De Achttiende Eeuw. Jaargang 38
(2006)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
Myriam Everard
| |
De politieke ballingschap van Elisabeth Wolff en Agatha Deken, 1788-1797Gedegen feiten en buitensporige fictie ten spijt, weten we nog altijd veel niet over de ruim negen jaar - van 1788 tot 1797 - die Elisabeth Wolff en Agatha Deken in Trévoux doorbrachten.Ga naar voetnoot1 Hadden zij vandaaruit contact met andere Nederlanders in Frankrijk? Langs welke wegen verliep in die revolutiejaren de communicatie met hun uitgever in Nederland, bij wie in die negen jaar meer dan tien van hun boeken uitkwamen? Kenden zij Etta Palm? Lazen zij in 1792 Mary Wollstonecrafts Vindication of the rights of woman? Hoe reageerden zij op de terechtstelling van Marie-Antoinette? Van Olympe de Gouges? Manon Roland? Publiceerden zij ook in Frankrijk? Neen, veel weten we niet over de negen Franse jaren van Wolff en Deken, maar het politieke motief van deze zelfgekozen ballingschap is tot voor kort toch maar zelden in twijfel getrokken. Mij is daarvan slechts één voorbeeld bekend, en wel in een recensie van de Historie van den heer Willem Leevend (1784-1785) uit 1789 van de hand van een onbekend gebleven orangistische, orthodox-gereformeerde dominee. Het is een giftige recensie, die vooral bedoeld lijkt om ‘Mejuffrouw Bekker’, die de schrijver voor de auteur van het werk houdt, te laken en te honen als een goddeloze en zedeloze bespotster van de heilige waarheden van het gereformeerde geloof. De religieus geïnspireerde bestrijding van alle kwaad dat werk en schrijfster aankleeft, mondt tenslotte uit in een regelrechte politieke diffamatie: Nu heeft Madame meede haar ondankbaar vaderland! verlaaten; en zoude zij niet? zij was immers Patriottisch; want dat behoorde tot haare denkenswijze, eeven als haare vlugt tot haar Patriottisme; schoon, mijns weetens niemand zijn hoofd veel gebrooken heeft om, bij de gezeegende omwentelinge Mejuffrouw het allerminste te ontrusten. Wij hebben braave Lieden van die Partij gesprooken, welke nogthans Juffrouw Bekker, hoe patriottisch ook, opentlijk verfoeiden en verachteden. Maar zij [wilde] ook hier in met veele groote Geesten gelijk zijn, dat zij vervolgt en verjaagt wierde, en, dewijl niemand de beleeftheijd hadde van die moeite te neemen, zoo neemt zij ze dan zelve. | |
[pagina 148]
| |
Deze recensie, waarvan vooralsnog alleen een handgeschreven versie bekend is maar die er alle tekenen van draagt voor publicatie bedoeld te zijn geweest, is slechts één van de vele kwaadaardige reacties op het werk en de persoon van - vooral - Wolff in de patriottentijd en de daaropvolgende restauratie. Voor een goed begrip van wat volgt is het dienstig de haatdragende toon van deze politieke tegenstander in gedachten te houden. We hebben tot 2004 moeten wachten voordat de suggestie dat Wolff en Deken slechts voorgaven in 1788 om politieke redenen de Republiek verlaten te hebben, opnieuw naar voren werd gebracht - door Joost Rosendaal, in ‘Vrouwen op de vlucht’, een artikel over patriotse vrouwen in ballingschap dat hij ter gelegenheid van het Wolff-en-Dekenjaar schreef.Ga naar voetnoot3 Die suggestie is te meer opmerkelijk, omdat ze ook in strijd is met de plaats die Rosendaal Wolff en Deken in zijn eerdere publicaties over de patriotse ballingschap toekende. Zo heten zij in 1991 de uitzondering op de regel dat de vrouwen onder de patriotse vluchtelingen altijd een mannelijk familielid waren gevolgd die voor zijn vlucht een boven iedere twijfel verheven politieke reden had gehad.Ga naar voetnoot4 En nog in 2003, in zijn Bataven!, waarmee hij een standaard in het ballingschapsonderzoek lijkt te hebben willen zetten die toch enige jaren mee zou moeten gaan, noemt Rosendaal Wolff en Deken als voorbeeld van die vluchtelingen, die in het feit ‘dat patriotse denkbeelden niet meer vrij konden worden geuit’ reden zagen om naar het buitenland te vertrekken.Ga naar voetnoot5 Zelfs in het bijbehorende prosopografische bestand van Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk zijn Wolff en Deken zonder voorbehoud opgenomen.Ga naar voetnoot6 Niets let Rosendaal uiteraard om van mening te veranderen en zich tegen de doxa te keren, maar wie beide doet, verzwaart de bewijslast natuurlijk wel aanmerkelijk. We zullen zien hoe hij zich van deze zelfopgelegde taak gekweten heeft. | |
