De Achttiende Eeuw. Jaargang 38
(2006)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |
Peter Altena
| |
[pagina 169]
| |
Afb. 1 Portret van J.A. Schasz M.D., zoals afgedrukt in Het Land der Willekeurigen (1789): een schrijver die met zijn linkerarm steunt op twee kloeke boekbanden en zijn hand bij de linkerslaap houdt en met de vrije rechterhand schrijft. Boven zijn portret symbolen van dood en sterfelijkheid - memento mori! - en medisch instrumentarium. Schasz was medicus en Gerrit Paape was na 1787 Schasz, wiens identiteit en jas hij overnam van Pieter 't Hoen. Foto: Mirjam Jentjens.
dere identiteit krijgen. In zijn lofzang op de ‘Hemel der Franschen’ schetst de gevluchte schrijver hoe in Frankrijk korte metten is gemaakt met het ‘ancien regime’ en hoe de dwingelandij en het bijgeloof verdreven zijn, ‘de geestelijken en de hoeren naar de woeste kust van Afrika, in verbeterende ballingschap’ gezonden zijn.Ga naar voetnoot6 In verbeterende ballingschap! In verbeterende ballingschap? Wat heeft dat te betekenen? Was de ballingschap van Schasz ook een ‘verbeterende ballingschap’ en hoe zat het met die van zijn ‘ghostwriter’ Gerrit Paape? In 1795, in de wereld waarin de Nieuwe Patriottische Werken het licht zien, lijkt slechts één groep ballingen werkelijk van belang. De geestelijken en de hoeren, twee groepen die in anti-papistische geschriften meer dan eens samen optrokken, zijn naar Afrika verbannen en weinig tranen worden daarvoor vergoten. Tussen de regels van kranten en weekbladen ver- | |
[pagina 170]
| |
dwijnen ook de prinsgezinden, aan wie de ‘Hemel der Franschen’ een hel toescheen. Zij zijn naar het Oosten of Westen, naar Duitsland of Engeland getrokken en zo uit beeld geraakt. Over de Franse royalisten die al eerder Frankrijk de rug toegekeerd hadden, sprak niemand graag: zij waren voortdurend op de vlucht en in de maanden van de Franse opmars naar het Noorden hadden velen van hen die vlucht met de dood moeten bekopen.Ga naar voetnoot7 De meeste aandacht gaat uit naar de teruggekeerde Nederlandse patriotten. De lotgevallen van deze patriotten, die met de komst van de Pruisen een veilig heenkomen zochten in het Zuiden, zijn overvloedig gedocumenteerd en geanalyseerd door Joost Rosendaal in zijn Bataven!Ga naar voetnoot8 Al eerder beschreef hij in dit tijdschrift de lotgevallen van Gerrit Paape in ballingschap.Ga naar voetnoot9 Aan de door hem gepresenteerde gegevens zal ik weinig feiten toevoegen. Het gaat me in deze bijdrage dan ook niet om de èchte ballingschap. Hier wil ik het vooral hebben over de ‘verbeelde’ ballingschap. Aan bod komen de beelden van de balling en ballingschap, zoals Gerrit Paape die vormde in de jaren dat ballingschap dreigde, in de jaren van daadwerkelijke ballingschap en vooral in de jaren na terugkeer uit ballingschap. Zeker de nadien gevormde beelden van ballingschap, die hij aan zijn tijdgenoten doorgaf, kregen na terugkeer de macht van argument. Die beelden, die Paape zo omsmolt tot argument, wil ik in verband brengen met zijn levensgevallen als teruggekeerde balling. | |
Leven van Gerrit Paape en de verbeelding van martelaarschapGerrit Paape wordt in 1752 in Delft geboren, bepaald niet met een gouden lepel in de mond.Ga naar voetnoot10 In zijn autobiografie beschrijft hij nadien de geschiedenis van zijn lectuur, ook besteedt hij aandacht aan de boeken die zijn vader hem verbood. Het boek met levens van martelaren, dat kennelijk wel in huis was, was voor de zoon taboe.Ga naar voetnoot11 Zijn vader plaatst hem op jonge leeftijd in een plateelfabriek. Hij zal er vele jaren werken en er naar eigen zeggen als plateelschilder zijn tekentalent bederven. Een ander talent komt wel tot wasdom: het talent voor poëzie. Dat talent manifesteert zich vooral in de vorm van ijver. In 1774 wordt dat opgemerkt door het Haagse dichtgenootschap Kunstliefde spaart geen vlijt, dat niet voor niets er in de naam al blijk van gaf een zwak te hebben voor de nijveren. Met de poëzie die hij onder patronage van Kunstliefde schrijft, baant hij zich een weg die met de bundeling van losse gedichten en met lidmaatschappen van andere dichtgenootschappen op een loopbaan in de letteren begint te lijken. Maatschappelijke tegenslag - ontslag op de plateelfabriek, ziekte, het overlijden van zijn vader - dwingt hem in 1779 een stap terug te doen: het Haags en tegelijkertijd nationaal podium van Kunstliefde verruilt hij voor een kleiner Delfts gezelschap, het vijf à zes leden tellend genootschap Tot Nut van Elkander. Intussen effenen de voorname Delftse vrienden, die hij aan de poëzie dankte, voor | |
