De Achttiende Eeuw. Jaargang 39
(2007)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| ||||||||||||||||
Naald of slagzwaard?
| ||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||
noemt Rosendaal deze vermelding wel, maar uitsluitend om daar ieder belang van te ontkennen: de vermelding was maar in een noot, die noot was niet door Mirabeau maar door ‘een Nederlandse medewerker’ geschreven, Wolff wordt in die noot wel om haar schrijfstijl maar niet om haar verdiensten voor de patriotse zaak geroemd, en om die Geloofsbelydenis uit 1772 had ze in 1788 toch werkelijk niet hoeven vluchten.Ga naar voetnoot4 Omdat hij daarbij geheel voorbijgaat aan de passage waarbij de schrijver in kwestie het van belang achtte om naar Wolff en haar Geloofsbelydenis te verwijzen - terwijl in die hoogst politieke passage, een aansporing aan de Bataven om de vrijheidsliefde waarmee zij zich keer op keer tegen iedere tirannie hadden verzet nu te mobiliseren om zich tegen de stadhouder te keren - mist Rosendaal de betekenis van de waarderende verwijzing naar Wolff, die nu juist haar politieke voorbeeldfunctie betrof. Rosendaal pareert deze kritiek met een rekensom: ‘Welgeteld zes regels gaan over Wolff, en dat op 116 pagina's ofwel ongeveer 4800 regels’. Welgeteld! Maar een dergelijke telling is zonder een vergelijking met het aantal regels dat Mirabeau of zijn Nederlandse nègre Paul-Henri Marron aan andere patriotten wijdde geheel zonder betekenis, en zou zelfs dan zonder enige inhoudelijke analyse volslagen oninterpreteerbaar zijn. Minstens zo merkwaardig is het misbaar waarmee Rosendaal zulke non-argumenten kracht bijzet, waardoor hij kennelijk zo wordt afgeleid dat hij iedere voorzichtigheid uit het oog verliest, als een vrijcorporist die met grote gebaren zijn degen trekt om die vervolgens - omdat vrouwen nu eenmaal geen wapendragers zijn? - in eigen voet te steken. Tot dat misbaar reken ik het vertoon van niet-relevante kennis,Ga naar voetnoot5 het verwijzen naar overbekende literatuurGa naar voetnoot6 - waarbij ik aan het paternalisme dat daaruit spreekt verder voorbij ga - en het gebruik van pure bluf.Ga naar voetnoot7 Maar daarmee steekt men zich nog niet zomaar in eigen voet. Dat gebeurt pas als Rosendaal tot de kern van de zaak komt: ‘de rol die de vrouw in de Nederlandse Revolutie had’. Welnu, de bronnen, zo zegt Rosendaal, dwingen hem tot de conclusie dat de rol van patriotse vrouwen in de gehele periode van de Nederlandse Revolutie marginaal, zo niet nihil was. Juridische vervolgingen van patriotse vrouwen zijn hem, althans uit de archieven van de Hoven van Gelre, Holland, Friesland en Utrecht en de Raad van Brabant niet bekend, en op geen enkel patriots rekest, althans: op geen van de tientallen patriotse rekesten uit de Langstraat en het Land van Heusden en Altena, als men althans de twee patriotse rekesten uit genoemde contreien inzake de beroeping van een patriots predikant | ||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||
buiten beschouwing laat, trof hij de naam van een vrouw. Van deze boude beweringen blijft echter al bij oppervlakkige beschouwing weinig over. Wat die juridische vervolging betreft laten de negatieve bevindingen van Rosendaal zich duidelijk niet generaliseren. Zo werden tussen 1780 en 1800, alleen al in Amsterdam, negen patriotse vrouwen voor het gerecht gebracht.Ga naar voetnoot8 Onder hen de bejaarde mattenverkoopster Harmijntje Groesbeek, die in maart 1789 op straat luidkeels haar ‘Vaderlandsche matten’ te koop had aangeboden en ‘Vader Hooft boven’ en ‘de Patriotten boven’ had geroepen, en aldus een opstootje had veroorzaakt dat tot het nodige straatgeweld had geleid.Ga naar voetnoot9 Zij werd daarvoor tot vier jaar tuchthuis veroordeeld. Bij haar overlijden in 1797 bleek zij in patriotse kring nog altijd bekend als ‘de Vaderlandsche Mattenvrouw’, die ‘voorheen door het Despotiek Gezach, om haar Vaderlandsche denkwyze in 't Tuchthuis was gezet’, om welke reden men het dan ook gepast achtte haar door de Amsterdamse burgerwacht met militaire eer te laten begraven.Ga naar voetnoot10 Maar Rosendaals negatieve bevindingen blijken ook niet betrouwbaar: onder de negen Amsterdamse vrouwen die om hun patriotisme vervolgd werden is namelijk ook de schrijfster van de Nationale Bataafsche courant, Catharina Heybeek, die vanwege haar oppositie tegen het Plan van Constitutie in september 1797 werd gearresteerd en in januari 1798, samen met mederedacteur Lieve van Ollefen, tot drie jaar werd veroordeeld.Ga naar voetnoot11 Hun beider zaak werd in september en oktober 1797 vele malen door het Hof van Holland besproken, waarbij de naam van Heybeek toch herhaaldelijk valt.Ga naar voetnoot12 Geen juridisch vervolgde patriotse vrouwen? althans niet in het archief van het Hof van Holland? Voor het ontbreken van de namen van vrouwen op patriotse rekesten geldt in sterkere mate hetzelfde: Rosendaals negatieve bevindingen in de Langstraat en het Land van Heusden en Altena zijn duidelijk geen goede indicatie voor de participatie van