Politiek of gezondheid?Kern van de stelling die Rosendaal in ‘Vrouwen op de vlucht’ verdedigt, is dat Wolff en Deken in maart 1788 vooral om gezondheidsredenen naar Frankrijk zijn gegaan en dat bijgevolg hun ruim negenjarig verblijf in Trévoux eerder een langgerekte kuurreis dan een politieke ballingschap geweest is. Hij voert daarvoor twee soorten argumenten aan: argumenten die hij aan de levensgeschiedenis van Wolff en Deken ontleent, en argumenten die hij baseert op de kenmerken van de vrouwen onder de naar Frankrijk gevluchte patriotten. Tot de argumenten van de meer particuliere soort behoort allereerst dat Wolff zulks, toen zij zich in 1795 tot de provisionele Representanten van het Volk van Holland richtte met het verzoek haar het weduwenpensioen uit te keren dat haar onthouden was sinds zij in 1788 naar Frankrijk was uitgeweken, zélf zou hebben toegegeven. Schreef zij daarin immers niet dat zij vertrokken was ‘deels om in het zacht Fransche klimaat haare zwakke gezontheid te herstellen’? | |
[pagina 149]
| |
Dat zij daar onmiddellijk op liet volgen dat het tweede, veel zwaarwegender, motief voor haar vertrek was ‘om zich het laatste Staatsbestuur te onttrekken’, uit afkeer maar vooral uit zelfbehoud, waarmee zij zich dus in de eerste plaats als politieke vluchtelinge presenteerde, beschouwt Rosendaal als niet meer dan een strategische overdrijving.Ga naar voetnoot7 Om deze interpretatie aannemelijk te maken wijst hij er vervolgens op dat Wolff en Deken pas in maart 1788 naar Frankrijk vertrokken, dat zij zich niet bij de bestaande vluchtelingengemeenschappen in de Zuidelijke Nederlanden, Noord-Frankrijk of Parijs voegden, dat ze zich gedurende hun verblijf in Frankrijk op geen enkele manier politiek actief betoonden maar hun tijd doorbrachten met picknicken en wandelen en dansen, dat zij zich, op een onschuldige affaire met achtergehouden brood in 1793 na, ook geheel afzijdig hielden van alle revolutionaire ontwikkelingen in hun vakantieland, dat zij pas in 1797, veel later dan de meeste patriotse vluchtelingen, uit Frankrijk terugkeerden, alsmede dat zij vóór hun vertrek ook geen ‘politieke voorlieden’ waren geweest en zich in hun publicaties zelden over de ‘actuele politiek’ of ‘het openbaar bestuur’ hadden uitgelaten.Ga naar voetnoot8 Daarin verschilden Wolff en Deken niet van andere patriottenvrouwen in ballingschap, en daarmee komen we op de meer generieke argumenten: vrouwen kwamen er, volgzaam en passief als zij nu eenmaal zijn, of toen waren, of in patriotse kring geacht werden te zijn - Rosendaal is op dit punt niet erg precies - tijdens die ballingschap politiek in het geheel niet aan te pas en brachten hun tijd door met wandelen, een kaartje leggen, wat lezen, wat schrijven, en van vóór die tijd kennen we hun namen ook al helemaal niet - wat geen wonder is, want politiek bedrijven en wapens dragen was nu eenmaal een mannenzaak en de regenten, geconstitueerden en dominees die zich ‘voor de patriotse zaak [hadden] beijverd’, waren, ‘inherent aan de genderconventie van deze functies’, nu eenmaal ook geen vrouwen.Ga naar voetnoot9 Bijgevolg waren vrouwen in 1787 ook niet aan vervolging blootgesteld geweest en moet de reden van hun vlucht louter relationeel van aard zijn geweest.Ga naar voetnoot10 Gegeven de expertise van Rosendaal - de patriotse ballingschapsgeschiedenis - moeten de generieke argumenten vanzelfsprekend het zwaarst wegen. Maar hoe hard zijn die eigenlijk? Als we ons beperken tot het zwaartepunt van zijn onderzoek - de naar Frankrijk gevluchte patriotten die daar vanaf 1788 door de Franse regering bedeeld werden - dan moet allereerst geconstateerd worden dat er tussen Rosendaal en de vrouwen in zijn vluchtelingenbestand weinig liefde verspild lijkt. Zo kent hij van een groot deel van de vrouwen die met hun echtgenoot en eventuele kinderen bedeeld werden en als lid van het huishouden van die echtgenoot geregistreerd stonden - ongeveer 200 in 1788, ruim 300 in 1789, op in beide jaren iets meer dan 1.000 mannen - de naam niet.Ga naar voetnoot11 Zonder enig nader onderzoek - naar die vrouwen, naar hun echtgenoten - verklaart Rosendaal deze administratieve ‘vrouwen van’ tot vrouwen die met hun echtgenoot mee waren gekomen die als gevolg van zijn politieke activiteiten had moeten vluchten. Zo kan het zijn dat de bekende Haagse patriotte Bartha van Crimpen die, net als haar echtgenoot Ary van der Meer, nauw betrokken was bij het Haagse wapengenootschap Voor 't Vaderland - zij als donatrice, hij als honorair lid (over wapendragen gesproken!) - en die om die reden, nogmaals: net als haar echtgenoot, in Den | |
[pagina 150]