[pagina 171]
| |
hem de weg van klein maatschappelijk herstel: in 1781 verwerft hij een ambt, de baan van bediende bij de Kamer van Charitaaten, de plaatselijke instelling voor armenzorg. De bittere armoede die hij er vanaf 1781 ambtshalve aanschouwt en de al decennia aanhoudende crisis in het plateel, maken voor hem de veelbesproken economische neergang tot een tastbare realiteit. In het eigentijds denken en dichten was het besef van economische neergang onontwarbaar verknoopt geraakt met opvattingen over morele en politieke verloedering. In de jaren dat Paape bij de Kamer van Charitaaten dient en er brood en turf uitdeelt aan de armen, worden voor hem en anderen de contouren van een oplossing zichtbaar, een oplossing die herstel van welvaart, geluk en internationaal aanzien brengt. Zeker vanaf 1785 waren velen ervan overtuigd dat moreel herstel en ‘grondwettige herstelling’ moesten leiden tot economisch herstel. Het verlangen naar ‘grondwettige herstelling’ brengt patriotten als Paape in botsing met de stadhouder en met plaatselijke regenten. Paape kan schrijven en in geschrifte wakkert hij de strijdlust van burgers aan. Daarbij kiest hij er haast uit gewoonte voor om de verhoudingen op scherp te zetten: hij demoniseert zijn politieke tegenstanders en in het verlengde daarvan ziet hij voor zich en zijn partijgenoten martelaarschap in het verschiet. Alsof de tijden van geloofsvervolging herleven! In de Delftse krant, de Hollandsche Historische Courant, en in pamfletten fantaseert Paape met vrees en verlangen over het schavot, dat zijn politieke tegenstanders voor hem zullen oprichten, of over de vlucht, waartoe de vervolging hem dwingen zal. In De Gewapende Burgercorpsen en de Antipatriottische Geestlyken, dat in 1785 bij de toen nog Rotterdamse uitgevers De Leeuw en Krap verscheen, herinnert hij zijn lezers aan de schavotten waar ooit de vaderlandse helden van de vrijheid hun hoofd ‘voor de voeten’ gelegd zagen.Ga naar voetnoot12 Predikanten speelden bij de verdediging van de onthoofding toen een belangrijke rol. Nu weer! De kwaadwillende anti-patriotse dominee van nu is volgens Paape een moderne inquisiteur, een ketterbrander, die het in het bijzonder op hem gemunt heeft. Wellicht hoopt Paape met zijn schavotfantasie de verhoudingen zo te beïnvloeden dat de nachtmerrie geen werkelijkheid wordt, maar als de verhoudingen in 1787 zo escaleren dat de Pruisen interveniëren, is er voor hem alle reden te vrezen. Voordat Paape zijn vaderland verlaat, moedigt hij zijn landgenoten nog wel aan om stand te houden.Ga naar voetnoot13 Daarbij verklaart hij zich tot martelaarschap bereid. | |
In echte ballingschap en in verbeeldingIn oktober 1787 zag Paape in dat het beter was om te vertrekken: hij ‘zettede een andere pruik en hoed op, en trok andere klederen aan’ en maakte zich uit de voeten.Ga naar voetnoot14 De vlucht brengt hem aanvankelijk in Antwerpen, nadien in Brussel en vanaf december 1789 in Duinkerken. In Antwerpen nog had de balling in de 's Gravenhaegse Courant gelezen dat op vrijdag 3 april het Hof van Holland hem, maar ook Wybo Fijnje, verbannen had uit Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht, ‘ten eeuwigsten dage’.Ga naar voetnoot15 In Delft had ook de kerkeraad Paape verbannen, maar of Paape daarvan op de hoogte was en of hij er door getroffen was, is onzeker. | |
[pagina 172]
| |
Het eerste portret van een balling dat Paape schetste, dateert van 1792: het is het zelfportret in zijn Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap. De als wijsgerig traktaat vermomde autobiografie verscheen in Dordrecht, bij De Leeuw en Krap. De balling, die zijn vaderland vol pathos ‘mijn gewezen Vaderland’ noemt, citeert uit een geschrift dat hij in Rotterdam, op de vlucht, opstelde om zich in de nood en de nabije toekomst een houding te geven. Dat geschrift, dat opgenomen is in de tiende brief van Mijne vrolijke wijsgeerte, heeft als titel: ‘Algemeene gronden en regels der vrolijke Wijsgeerte voor mijn volgend gedrag’. Het opent met: De Waereld verandert heden voor mij geheel van gedaante.Ga naar voetnoot16 Hij sluipt, ‘even als ware ik een betrapte kwaaddoender’, uit het vaderland, daarbij moet hij alles achterlaten. Met zicht op de nabije toekomst: Voor eeuwig gebannen te worden zal voorzeker mijn deel worden.