vrouwen aan patriotse rekesten elders in de Republiek, en wat de Langstraat betreft is hij bovendien onvolledig. Van de zonder twijfel vele honderden rekesten die de patriotten in de loop van de jaren 1780 opstelden en indienden heb ik er maar één gezien: het ‘dank-adres’ dat eind 1786 vanuit Amsterdam aan de Staten van Holland werd aangeboden om deze dank te zeggen voor de effectieve maatregelen die zij genomen hadden om een burgeroorlog te voorkomen, alsmede voor de beslissing om de stadhouder ‘om zyn onverantwoordelyk Gedrag in zyne Bediening van Kapitein-Generaal over de Troepen deezer Provincie te suspendeeren’.Ga naar voetnoot13 Dit adres werd ondertekend door ruim 16.000 ‘Burgers en Ingezeetenen van Amsterdam en Jurisdictie van dien’, die ook nog eens plechtig verklaarden de eer van de Staten van Holland en de burgerlijke vrijheid ‘des noods, met goed en bloed te verdeedigen’.Ga naar voetnoot14 Daartussen zouden we volgens Rosendaal natuurlijk geen vrouwen kunnen verwachten. Niettemin hebben zeker tien vrouwen dit adres ondertekend, onder wie Elisabeth Hooft, weduwe van de twee jaar eerder overleden Wouter Valckenier - inderdaad: zuster van ‘Vader Hooft’ die kennelijk uit hetzelfde hout gesneden was - de uitgeefster Johanna Creefts, sinds 1783 weduwe van | ||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||
Johannes Ratelband, de ongehuwde Anna Bömcke en haar schoonzusters zuster Catharina Pruys, en de al even ongehuwde Maria Joseph Fievez, een van de negen Amsterdamse patriotse vrouwen tegen wie, in 1791, een juridische vervolging werd ingesteld omdat men haar ervan verdacht deel uit te maken van een netwerk van patriotse revolutionairen dat in contact stond met de vluchtelingengemeenschap in Noord-Frankrijk.Ga naar voetnoot15 Dat is niet veel, tien op de 16.000, maar het zijn er tien teveel om te kunnen volhouden dat vrouwen op patriotse adressen ontbraken. Bovendien, uit de literatuur is een patriots adres bekend, waarvan ruim een kwart van de ondertekenaars vrouw was: de Waalwijkse acte van Constitutie van 1785. Dit rekest, waarin een aantal burgers en inwoners van Waalwijk hun klachten over het bestuur van hun stad aan de Staten-Generaal presenteerde, werd door 37 mensen getekend, 27 mannen en tien vrouwen. Zo valt althans op te maken uit een publicatie van een kenner van patriots Waalwijk, een historicus die wil voorkomen dat wij de betekenis van dit rekest onderschatten en er daarom nog eens met nadruk op wijst dat deze manier van actievoeren ‘typerend [was] voor de patriottenbeweging’ en onder meer ‘werd (...) aanbevolen in het Leids Ontwerp, de blauwdruk van de patriotse revolutie’. Waalwijk ligt in de Langstraat. De historicus aan wie wij deze kennis danken is ... Joost Rosendaal.Ga naar voetnoot16 Ai! in de voet!
Intussen is er met de al zeventien jaar oude oproep waarmee Rosendaal zijn weerwoord besluit niets mis. Maar als ik ook enige desiderata zou mogen formuleren, dan zou het onderzoek naar de rol van vrouwen in de Nederlandse revolutie (1780-1806) zich niet exclusief tot de rol van patriotse vrouwen moeten beperken, maar ook die van orangistische vrouwen moeten omvatten, zodat we meer zicht krijgen op hun overeenkomsten en verschillen, hun achtergrond, of opvattingen, praktijken, onderlinge controverses, invloed binnen en buiten de eigen kring, en bijvoorbeeld ook op hun overlappingen en veranderingen van kleur, en het met dat kinderachtige tegen elkaar uitspelen van beide groepen eens afgelopen kan zijn. En dan zou men bij dat onderzoek bij voorkeur ook af moeten zien van luie observaties en overhaaste conclusies, zodat het onderzoek niet langer gehinderd wordt door verklaringen die niet alleen aan een heldere definitie van wat verklaard moet worden voorafgaan, maar daar zelfs voor in de plaats treden. En omdat het onderzoek naar, vooral, patriotse vrouwen in de afgelopen zeventien jaar niet stilgelegen heeft, zou enige kennis van de bestaande literatuur daarbij geen kwaad kunnen.Ga naar voetnoot17 Goed onderzoek, dus. Dan zou er een gemeenschappelijke grond zijn om van mening te kunnen verschillen over belangrijker kwesties. Over de vraag of religie aan het eind van de achttiende eeuw als een privé-zaak kan worden beschouwd, bijvoorbeeld, en of een dergelijke opvatting wel staande blijft in confrontatie met het toenmalige kritische debat over de heersende - ook wel: publieke! - kerk waaraan zoals bekend ook Wolff een bijdrage leverde, een debat dat uiteindelijk in 1796 in de Nationale Vergadering door de geproclameerde scheiding van kerk en staat beslecht werd. Of, bij uit- | ||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||
breiding, over de vraag of een statische, beperkte opvatting van wat politiek is en wie die politiek dragen - regenten, wapendragers, predikanten - wel recht doet aan een tijd waarin nieuwe groepen op een nieuwe manier en langs nieuwe wegen nieuwe aanspraken deden. Wat mij betreft hoeven we daar niet nog eens zeventien jaar op te wachten. | ||||||||||||||||
Gebruikte literatuur
|
|