| |
Haag publiekelijk was beschimpt en, opnieuw: met haar echtgenoot, in september 1787 uit hun beider huis was verjaagd om vervolgens, inderdaad: met hem, voor jaren in ballingschap te gaan, in Rosendaals vluchtelingenbestand als nameloze ‘vrouw van’ figureert.Ga naar voetnoot12 Dat is een ernstige omissie. En omdat zij bij lange na niet de enige vrouw was die zich in de jaren 1780 openlijk voor de patriotse zaak beijverde en bijgevolg mikpunt van orangistische haatcampagnes en gewelddadigheden werd, is het zeker niet uitgesloten dat achter de vele anonieme ‘vrouwen van’ meer actieve, én vervolgde, patriottes schuilgaan. Op dit punt kan Rosendaal, die die vele ‘vrouwen van’ nameloos heeft gelaten, ons dus onmogelijk overtuigen. Dat is zo mogelijk nog minder het geval bij de tweede categorie gevluchte vrouwen die Rosendaal onderscheidt: de vrouwen die op persoonlijke titel bedeeld werden. Om te beginnen is het kennelijk niet eenvoudig uit te maken om hoeveel vrouwen het daarbij gaat. Twee in 1788, zeven in 1789, in totaal acht, schrijft Rosendaal in 2003; vier in 1788, dertien plus één in 1789, in totaal zeventien, wordt het in 2004, maar, op één weduwe na, krijgen alle zeventien wél een naam.Ga naar voetnoot13 Hoeveel zelfstandig bedeelde vrouwen hij zelfs na die tussentijdse verdubbeling over het hoofd heeft gezien, is - bij het ontbreken van iedere mogelijkheid om zijn vluchtelingenbestand op sekse te doorzoeken - moeilijk te zeggen, maar de Haagse patriotte Antonia Versevelt is er in elk geval één van.Ga naar voetnoot14 Net als Bartha van Crimpen was zij, als één van de gezusters Versevelt, donatrice van “Voor 't Vaderland”, ook zij werden om die reden in de antipatriotse pers beschimpt (‘de Hooggeboore Dames Verssevelt, alias kippe Myden’), en ook hun huis werd in september 1787 geplunderd.Ga naar voetnoot15 Opmerkelijk genoeg is Rosendaal van dit laatste feit op de hoogte en weet hij zelfs te vertellen dat de gezusters Versevelt op dat moment een hoenderkoperij dreven die zij na de dood van hun vader hadden voortgezet.Ga naar voetnoot16 Zijn eigen ‘genderconventies’ moeten hem bij de interpretatie van dit gegeven parten hebben gespeeld: hij suggereert althans dat de plunderaars het op hun vader begrepen hadden, die donateur van Voor 't Vaderland zou zijn geweest. Maar Johannes Versevelt was in september 1787 al meer dan een half jaar dood en op de antipatriotse ledenlijsten van Voor 't Vaderland komt hij niet voor.Ga naar voetnoot17 Dit ‘cherchez l'homme’-principe past Rosendaal ook toe op de zeventien op persoonlijke titel bedeelde vrouwen die hij maximaal uit zijn bestand wist te lichten: die zijn óf de dienstbode van een gevluchte patriot, zijn hem op de vlucht kwijtgeraakt of trouwen er binnen de kortste keren met één, óf zij zijn de dochter van een overleden bedeelde patriot, dan wel, in dertien gevallen, ‘weduwes van verdienstelijke patriotten’.Ga naar voetnoot18 Nog daargelaten dat het alleszins denkbaar is dat patriotse vrouwen een patriotse man tot huwelijkspartner kozen en dat met | |
[pagina 151]
| |
die keuze hun patriottisme nog niet verviel, wordt deze fixatie op de man achter de vrouw wel erg onzinnig als het daarbij blijkt te kunnen gaan om mannen die al ruim voordat zij zich tot ‘verdienstelijke patriotten’ hadden kunnen ontwikkelen, overleden waren, zoals het geval is bij de zelfstandig bedeelde zuster van Bartha van Crimpen, Cornelia, die al sinds 1777 weduwe was.Ga naar voetnoot19 De vraag naar de aard van haar motieven om in ballingschap te gaan, ligt daarmee weer geheel open. Dat geldt evenzeer voor de andere zestien zelfstandig bedeelde vrouwen, en bij uitbreiding voor alle gevluchte vrouwen, van wie we op dit moment meest niet veel meer weten dan de naam van de man die Rosendaal daarvoor aanziet.Ga naar voetnoot20
Over de meer particuliere argumenten die Rosendaal aanvoert, kan ik kort zijn: die zijn in hoge mate willekeurig. Dat Henrik Hooft Danielsz., de Amsterdamse ‘vaderlandsche’ regent die in patriottenkringen als ‘vader Hooft’ vereerd werd, ook niet eerder dan april 1788 naar Frankrijk afreisde, ‘volgens zyn eigen getuigenis, om vry te kunnen wandelen, en de vermaaken van het Buitenleven te kunnen genieten’, is hem bijvoorbeeld nooit op twijfel aan zijn patriottisme komen te staan.Ga naar voetnoot21 Maar behalve in hoge mate willekeurig, getuigen ze ook van een wel erg oppervlakkige kennis van wat er door en over Wolff en Deken geschreven is. Een puntsgewijze weerlegging lijkt daarom niet de aangewezen weg. Liever grijp ik de gelegenheid aan, om leven en werk van Wolff en Deken vanaf 1786 - het jaar waarin de politieke tegenstellingen tussen patriotten en prinsgezinden plaatselijk tot een burgeroorlog uitgroeiden - tot 1798 - het jaar van de twee staatsgrepen - nader te bekijken. Daarbij zal ik mij vooral bepalen tot hun verhouding tot ‘de actuele politiek’, in de Republiek en, voorzover mogelijk, ook in Frankrijk, om hun politieke betrokkenheid, hun politieke activiteiten wellicht, zo scherp mogelijk te belichten en te zien welke betekenis hun verblijf in Frankrijk daarin had. | |