Nooit, - nooit zal ik mijn Vaderland weder zien.Ga naar voetnoot17
In deze overdenkingen maakt hij echter al snel van de nood een deugd: Nooit mijn Vaderland weder te zien, zou misschien eenigen indruk op mij maaken; wanneer ik in staat was, om het te willen en kunnen wederzien, in de tegenwoordige omstandigheden. Een Wijsgeer vind overal zijn Vaderland.Ga naar voetnoot18 Ook later in de geschiedenis van zijn lotgevallen als balling benadrukt Paape dat zijn ballingschap hem niet ongelukkig maakt. Slechts moeilijk is de gedachte te onderdrukken dat Paape vooral zichzelf probeerde te overtuigen dat dat zo was. De vrolijkheid van zijn wijsbegeerte mag hier en daar wat vals klinken, de schijn aannemen van zelf-hypnose, in het algemeen slaagt Paape er desondanks in zich als een goedmoedig en arbeidzaam balling te presenteren. Met het internationalisme van de filosofie redt Paape zich als balling uit de doodlopende straat van zelfbeklag en aanklacht. Zo probeert hij zich als verre vriend te presenteren aan de thuisblijvers, voor wie Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap en zijn andere werken geschreven zijn. Dát hij een balling is en een bijzondere status heeft, verliest hij in Mijne vrolijke wijsgeerte niet uit het oog. Zo Paape die jaren iets was, was hij balling. In een Antwerpse staminee schreef hij, onder het genot van een pintje Varkensleuvens, op een ruit een versje: Ik, een gebannen Patriot,
Kom hier mijn Varkensleuvens drinken,
Zo iemand deel neemt in mijn lot,
Laat hij, op mijn gezondheid, klinken.Ga naar voetnoot19
De sneuheid en het zelfbeklag worden bestreden door de daaropvolgende onthulling dat het café nadien, vanwege deze vier regels, door de Antwerpenaren kort en klein geslagen is. De verre vriend, die zich schrijvenderwijs vergrootte tot de man op wie iedereen het gemunt had, had er ondanks alle strijdlustigheid en ‘wijsgeerte’ behoefte aan dat lezers, Nederlanders deel namen in zijn lot. | |
[pagina 173]
| |
Afb. 2 Paspoort, door generaal Daendels in het Franse hoofdkwartier te Empel aan Paape verleend. Hieruit moest blijken dat hij ‘in Requisitie is gesteld, om met het Franse leger mede naar Holland te trekken’, zoals hij in zijn rekest van 6 juli 1796 liet weten. Foto: Nationaal Archief, Den Haag.
| |
Hoop en wanhoop van de teruggekeerde ballingAan het perspectief van ‘nooit - nooit’ komt na een valse start in 1793 in 1794 een einde. Voor Paape gloort er hoop, dat laatste jaar, als Daendels hem eind juli vraagt om hem als secretaris te vergezellen tijdens de veldtocht naar het Noorden.Ga naar voetnoot20 In 1795, in het Republikeinsch Speelreisje, de tweedelige beschrijving van de terugkeer van Paape, verschijnt het tweede zelfportret van de balling. In dat portret mengen zich beelden van ballingschap en van beëindigde ballingschap. Op een van de eerste bladzijden van het Speelreisje zet Paape de toon: Gy weet hoe veel opöfferingen ik voor de goede zaak gedaan heb, en de eenigste beschuldiging, die ik deswegens my zelve doe, bestaat hierin, dat ik er nog meerder gedaan kon hebben. Zeven jaaren, myn Vriendin! heb ik nu reeds als balling buiten myn vaderland omgezworven; heb ik my zeer veel moeten getroosten; heb ik van myn eigen arbeid moeten leeven, zonder de minste ondersteuning van dat | |
[pagina 174]
| |
Vrankryk te genieten, welks zaak gy weet, dat ik met alle kragten, en met zo veel opöfferingen, verdeedig; maar niet slegts wil ik nog zeven jaaren, maar zelfs myn gansche leeftyd over den aardkloot doolen, ingevallen slegts dat wysgeerig patriotismus mag zegepraalen, 't welk zyn bloei en voortplanting aan de vryheidlievende Franschen verschuldigd is! ingevallen slegts myn Vaderland gelukkig worde.Ga naar voetnoot21 Niet langer het zelfportret van de wijsgerige balling, bij wie zelfmedelijden en montere aanvaarding om voorrang strijden. In 1795 speelt de uit ballingschap teruggekeerde zijn ballingschap in pathos uit. De ballingschap heeft na beëindiging Bijbelse proporties aangenomen: ‘Zeven jaaren, myn Vriendin!’