het niet onwaarschijnlijk dat het ambacht via zijn patroons op stedelijk niveau ook het beleid van de centrale overheden trachtte te beïnvloeden. Het zou hier, kortom, kunnen gaan om een verticaal relatienetwerk vergelijkbaar met diegene beschreven door Sharon Kettering: een patron-broker-client network, waarbij de cliënt op het lokale niveau, het vleeshouwersambacht, door zijn patroon(s) op het lokale niveau, de ambachtsoverste en de hoogbaljuw, via bemiddeling in contact werden gebracht met de patroons van deze laatsten op het nationale niveau, de hertog van Aarschot en de prins de Ligne. Gezien het feit dat precies de Gentse vleeshouwers zich sinds de late Middeleeuwen op allerlei manieren moeite getroostten om bij de vorst in een goed blaadje te komenGa naar voetnoot72, lijkt het uitbouwen van een patroon-makelaar-cliëntnetwerk dat reikte tot aan de hoge adel en het hof een logische stap in het verwerven van invloed. Overigens lijkt ook een eenvoudig streven naar het bekomen van een adellijke afzetmarkt voor de eigen handelswaar niet onwaarschijnlijk. Tijdens de regering van Albrecht en Isabella waren het in ieder geval leden van het Gentse vleeshouwersgeslacht Van Melle die het kalfsvlees bestemd voor het hof mochten leveren.Ga naar voetnoot73 Voor Antwerpen bleef eveneens materiaal bewaard dat licht werpt op het functioneren van patronagenetwerken tussen de ambachtsgilden en de stedelijke bestuurselite. Tot diep in de achttiende eeuw komt in documenten met betrekking tot de corporatieve wereld de term ‘hoofdman van een ambacht’ voor. Deze functie is door de bestaande historische literatuur over het hoofd gezien. In geen geval is verwarring met een ‘hoofdman van de poorterij’ mogelijkGa naar voetnoot74. Dit laat vermoeden dat het om een informeel gegroeide functie ging, vooral omdat de formeel bestaande politieke instellingen van het vroegmoderne Antwerpen goed gekend zijn.Ga naar voetnoot75 Blijkens meerdere vermeldingen in de rekestboeken van de magistraat kozen de Antwerpse ambachtsgilden bovendien zelf - in samenspraak met de magistraat - wie ze tot hoofdman benoemden. Zeer vaak kozen de corporaties dienende of voormalige magistraatsleden, vaak zelfs behorend tot dezelfde families.Ga naar voetnoot76 | |||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||
Tenminste sinds de late zestiende eeuw vermelden ambachtsrekesten en -rekeningen regelmatig deze hoofdman. Het lijkt daarbij te gaan om een erefunctie: de hoofdman nam geregeld deel aan de ambachtsvergaderingen, en kwam soms naar de misvieringen van ‘zijn’ corporatie of werd op de ambachtsmaaltijden uitgenodigd. In ruil daarvoor ontving hij naast een jaarlijkse ‘gratificatie’ allerlei symbolische eerbewijzen en geschenken.Ga naar voetnoot77 De overeenkomsten met de Gentse functie van ambachtsoverste zijn opmerkelijk: ook in Antwerpen lijkt er een informele uitwisselings- en ruilpraktijk tussen ambachtsgilden en leden van de bestuurselite te hebben bestaan. De hoge heren ontvingen de nodige eerbewijzen, en werden wellicht bij hun beleid als schepenen door het ambachtsgilde gesteund, of ontvingen van de ambachtslieden informatie noodzakelijk voor de uitoefening van hun ambt. In ruil voor deze intangible benefits spande de hoofdman zich in om de belangen van ‘zijn’ ambacht te behartigen. Het grote verschil met Gent betreft evenwel het informele karakter van het hoofdmanschap. In tegenstelling tot de Gentse ambachtsoversten, die in 1540 waren aangesteld om de corporaties dociel en gezagsgetrouw te houden, is er voor Antwerpen geen enkel spoor dat op een vergelijkbaar autoritair karakter wijst. De samenwerking tussen bestuurselite en corporatieve middengroepen lijkt in Antwerpen veeleer een vrijwillig karakter te hebben gehad. | |||||||||||||||||||
BesluitVoor de zeventiende en de vroege achttiende eeuw beschikken we over een overvloed aan materiaal dat het bestaan van verticale relatienetwerken tussen het ambachtelijke milieu en de kringen van de bestuurselite aantoont. Relatiegeschenken en maaltijden met een ‘traditioneel’ dan wel een ad hoc-karakter waren voor ambachtsgilden zeer voorname hulpmiddelen om aan politiek te doen. Dergelijke giften aan machtige heren bewogen zich vaak op het grensgebied tussen Marcel Mauss' klassieke, rond reciprociteit gecentreerde concept van ‘le don’Ga naar voetnoot78 en de meer recente theorievorming rond geschenken, die veeleer de nadruk legt op het asymmetrische karakter van dergelijke verhoudingen.Ga naar voetnoot79 Precies deze relatieve ongrijpbaarheid van het geschenk maakte het tot zo'n efficiënt politiek instrument. Voor Antwerpen en Gent zijn er ver in de achttiende eeuw voldoende aanwijzingen om te spreken van heuse patronageverhoudingen tussen bepaalde ambachtsgilden en (leden van) families uit de bestuurselite. Deze bestendige, vaak jaren of decennialang volgehouden relatienetwerken moeten een stabiliserende invloed hebben uitgeoefend op het politieke proces in beide steden. | |||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||
Tijdens de achttiendde eeuw kwam er evenwel geleidelijk verandering in deze politieke cultuur van dienst en wederdienst. Onder druk van de centrale overheid gingen ook de lokale bestuurders hun houding ten aanzien van dit soort informele praktijken herzien. Eerder dan geïnspireerd door een nogal abstract streven naar modernisering van het bestuur lijkt het optreden van de regering in Brussel tegen het relatiegeschenk en de feestmaaltijd te zijn ingegeven door het verlangen de machtsbalans in het eigen voordeel te doen overhellen. De impact op de lokale politieke praxis door de ordonnantie uit 1734 voor Gent en andere maatregelen met een ad-hoc karakter moet groot geweest zijn. Tijdens de achttiende eeuw konden stedelijke middengroepen in de Zuidelijke Nederlanden in ieder geval veel minder een beroep doen op de voorheen zeer courant gebruikte en van (de suggestie van) reciprociteit doordesemde middelen om verticale relatienetwerken uit te bouwen. Verder onderzoek naar het staatsvormingsproces tijdens de eeuw van de Verlichting zal in ieder geval met deze strijd tegen lokale politieke netwerken rekening moeten houden. Over de auteur | |||||||||||||||||||
Gebruikte literatuur
| |||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||
|
|