Beverwijk - AmsterdamHoe stond het er met Wolff en Deken in 1786 voor?Ga naar voetnoot22 Hoewel vooral Wolff door haar jarenlange discussie met de heersende, gereformeerde kerk zich in de jaren 1770 in orthodoxe kring nogal wat vijanden had gemaakt die haar spotschriften met aanvallen op haar eer en goede naam hadden beantwoord, waren Wolff en Deken in 1786 gevierde, productieve en succesvolle schrijfsters. In de Haagse Isaac van Cleef hadden zij al enige jaren een vaste uit- | |
[pagina 152]
| |
gever van eigen zowel als van vertaald werk; van hun Economische liedjes uit 1781 waren inmiddels drie drukken verschenen, de Sara Burgerhart uit 1782 was in 1786 ook al aan een derde druk toe en voor de Willem Leevend, waarvan in 1785 de laatste delen waren uitgekomen, had Van Cleef hun het gigantische bedrag van 6.000, - gulden betaald; en dan waren de Amsterdamse uitgevers Jan Barend Elwe en Dirk Meland Langeveld, die zich in 1784 de rechten op Wolffs oudere dichtwerk hadden verschaft, in deze jaren ook nog eens doende dat werk in meerdere delen opnieuw op de markt te brengen. Bovenop het aanzienlijke inkomen dat zij met hun boeken verdienden waren Wolff en Deken in de jaren 1780 ook nog enkele erfenissen toegevallen, waardoor zij zodanig tot welstand waren geraakt dat zij zich in 1782 de aankoop van het buiten Lommerlust in de Beverwijk hadden kunnen permitteren. Vanaf dat moment brachten zij de zomermaanden op Lommerlust door, samen met hun - veel jongere - vriendin Magdalena Greeger en haar - eveneens veel jongere - echtgenoot Christiaan Nissen met wie zij kort tevoren een allerhartelijkste vriendschap hadden gesloten, terwijl zij tussen november en april gevieren ten huize van het echtpaar Nissen in Amsterdam woonden - een gezamenlijke huishouding waarin vanaf 1784 ook Jansje Teerlink, nichtje van Wolff, was opgenomen. Wolff en Deken waren dus tussen 1782 en 1788 ten dele Amsterdammers, een gegeven dat tot op heden te weinig aandacht heeft gekregen. In deze jaren hadden Wolff en Deken nauwe betrekkingen met een groot aantal patriotten - en dan zijn we door evidente grote lacunes in de bewaardgebleven correspondentie over hun sociale leven nog maar zeer ten dele ingelicht. Zo verkeerden zij geruime tijd op goede voet met de Amsterdamse dichter-apotheker Petrus Johannes Kasteleijn, die zich in geschrifte steeds duidelijker tot de patriotse zaak bekende en hen in deze jaren met het gedicht ‘De Patriot’ bedacht.Ga naar voetnoot23 Maar zij waren al evenzeer bevriend met de Rotterdamse genootschapsdichter en militante patriot Jan Verveer, die niet alleen tal van patriotse dichtstukken en een radicaal-patriots weekblad, Het saturdags kroegpraetje, schreef, maar ook exercerend lid was van het Rotterdams wapengenootschap De Palmboom en na september 1787 naar Frankrijk zou vluchten.Ga naar voetnoot24 Net als met de Rotterdamse koopman en suikerraffinadeur Gerrit van der Pot, die begin 1787 als burgergeconstitueerde in Rotterdam de wet verzette en enige maanden later zonder zijn bannissement af te wachten naar de Zuidelijke Nederlanden uitweek.Ga naar voetnoot25 Zeker zo vriendschappelijk waren hun betrekkingen met de Haarlemse uitgever Adriaan Loosjes, schrijver van vele Ba- | |
[pagina 153]
| |