. Wat in werkelijkheid een reis naar Duinkerken lijkt, met oponthoud in Antwerpen en Brussel, is in deze weergave dramatisch verërgerd tot een zevenjarig ‘zwerven’ en ‘doolen’. Bij de pathetische verbeelding van de ballingschap past het onbaatzuchtig aanbod om zich omwille van het geluk van zijn landgenoten nieuwe opofferingen te getroosten. In het Speelreisje schrijft Paape zijn vriendin op 11 september 1794 dat hij vlakbij het Vaderland is, ‘dat my voor eeuwig verbande’. Met voorspelbaar genoegen tekent Paape erbij aan dat die eeuwigheid niet zo lang duurde, maar ontroering wint het hier uiteindelijk van sarcasme: ‘Beste vriendin! Zo aanstonds zet ik, na zeven jaaren zwervens en ballingschap, den voet in myn vaderland.’Ga naar voetnoot22 Een brief later is de ontroering al weer onder controle als hij vol zelfspot zijn tocht met een karretje naar Tilburg typeert als het ‘begin myner zegepraalende intrede in myn Vaderland’.Ga naar voetnoot23 In die brief ook volgt op de ironie een eerste verkenning van het thema ‘wraak’. Paape verklaart dat wraak nodig is, maar dan wel ‘op eene eedelen wyze’. Nee, in dezelfde brief bij nader inzien zelfs dat maar niet: Myne traanen droogden op [...] Vreest niet, myne Vyanden! ik, en die met my zyn, komen niet, om ons te wreeken! Voor den rechtschaapen Vaderlander is, wanneer hy zegepraalt, het denkbeeld van wraak, volstrekt ondraaglyk! [...] Ik zal uw broeder zyn.Ga naar voetnoot24 Deze belijdenis van morele superioriteit mag niet blind maken voor de prominentie van de kwestie in de hoofden van de teruggekeerde ballingen. Kennelijk ook in de hoofden van de ‘Oranjevrienden’. Zij vrezen volgens Paape ten onrechte dat de teruggekeerde patriotten om wraak zullen roepen, ‘oude koeien uit de sloot haalen, en het voorleedene betaald zetten’.Ga naar voetnoot25 Intussen droomt Paape zich een betere toekomst, in een toneelstukje dat rond 20 januari 1795 verscheen en waarvan de titel luidde: De Belegering van 's Hertogenbosch; of Kees is t'huis. In dat toneelstuk, een ‘Republikeinsch Toneelspel’, bevindt het podium zich in Den Bosch, te midden van de puinhopen.Ga naar voetnoot26 De bommen die de stad troffen, hebben in het toneelspel een heilzame uitwerking: zij brengen vrijheid, gelijkheid en broederschap. Zij brengen bovendien Kees terug. Kees - nomen est omen - verliet in 1787 het vaderland, vocht voor de vrijheid en keert nu terug naar Den Bosch: een warm welkom wacht hem en hij vindt er zijn geliefde. Kees is de eerste balling die Paape op toneel brengt. Het lot van de toneelkees | |
[pagina 175]
| |
verschilt van dat van de schrijvende balling, hij heeft zijn leven in de strijd om de vrijheid op het slagveld geriskeerd. Het geluk lacht de weergekeerde Kees nu met een brede lach toe. Paape, die streed op het slagveld van de publieke opinie, wacht met enig ongeduld op het moment dat het lot voor hem een goede wending neemt. Hooggespannen verwachtingen scheppen bij ballingen als Paape aanvankelijk een grootmoedig vergeven van oude tegenstanders, althans verbaal. Dergelijke verheven gedachten verdwijnen bij Paape in Den Bosch echter als sneeuw voor de zon. Hij zet er zich op ‘requisitie’ aan het schrijven van een ‘Vaderlandschen Courant’ en al onmiddellijk realiseert hij zich dat deze uitverkiezing hem ketent: de entree van de revolutie in Holland zal hij moeten missen. In januari 1795 noteert Paape mismoedig dat het vaderland weliswaar verlost is, maar dat de teruggekeerde ‘verre vriend’ intussen een ‘vergeeten vriend’ is, ‘dien men gebruikt heeft toen men hem noodig had, maar dien men laat vaaren, nu het er op aan komt, om hem de reiskosten, verletten tyd, en dergelyken te betaalen’.Ga naar voetnoot27 Paape laat zich in een nieuwe droom door een stem ‘agter my’ toeroepen dat hij naar Den Haag moest vertrekken, ‘daar heeft men u noodig, daar ligt een amt voor u gereed, zo dra gy er slegts verschynt; daar zult gy de man worden, die gy worden moet’.Ga naar voetnoot28 De droom ontwikkelt zich tot nachtmerrie: de tegenvallende verwelkoming stemt de uit ballingschap teruggekeerde droef, maar dat niet alleen. De balling wordt bij terugkeer ook in werkelijkheid over het hoofd gezien en dat wekt verbittering, verbittering die in de kolommen van zijn Bossche krant een steeds opvallender plaats inneemt. Paape pleit er nu, enkele maanden na zijn terugkeer, tégen de broederlijke verzoening met de vijanden van weleer. Zijn vertrek uit Den Bosch ziet Paape als een mooi begin, al weet hij nog niet goed waarvan. | |
