De vertelde achttiende eeuw
De Verlichting ruikt naar schelvis
Het gaat niet goed met de visvangst in het Maassluis van de late achttiende eeuw. Jaar na jaar leggen de schippers en reders geld toe op hun buizen en hoekers. Een vertegenwoordiging van de elite van het Zuid-Hollandse stadje reist daarom, bewapend met vaatjes presentharing, af naar Den Haag om de Staten te verzoeken de haringvangst te ondersteunen met een subsidie, en met succes. Een van hen, de jonge reder Roemer Stroombreker, door erfenis en huwelijk een vooraanstaand man in de gemeenschap, ontmoet in Den Haag de jonge Mozart. Van de ziekelijke jonge knaap is hij meer onder de indruk dan van de hoge heren met hun zwarte hoeden. Ook bij zijn tweede bezoek aan Den Haag, voor een pleidooi bij de stadhouder nadat enkele magistraatsleden zijn gemolesteerd door rumoerig volk, heeft Roemer slechts oog voor de details die de andere aanwezigen ontgaan. Hij kan zijn ogen niet van de prins afhouden en lijkt de reden van zijn komst haast vergeten te zijn.
Het levensverhaal van Roemer Stroombreker vormt de buitenste laag van de laatste roman van Maarten 't Hart, Het psalmenoproer. Stroombrekers leven wordt, met enkele jarenlange cesuren, gevolgd van prille jeugd tot hoge ouderdom en vormt zo een kapstok om het verhaal te vertellen van Maassluis in de tweede helft van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw. Dat Roemer vooral fungeert als getuige wordt telkens geïllustreerd door zijn afwezige karakter en zijn oog voor - gezien de loop van het grotere verhaal - niet ter zake doende details: het pianospel van de jonge Mozart, de vogels in de haven van Maassluis, de krullen van een nettenboetster, de geur van zijn echtgenote. Roemer staat als een stroombreker in de branding van de gebeurtenissen die de gemoederen van de bevolking beroeren.
Wat de Sluisenaar van deze jaren bezighoudt is de genoemde visvangst en, de titel belooft het al, de wijze waarop de psalmen dienen te worden gezongen. In de achttiende eeuw die 't Hart tot leven wil laten komen speelt de Verlichting nauwelijks een rol. Althans, zo lijkt het. Door in de huid te kruipen van de naïeve Roemer Stroombreker dring je als lezer in de ziel van de achttiende-eeuwer. Door het taalgebruik in het boek, dat balanceert tussen hedendaags en vroeg-modern Nederlands, door de grote gedetailleerdheid en door de futiliteit van sommige gebeurtenissen komt de lezer terecht in die alledaagse werkelijkheid. Het taalgebruik zal voor sommigen even doorbijten zijn, maar in deze opzet slaagt 't Hart juist door zijn woordkeuze wonderwel.
Wanneer we dan in die Maassluise geest zijn doorgedrongen, wordt duidelijk dat de alledaagse gebeurtenissen in het leven van Roemer Stroombreker juist alles te maken