taafsche zangen, volksliedjes - waarvan hij in 1785 een bundel aan zijn ‘Kunstvriendinnen’ opdroeg - patriotse samenspraken, en lofzangen op dode en levende vaderlandse helden - vooral op de exercerende burgers van Haarlem, helemaal als die zich daadwerkelijk tegen de vijand te weer stelden - die tevens secretaris van de patriotse burgersociëteit in Haarlem was.Ga naar voetnoot26 Voorts hadden Wolff en Deken begin 1784 - ten huize van de Nissens in Amsterdam, zoals gezegd tevens de stadswoning van Wolff en Deken - kennis gemaakt met Jacobus Bellamy, dan al, als Zelandus, bekend als dichter-propagandist van de volksbewapening, zowel door zijn krijgsdichten aan de radicaal-patriotse Post van den Neder-Rhijn, als uit zijn Vaderlandsche gezangen;Ga naar voetnoot27 híj was nadien een verzamelaar van het werk van Wolff en Deken geworden en had hun portretten zelfs aan de muur van zijn Utrechtse studeerkamer gehangen, zíj zijn hem vanaf zijn vroege dood in 1786 in hun werk blijven gedenken.Ga naar voetnoot28 Of ook de Delftse courantier, radicaal-patriot en latere balling Wybo Fijnje al een persoonlijke bekende van Wolff en Deken was, is niet goed vast te stellen, al doet de coproductie van Wolff en Fijnje in de vertaling van Les veillées du château van Madame de Genlis die tussen 1786 en 1788 door Van Cleef wordt uitgegeven, zulks wel vermoeden.Ga naar voetnoot29 En anders was Isaac van Cleef wel hun trait d'union, die zelf overigens, als honorair lid van het Haagse wapengenootschap Voor 't Vaderland en kandidaat-gecommitteerde van de Haagse burgerij, ook een patriot was die dat in september 1787 met een plundering van zijn huis zou moeten bezuren.Ga naar voetnoot30 En daarmee zijn we er nog niet, want ook de Beverwijkse vrienden Martinus Langeveld - vader van Wolffs al genoemde Amsterdamse uitgever Dirk Meland Langeveld die aan zijn fonds te zien in Amsterdam zeker in patriottenkringen verkeerde - en Agge Roskam Kool - doopvader van Deken - behoorden, als lid van de gematigd-patriotse Beverwijkse burgersociëteit Voor Vrijheid en Vaderland, tot Wolff en Dekens patriottennetwerk.Ga naar voetnoot31 Daarnaast kende Beverwijk sinds 1785 ook een radicaal-patriots ‘Burgergezelschap’, | |
[pagina 154]
| |
Eendragt en Vrijheid, dat de oprichting van een wapengenootschap had geïnitieerd dat in 1786 naar Elburg en Hattum en in 1787 naar Utrecht en Woerden uittrok, en waarvan hun notaris en huisvriend Gerrit van der Jagt de voerder en drijvende kracht was.Ga naar voetnoot32 Zijn broer Adriaan van der Jagt, koopman en gewapend patriot te Maassluis die in 1787 naar Frankrijk uitweek, kenden zij overigens ook, en als zij Maassluis inderdaad hebben bezocht, zoals een treffende passage in de Sara Burgerhart suggereert, zullen zij diens vader, de genootschapsdichter Willem van der Jagt, plaatselijk ook bekend als oprichter en commissaris van het Maassluise wapengenootschap Vrij en Trouw, zeker ook hebben ontmoet.Ga naar voetnoot33 Martinus Langeveld en Gerrit van der Jagt zouden het in Beverwijk na september 1787 nog tot ver in 1789 zwaar te verduren krijgen: beiden werden meermaals uitgescholden, bedreigd en gemolesteerd, en bij Van der Jagt werden in maart 1789 bovendien de ruiten ingegooid - een lot dat bij die gelegenheid ook de pasgetrouwde Jansje Teerlink en Adrianus van Crimpen in het nabijgelegen Wijk aan Zee trof.Ga naar voetnoot34 Wilde men in Jansje Teerlink Wolff en Deken treffen, die zich nog bijtijds aan een dergelijke behandeling hadden onttrokken? Had dominee Adrianus van Crimpen - wellicht even patriots als zijn zuster Bartha - zich aangesloten bij het radicale Burgergezelschap van Van der Jagt, die ook zijn notaris was? Had hij vanaf de kansel de gelovigen tot exerceren aangemoedigd? Het is vooralsnog niet te zeggen, maar met deze aangenomen schoonzoon van Wolff en Deken hebben we welhaast hun directe leefomgeving bereikt. Daarin lijkt nog één andere patriot aan te wijzen: Christiaan Nissen. Wie bekend is met de biografie van Wolff en Deken kent hem als de schimmige koopman in onbekende waren, die op raadselachtige wijze het vertrouwen van Wolff en Deken had weten te winnen en niet alleen hun zaakwaarnemer, maar bij hun vertrek naar Frankrijk ook hun vermogensbeheerder werd, vervolgens in 1794 op frauduleuze wijze failliet ging en het kapitaal van Wolff en Deken vrijwel geheel in rook deed opgaan.Ga naar voetnoot35 Wellicht is deze voorstelling van zaken juist. Dat neemt echter niet weg, dat Nissen zich, zodra de Bataafse Republiek werd uitgeroepen, keer op keer tot de aangewezen provinciale en nationale colleges wendde om hen, met een beroep op de aanzienlijke investeringen die hij in 1787 in de patriotse zaak had gedaan, om een post of bediening te vragen, en dat hij daarin, onder protectie van patriotten als Wiselius, Hahn en Loncq die inmiddels tot hoge functies waren geroepen, ook keer op keer slaagde.Ga naar voetnoot36 Wat op zijn minst suggereert dat Nissen toegang tot deze leidende patriotten had en men zich aan hem verplicht voelde, wat al bijna de conclusie rechtvaardigt dat de patriotse zaak mede met het geld van Wolff en Deken is bekostigd! | |