Teleurstelling van de teruggekeerde ballingHij verhuist in april naar Dordrecht, de woonplaats van zijn uitgevers De Leeuw en Krap. In Dordt heet de jonge Johannes Immerzeel in februari 1795 in de plaatselijke sociëteit de ballingen, ‘Bato's waardige erven’, vast welkom.Ga naar voetnoot29 Hier en daar begint het verleden van Paape te tellen. In juni 1795 verschijnt hij als held in een reeks van plaatjes, de Verzameling van Afbeeldingen van Nederlandsche Mannen, beroemd geworden, wegens hunne Moed- en Burgerliefde in de jongstledene Beroerten, het zogenaamde Vaderlandsch Chocolaad.Ga naar voetnoot30 Voor Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap wordt in augustus 1795 weer geadverteerd en in 1796 krijgt dat wat er aan exemplaren resteert een nieuwe titelpagina met 1796 als jaar van uitgave. Aan de vergroting van zijn reputatie als balling van weleer werkt Paape zelf hard mee. In Dordrecht voert hij de redactie van de plaatselijke krant en presideert hij het plaatselijke patriotse genootschap. In juni doet hij in de sociëteit een beroep op zijn ervaring en status als teruggekeerde balling: Toen ik, na een ballingschap van zeven jaaren, den voet in myn verlost Vaderland zettede, [...].Ga naar voetnoot31 | |
[pagina 176]
| |
Ja, toen! De jaren van ballingschap brengt hij ter sprake om zo autoriteit te geven aan zijn kritische visie op de stand van zaken in de Republiek: als iemand recht van oordelen heeft, dan toch hij, zo luidt de verzwegen implicatie. Hij legt bovendien op deze wijze zijn perspectief op aan zijn luisteraars. In dezelfde maand, maar dan in feestelijker omstandigheden, in een dichterlijke toespraak tot de Dordtse burgeressen herinnert Paape aan zijn zevenjarige geschiedenis van slachtofferschap. Daarop laat hij voor de gelegenheid een verrassend kwatrijn volgen: Maar dat alles word vergeeten,
In dit oogenblik van vreugd;
In dees' kring van burgeressen,
Van de schoonheid, van de deugd.Ga naar voetnoot32
Het lukt Paape niet om dat vergeten lang vol te houden. Kort na zijn komst breekt er eerst in Rotterdam, later ook in Dordrecht rumoer uit: in plaatselijke clubs groeit de onvrede over het uitblijven van bestraffing van de leden van het vorig bewind. In Dordrecht maakt Paape, uiteraard hij, zich tot spreekbuis van die onvrede. Onder grote publieke druk gaat het gewestelijk bestuur akkoord met de installatie van een onderzoekscommissie. In die commissie van 24 leden vertegenwoordigt Paape Dordrecht en hij vertegenwoordigt meer dan eens de commissie in de openbaarheid, hij ook is zonder enige twijfel verantwoordelijk voor het radicale en onverzoenlijke rapport dat de commissie opstelt. Hij is medeverantwoordelijk voor de strenge lijn die in de commissie gevolgd wordt: als van twee commissieleden blijkt dat zij in de voorbije periode 1787-1794 uit angst of belang hun patriottisme verloochend hebben, worden zij zonder pardon uit de commissie gezet. Op de onderzoekscommissie vestigen vele vervolgde en uit ballingschap teruggekeerde patriotten hun hoop. Ook bij de Centrale Vergadering, die in juli onder presidium van Paape in Den Haag een soort volksparlement vormt, dienen teruggekeerde ballingen zich aan. Paape, die in onderzoekscommissie en Centrale Vergadering zijn stem laat horen en zijn pen laat krassen, gaat gelden als de pleitbezorger bij uitstek van de radicale, naar gerechtigheid en wraak hakende balling. Als commissielid wordt hij daar overigens ook voor betaald. Terzijde: die betaling brengt hem in een lastig parket. Hij heeft financieel belang bij de voortzetting van geloof in het uiteindelijk succes van de commissie, zelfs als de meeste voortekenen ongunstig zijn. In fasen worden de onderzoekscommissie en de Centrale Vergadering tegengewerkt, doodgeknuffeld, aan het lijntje gehouden, gecriminaliseerd en ontmanteld. De Nationale Vergadering, die haar geschiedenis juist begonnen was, wordt de plaats waar het gevecht om compensatie gestreden wordt. Over bestraffing spreekt men langzamerhand niet meer. Eind mei is er een publicatie waarin de échte slachtoffers gevraagd wordt om zich binnen zes weken te melden. Het adjectief ‘échte’, waarvan de suggestie uitgaat dat er grote groepen ‘onéchte’ slachtoffers op het vinkentouw zitten, verraadt de tegenzin om het circus van compensatie te openen. Tegenzin, ja zelfs irritatie klinkt dan ook door in het rekest dat Gerrit Paape op 6 juli 1796, de dag dat de onderzoekscommissie ontbonden wordt, bij de Nationale Vergadering indient: | |
[pagina 177]
| |
De ondergetekende, Gerrit Paape, Burger van Delft, heeft alles voor het Vaderland en het patriottismus opgeöfferd, en werd, door de Oranjeregeering, voor eeuwig gebannen. - Hy zwierf, zeven jaaren lang, als Balling, in een vreemd Land, zonder ooit eenigen onderstand te genieten. - Bij de Omwenteling van 1795 werd hij, met veelbetekenende woorden, in zijn Vaderland, te rug geroepen. - Hij kwam. - Hij wenschte geplaatst te worden; - maar hy is het nog niet. - Hij heeft eene Schadevergoeding hoognoodig; hij verlangt er hartlyk naar, en vordert dezelve, voor zo verre hy recht tot vorderen heeft.Ga naar voetnoot33 Aan het slot zegt hij uitdagend dat het vervolg zal leren of hij zich ‘in het denkbeeld van Uwe rechtvaardigheid en vaderlandsliefde’ bedrogen heeft. Drie documenten vergezellen het rekest, waaronder een van 14 oktober 1793 daterend ‘Certificat de Hospitalité’, dat hem door de municipaliteit van Duinkerken verleend was. Dit ‘Certificat’ doet hier dienst als geloofsbrief.Ga naar voetnoot34 | |
Beelden van verbitterde ballingenTerwijl Paape bijna twee jaar na zijn terugkeer uit ballingschap moet vaststellen dat er van de verwachte en beloofde compensatie nog steeds niets terecht is gekomen, daar laat de geestverwant van Paape, de legendarische Dr Schasz, steeds vaker van zich horen. Schasz is niet teruggekeerd, maar in Parijs gebleven. Vanuit Parijs zendt hij zijn balorige geschriften naar de Republiek. Als Paape déze Schasz is - en alles wijst in die richting -, dan heeft hij zich een schrijversgestalte geschapen die niet in de gemakkelijk compromitterende situatie verkeert dat zijn woorden als ‘oratio pro domo’ misverstaan worden, die niet in het lastig parket verkeert requesten te moeten schrijven aan instanties die hij eigenlijk veracht. Schasz is Paape vermomd als onbaatzuchtige buitenstaander. De verdubbeling van stem en perspectief is door Paape eerder beproefd. Na 1787 heeft Paape ook al de stem van Schasz aangenomen - of moeten we zeggen: van 't Hoen geleend? - en ook nog die van ‘vluchtende wijsgeer’ gekozen.Ga naar voetnoot35 Die ‘vluchtende wijsgeer’ vluchtte niet van, maar naar de Republiek. Met meer stemmen kon en kan hij meer zeggen en schrijven! In de Vrolijke Reis van een Engelschman, dat in 1796 verschijnt en in zekere zin in het werk van Paape de traditie van De Vlugtende Wysgeer in Holland vervolgt, voert de reis ook naar de Republiek. In die reisroman is er in het Haagse Bos een ontmoeting van de reizende Engelsman met een aan lager wal geraakte ex-balling: na 1787 was deze man vertrokken, hij had in Frankrijk als balling ‘omgezworven’ en later in het Franse leger gediend. Het vaderland had hem ‘na de omwenteling van 1795’ teruggeroepen, maar eenmaal teruggekeerd had hij moeten vaststellen dat het vaderland hem niet wilde helpen of troosten. Rekesten lieten zo | |
[pagina 178]
| |
lang op antwoord wachten dat de jongste Dag vermoedelijk vroeger vallen zou.Ga naar voetnoot36 In bittere armoede wacht de tot bedelarij vervallen patriot op betere tijden. Er is in de roman ook een bliksembezoek van Schasz aan de Republiek, dat gedateerd is op 1795, wat vanwege het bezoek dat hij aan de Nationale Vergadering brengt onmogelijk is. Schasz wordt beschreven als een ‘vrolijk wijsgeer’ en een arts, die ‘verre in de zeventig jaaren oud zynde’, vanuit zijn woonplaats Parijs even wil zien wat er in het Noorden van de ‘groote zaak’ van de revolutie geworden is. Lachend en hoofdschuddend ziet hij hoe juist zijn analyse uit ‘Reis door het land der aapen’ was geweest.Ga naar voetnoot37 Onthuld wordt dat ‘eenige vrolijkgispende werkjes’ van Schasz na zijn dood zullen verschijnen. Die werkjes verschijnen dan ook kort daarna: Schasz is plotseling in Parijs overleden en als eerste in de reeks nagelaten werken verschijnt De Geest van Dr Schasz. Daarin voert Schasz de overleden Schasz als geest ten tonele. Met deze opmerkelijke dubbelrol verraden Schasz en zijn meester hun talent voor illusionisme! In