[pagina 155]
| |
Het patriottennetwerk waar Wolff en Deken vóór hun vertrek naar Frankrijk deel van uitmaakten, is hiermee zonder twijfel nog maar partieel in kaart gebracht, al kan al wel worden vastgesteld, dat het een netwerk was met een groot bereik, dat zich ook tot de gewapende vleugel van de patriottenbeweging uitstrekte. Wolff en Deken waren duidelijk geen vreemden in die beweging, een indruk die nog word versterkt als we zien wat zij aan boeken in huis hadden. Mogelijk in huis hadden, want op de veiling van hun bibliotheek, die in maart 1789 in Amsterdam plaatsvond, zijn twee kleinere verzamelingen van onbekende omvang en inhoud meegeveild, die maken dat de bewaard gebleven catalogus niet zonder meer als een beschrijving van Wolff en Dekens boekenbezit kan worden gelezen.Ga naar voetnoot37 Met deze slag om de arm valt niettemin op, dat van alle schrijvende patriotten met wie Wolff en Deken banden onderhielden - Kasteleijn, Verveer, Loosjes, Bellamy, Fijnje - één of meer werken geveild zijn.Ga naar voetnoot38 Actueel-politieke geschriften vormen sowieso één van de zwaartepunten van de collectie. Voorzover valt na te gaan - de ‘Vyftien banden Politieke Tractaten’ geven hun inhoud helaas niet prijs - zijn die vrijwel uitsluitend van patriotse signatuur, waarbinnen, met werk van Bernardus Bosch, Pieter Paulus, Pieter Pypers, Jacobus Kok, maar ook alle dan verschenen delen van De post van den Neder-Rhijn en De politieke kruyer, alle bundels Vaderlandsche liederen van het Leidse wapengenootschap Voor Vrijheid en Vaderland, nog aangevuld met een ‘omslag met veersen op gewapende genootschappen’, de militante richting opnieuw de boventoon voert.Ga naar voetnoot39 Kijken we nu naar het werk van Wolff en Deken in de jaren dat het erom ging spannen - de jaren 1786-1787 - dan is niet alleen ondubbelzinnig vast te stellen dat Wolff, die duidelijk degene was die politieke standpuntbepaling voor haar rekening nam, op de politieke actualiteit reageert, maar ook, dat zij daarin steeds explicieter voor de militante richting kiest. Had zij zich in 1784 al in bewonderende termen uitgelaten over vaderlandse helden als Zoutman, Van der Capellen en De Gijselaar en zich op die manier nog enigszins vrijblijvend aan de kant van de patriotten geschaard, in maart 1786 reageert zij vrijwel onmiddellijk na de orangistische aanslag op De Gijselaar in Den Haag met twee gedichten, waarin zij eerst haar angst uitspreekt voor wat het ‘Muitziek graauw’ aan kan richten als het eenmaal de vrije hand zou krijgen, en vervolgens de ‘vaderlandsche burgers’ oproept niet voor ‘het aangehitst Gemeen’ te wijken en hen het Rotterdamse wapengenootschap ten voorbeeld stelt dat in april 1784 met daadwerkelijk gebruik van de wapens waarin het zich geoefend had een oranje-opstootje had neergeslagen, waarbij onder de orangisten overigens vier doden waren gevallen.Ga naar voetnoot40 Kort na de val van Elburg en Hattem, in september 1786, publiceert Wolff vervolgens | |
[pagina 156]
| |
een ‘Vaderlandsch dichtstuk’, Vrijheid blijheid, dat, behalve dat het op de toenmalige actualiteit van een dreigende burgeroorlog reageert, welhaast geschreven lijkt om de hedendaagse sceptische historicus van repliek te dienen. Het dichtstuk opent met een dialoog tussen de dichteres en haar ‘Zanggodin’, waarin deze de dichteres, die zich sinds de dood van Bellamy niet tot de ‘vaderlandsche zangen’ heeft kunnen zetten die ze in navolging van hem had willen schrijven, oproept zich uit haar droefheid om diens dood op te richten en in zijn voetspoor de Vrijheid te bezingen. De dichteres stribbelt tegen - dat is toch niets voor ‘weerelooze vrouwen,/Wier zachte, buigbre stemmen/Heel andre stoffen voegen,/Aandoenelijker, milder,/Min ernstig, meer bevallig’? Het ‘stille buitenleven’, het ‘huizelijk genoegen’, de ‘zegenende Vriendschap’, het ‘vaderlandsche’ moederschap, dat zijn vrouwenthema's, de oorlog, dat is mannenwerk.Ga naar voetnoot41 Maar daar laat haar Zanggodin haar niet mee wegkomen: Zou 't aandoenlijk hart der vrouwen,
zo het niet verkunsteld zij,
Niet ontkracht door weeke weelde,
Niet verflenst door lafferij,
Min gevormd zijn voor het groote,
dan de man die dit waardeert?Ga naar voetnoot42
Om zich vervolgens op de vrouwen te beroepen die ‘deez' tijd’ ten volle beleven en zich niet afzijdig houden van mannenzaken: Vrouwen! hebt gij uwe Burgers
niet met uwe gunst verblijd,
Toen zij nutte krijgskunst leerden,
en zig oefenden ten strijd'?
Schonkt gij niet, met eigen handen,
meer zelfs dan
één legervaên?
Spoordet gij niet, door uw bijzijn,
onze beste Burgers aan?Ga naar voetnoot43
De dichteres laat zich door het beeld van die vele donatrices - en veel waren het er inderdaad: ‘bij duizenden’ zou Pieter Vreede hun aantal later schattenGa naar voetnoot44 - overtuigen, en schrijft alsnog een ‘Zang’. Daarin stelt zij zich onbewimpeld aan de kant van de gewapende burgers: als ‘de Aristocraat’ eerst jarenlang de redelijke eisen van de burgerij genegeerd heeft en vervolgens met zijn ‘laage huurelingen’ Elburg en Hattem op de knieën heeft gedwongen, is zij blij dat ‘De bloem van Neêrlands jeugd, bezield door Vrijheidsliefde,/Blaakt, om 't mishandeld Vaderland/Op haar' verdrukker, haar' verwoester te gaan wreeken’, en dat - jawel! - rijke vaderlanders daarvoor maar al te graag hun geld ter beschikking stellen. Ze beseft goed dat een burgeroorlog inmiddels zo goed als onvermijdelijk is, maar hoe ‘aklig’ en ‘rampzalig’ zo'n oorlog ook zal zijn, de Vrijheid moet tegen haar onderdrukker verdedigd worden.Ga naar voetnoot45 In februari 1787, ten slotte, volgt een buitengewoon direct dichtmatig verslag van het optreden van de Amsterdamse burgemeester Hendrik Hooft, die ervoor zorgde dat de Raad aan | |
[pagina 157]
| |
Afb. 1 J. Philips Jacobsz. naar J. Bulthuis, ‘'t Genootschap, Pro Patria; zo als het zig vertoonde in de Nieuwe Kerk, te Amsterdam, bij het ontfangen der geschenken op den 11 Februarij, 1786’ (onderschrift bij het exemplaar van deze prent in de Atlas van Stolk, nr 4629), 1786. Atlas Van Stolk, Rotterdam. Deze prent behoorde tot de Atlas der vaderlandsche historie van Wolff en Deken, die in mei 1789 te Amsterdam werd geveild (nr 835 van de ‘Historie-printen’).
de eisen van de Amsterdamse gewapende burgerij tegemoet kwam en dat de op de Dam toegestroomde patriotten niet tot dadelijkheden overgingen.Ga naar voetnoot46 Deze gebeurtenis vond plaats op 26 februari 1787, te Amsterdam, Wolff schreef haar verslag op 26 februari 1787, te Amsterdam. Het lijkt niet al te gewaagd om te veronderstellen dat zij daar toen - met Deken, naar we mogen aannemen - met de andere Amsterdamse patriotten op de Dam stond, zoals de gravure die Noach van der Meer er ‘ad viv[um]’ van maakte (zie afb. 2) ook zeker niet uitsluit.Ga naar voetnoot47
Eind maart 1788 vertrekken Wolff en Deken met Caroline Victoire Ravanel, een vrouw van wie we nog altijd niet meer weten dan dat zij de weduwe was van een kapitein ter zee en een gouvernante, van Amsterdam naar Trévoux, een stadje even ten noorden van Lyon, waar ge- | |
[pagina 158]
| |
Afb. 2 N. van der Meer jr, ‘Toejuiching der Weldenkenden aan den Amsterdamschen Burgemeester Henrik Hooft Danielsz. op den Dam, 's Maandags den 26 Februarij 1787. Opgedragen aan alle de Braave Leden, van het Illuster Collegie van den Ed.Manh. Krijgsraad’. Gemeentearchief Amsterdam. Ook deze prent behoorde tot de Atlas der vaderlandsche historie van Wolff en Deken, die in mei 1789 te Amsterdam werd geveild (nr 837 van de ‘Historie-printen’).