De Geest en andere nagelaten geschriften van Schasz worden - in weerwil van de doorzichtige antedatering - gebeurtenissen uit 1796 en 1797 van onnavolgbaar commentaar voorzien. Aan de neus van Paape, die na het échec van de onderzoekscommissie in Den Haag een maand op een houtje bijt, gaat de schadevergoeding voorbij. In augustus lacht het lot hem vanuit Leeuwarden welwillend toe: hem wordt in augustus 1796 een ambt aangeboden, het ambt van raadsheer in het Hof van Justitie. De commissie die de schadevergoedingen toewijst, merkt fijntjes op dat een uitkering voor Paape nu niet meer hoeft. In Friesland gedraagt de teruggekeerde balling zich op een manier, die in lijn ligt van zijn optreden in de onderzoekscommissie: compromisloos, in de ban van goed en fout, voortdurend beducht en bedacht op complot en contrarevolutie. Aan de carrière als raadsheer komt eind mei 1797 al weer een einde en gedesillusioneerd, ambteloos en met uitzicht op berooidheid keert Paape terug naar Den Haag. Eén van de illusies die sneuvelde, was zijn vertrouwen in de enkelvoudigheid van de ballingschapservaring. In zijn Leeuwarder maanden wordt Paape krachtig en talentvol gehekeld door Reinier Dibbetz, die na enkele machtswisselingen in Friesland in 1796 een beter heenkomen had gezocht in Groningen en nadien Den Haag. Dibbetz was al eerder gevlucht. Ook na de Pruisische inval was hij vertrokken, naar St. Omer, en ook hij kon na terugkeer in het vaderland een beroep doen op zijn ballingschapservaring. In de Friesche Courant van 24 augustus 1796 deed hij dat: Ik heb, zo lang ik geheugen van myn aanzyn heb, myn Vaderland belangloos bemind. - Ik heb zeven en een half jaar hetzelve moeten verlaaten, om de dwinglandy te ontvlugten. - Ik heb de Fransche Republyk met eer gediend. - In myn Vaderland te rug gekomen, ben ik, door de gebeurtenissen in Friesland, het slachtoffer geworden van myne denkbeelden over de Vryheid, gegrond op Orde en Rechtvaardigheid.Ga naar voetnoot38 Die biografie loog er niet om. Het monopolie op de ballingschapservaring berust niet bij Paape, dat is wel duidelijk, niet voor niets voert Paape in zijn werk andere ballingen sprekend op. Wat wel nieuw is, is dat een gemeenschappelijke geschiedenis van opofferingen jaren later | |
[pagina 179]
| |
tot uiteenlopende posities kan leiden, tot tegengestelde posities zelfs. Intussen is Paape al weer bijna drie jaar terug in het vaderland en erg waardevast is zijn loon na lijden niet gebleken. In wat zijn beste werk is, de satirische romans Vrolijke Caracterschetzen en De Knorrepot en de Menschenvriend die in de tweede helft van 1797, kort na elkaar, verschijnen, gunt Paape enkele optredens aan teruggekeerde ballingen: in de Vrolijke Caracterschetzen is er een ontmoeting in de Koekamp met Bram, in het Haagse Bos met de wijsgeer Ferdinand en in armoedige omstandigheden met Jan. In De Knorrepot en de Menschenvriend bezoeken de wandelaars het huis van een niet bij name genoemde kleermaker, die met vrouw en kinderen aan de bedelstaf geraakt is.Ga naar voetnoot39 Deze vier teruggekeerde ballingen, van wie de armoede onwillekeurig associaties wekt met die Paape als bediende van de Kamer van Charitaaten zag, delen de ervaring dat niemand zich om hen bekommert, dat rekesten niets uithalen. Opvallend is verder dat twee van hen in de jaren van ballingschap in het Franse leger gediend hebben, net als Kees uit het toneelstuk en als de patriot in de Vrolijke Reis. Is het toeval dat twee ontmoetingen plaats vinden in het Haagse Bos en één in de nabijgelegen Koekamp? Fungeerde deze bosrijke omgeving nabij het Binnen- en Buitenhof als een soort verblijfplaats voor dakloze en ambteloze patriotten? Aan deze ballingenportretten heeft Paape met een pamflettistische verontwaardiging toegevoegd: ‘leest dit’, ‘Nakomelingschap!’, ‘ô ondankbaar Vaderland’. Het behoeft geen betoog dat Paape deze ballingen laat zeggen wat hij zelf wil zeggen. In zijn visie is het helpen van de teruggekeerde ballingen een daad van eenvoudige rechtvaardigheid. Een maatschappij die dat niet kan opbrengen, is zo rot als een mispel. | |
Via verbittering tot verbeteringIn het begin van 1798 liggen op zijn schrijftafel de eerste hoofdstukken van venijnige vervolgen op zijn satirische romans.Ga naar voetnoot40 Maar dan neemt de geschiedenis voor Paape andermaal een wending: de radicale staatsgreep van Fijnje en Vreede verlicht het zicht, er mag weer gedroomd worden van een betere, rechtvaardiger wereld. Met aanmerkelijk meer vertrouwen richt hij zich tot het nieuwe bewind en zijn aanhouden wordt weldra beloond: in april wordt Paape benoemd tot ambtenaar op wat nu het Ministerie van Onderwijs zou heten. Het inkomen dat hij er verdient, oogt wél waardevast. De restauratieve staatsgreep van juni 1798 brengt het ambt even in gevaar, op 20 augustus 1798 wijst het blad De Politieke Donderslag op de ongeschiktheid van Paape als ambtenaar van het ‘Comité van Publyk Onderwys’ vanwege zijn verkleefdheid aan de Franse hemel.Ga naar voetnoot41 In dit tijdschrift wordt de hemelreiziger Schasz als Paape ontmaskerd. Ingetogenheid en patronage houden hem in het zadel. In De Onverbloemde Geschiedenis van het Bataafsch Patriotismus, waarin Paape zijn geschiedenis als patriot uitgebreid verhaalt, is er weinig aandacht voor het droeve lot van de teruggekeerde balling: haast terzijde wordt gememoreerd dat Oranjevrienden in de voorbije jaren vette ambten binnenhaalden, terwijl de ballingen vergeten werden. In tijden dat Paape | |
[pagina 180]
| |
zichzelf tekort gedaan voelt - en dat is zo in het begin van 1795, in de maanden juli en augustus 1796 en in de tweede helft van 1797 -, dan speelt de herinnering aan zijn ballingschap hem parten. Dan ook geeft hij die herinnering vorm in bittere portretten van ballingen. Dan ook leent hij van Schasz de kritische stem van de onbaatzuchtige buitenstaander, die niet óók voor de eigen zaak opkomt. Paape, intussen ambtenaar en daarmee beloond voor zijn opofferingen, maakt in De Onverbloemde Geschiedenis de balans op. Het ‘waare patriottisme’ heeft naar zijn idee bij ‘alle deeze omwentelingen’ gewonnen, maar zijn eigen rekening staat er ‘zeer slegt’ bij. Hoe dat? Is zijn baan op het ministerie hem enige echelons te laag? Matigt hij op stoïcijnse wijze zijn tevredenheid tot verdriet? Duidt Paape op privé-omstandigheden? In De Onverbloemde Geschiedenis - het is intussen vier jaar na de terugkeer in het verlost vaderland - lijkt de verbittering over het lot van de ballingen plaats te hebben gemaakt voor een hoger standpunt. Als er één zin uit het werk van Paape bekend is dan wel deze: Wanneer men de zaak van agteren beschouwt, dan kan men zeggen, dat Oranje, de Patriotten verjaagende, of tot de vlugt noodzaakende, niet anders deed dan hen naar de Hoogeschool van Patriottismus en Revolutie te zenden.Ga naar voetnoot42 In deze zin wordt vaak gelezen dat de Nederlandse patriotten door de Franse Revolutie leerden hoe een revolutie kon slagen. In 1790 gebruikt hij in De Zaak der Verdrukte Hollandsche Patriotten de vergelijking met een school op vergelijkbare wijze: ‘de Hollandsche Vlugtelingen’ gaan school in Frankrijk, ‘om aldaar de waare hervorming te leeren’. Oranje zou volgens verwachting er spoedig spijt van krijgen dat hij zijn tegenstanders had verdreven naar een land, waar zij kracht verzamelden om hem te attaqueren.Ga naar voetnoot43 Voordien was Paape al door het werk van de dichteres Lukretia Wilhelmina van Merken geschoold in het vinden van Het Nut der Tegenspoeden.Ga naar voetnoot44 Elders in De Zaak ziet hij in de beproevingen van de geschiedenis een ander type school: De Waereld is een Leerschool, waar de Deugd door Tegenspoed geoeffend word, doch zij is geene bestendige Pijnbank. De Voorzienigheid leert haare Kinderen door een hartverbeterend lijden, doch zij beloont ze ook wel eens door ze over de ondeugd te doen zegevieren.Ga naar voetnoot45 Zo betekenden de angstige vlucht en de jaren van ballingschap ‘van agteren beschouwd’ zegeningen in vermomming: beginselen werden na teleurstelling in afzondering gescherpt, het hart verbeterde door leed. Lijden droeg bovendien de stille belofte van beloning in zich. Zo zag Paape, man van de Verlichting en kersvers onderwijsambtenaar, overal school en pasten juist zijn jaren van ballingschap in het curriculum van de nieuwe school, het leren door schade en schande, pijn en verdriet. Hoewel de hemel op zich wachten liet, leerde Paape zijn eigen ballingschap zien als ‘verbeterende ballingschap’. |
|