noemde Ravanel naar verluidt familie had. Zoals gezien speelde bij de beslissing om naar Frankrijk uit te wijken, naar Wolff in 1795 in haar rekest aan de provisionele Representanten van het Volk van Holland verklaarde, het zachte Franse klimaat een rol. Maar volgens diezelfde verklaring was zij ‘voornamelyk’ uitgeweken ‘om zich het laatste Staatsbestuur te onttrekken; met rede beducht, of niet haare alom bekende zucht voor Vryheid, & de rechten haares Vaderlands, haar aan nog erger beleedigen zouden blootstellen, dan zy, meermaal, & in eigen persoon, onderging’.Ga naar voetnoot48 In maart 1798, Wolff en Deken zijn dan weer in Nederland terug, drukten zij zich in een rekest aan de Constituerende Vergadering, zoals de Nationale Vergadering na de staatsgreep van 22 januari 1798 heet, over het politieke motief van hun ballingschap nog plastischer uit. Zij waren naar Frankrijk gegaan ‘daar het niet in haare magt stond getuigen te weezen van de verongelykingen, den hoon, de onderdrukkingen, het lyden en geweld, haare Mede-Patriotten aangedaan, en te midden van alle die schriktoneelen een diep stilzwygen te bewaaren. Deezen te aanschouwen, daarin te moeten | |
[pagina 159]
| |
deelen, en het toenmaalig Gouvernement niet in het aangezigt te vliegen’, was hen totaal onmogelijk geweest.Ga naar voetnoot49 Er lijkt inmiddels weinig reden meer om aan dit motief te twijfelen. Wolffs vrees voor een intensivering van de aanvallen op haar persoon was alleszins gerechtvaardigd, zeker als we bedenken dat zij daar uit orthodox-gereformeerde hoek al ruime ervaring mee had en God en Oranje in die hoek welhaast onlosmakelijk met elkaar verbonden waren - de eerdergeciteerde anonieme dominee biedt er een sprekende getuigenis van. En met ‘de verongelykingen, den hoon, de onderdrukkingen, het lyden en geweld’ die hun ‘Mede-Patriotten’ tot lang na september 1787 te verduren kregen en die zij niet langer konden aanzien, is ook geen woord teveel gezegd. | |
Trévoux - Lyon - ParijsZoals gezegd, over de ruim negen jaar dat Wolff en Deken in Frankrijk verbleven, is nog maar betrekkelijk weinig bekend.Ga naar voetnoot50 Maar wie niet blind wil zijn voor de politieke dimensie van deze ballingschap, ziet desondanks al snel aanwijzingen voor een ‘politieker’ leven dan voor vrouwen wel voor mogelijk wordt gehouden, ja, zou zelfs kunnen denken dat de ‘Hoogeschool van Patriottismus en Revolutie’ die Frankrijk voor veel ballingen zou zijn geweest, voor Wolff en Deken niet gesloten bleef.Ga naar voetnoot51 Aanwijzingen inderdaad, maar wel aanwijzingen die tot nieuwe onderzoeksvragen, én tot de ‘nieuwe brieven of andere archivalia met betrekking tot Wolff en Deken’ leiden waarvan het bestaan onlangs nog ernstig in twijfel werd getrokken.Ga naar voetnoot52
Wolff en Deken waren nog niet uit de Republiek vertrokken, of er leek een ware propagandacampagne te starten die erop gericht was dat zij zich niet als onbekende vrouwen in Frankrijk zouden vestigen. Zo werd in april 1788 Wolffs strijd met de gereformeerde orthodoxie in het bekende, meermaals herdrukte en ook onmiddellijk in het Nederlands vertaalde pamflet van Mirabeau, Aux Bataves sur le Stathoudérat, als sprekend voorbeeld opgevoerd van de vrijheidsliefde die de Bataven al van oudsher eigen was en die hen nu, in hun allernoodzakelijkste strijd tegen de stadhouder, zeer te pas zou komen.Ga naar voetnoot53 Staat het buiten kijf dat Wolff op die manier als vrijheidsstrijdster werd ingehaald en dat de roemruchte naam van Mirabeau daar alleen nog maar aan zal hebben toegedaan, van belang is hier vooral ook, dat de betreffende passage al sinds jaar en dag niet aan Mirabeau maar aan de Parijse Nederlander Paul-Henri Marron wordt toegeschreven.Ga naar voetnoot54 Over Marron, die als Waals predikant vanaf | |
[pagina 160]
| |
Afb. 3 Miniatuurportret van Paul-Henri Marron, gereproduceerd in Jan van Gelder, ‘Paul Henri Marron’, Publicaties van het Genootschap voor Napoleontische studiën aflevering 9 (november 1956) 259-260. In 1956 in particulier bezit. Naar alle waarschijnlijkheid gaat het hier om het portret van de miniatuurschilderes J. Doucet de Suriny, née Glaesner, van 1791 tot 1806 werkzaam te Parijs, waarnaar Abraham Hulk, die van 1788 tot 1817 te Parijs werkzaam was, een stippelgravure maakte (Iconografisch Bureau, Den Haag).
1782 aan de Nederlandse ambassade verbonden was geweest maar in die eerste maanden van 1788 vanwege zijn openlijke kritiek op de Pruisische inval van zijn functie was ontheven en in 1789 de eerste dominee van de protestantse gemeenschap in Parijs zou worden, zou veel te zeggen zijn.Ga naar voetnoot55 Hier volstaat dat hij zich al vóór september 1787 als patriot bekendmaakte, dat hij nadien het natuurlijk aanspreekpunt en de vanzelfsprekende bondgenoot van de patriotse vluchtelingen in Parijs was, en dat hij jarenlang in tal van Franse tijdschriften het werk van Nederlandse schrijvers rencenseerde.Ga naar voetnoot56 Nog in dezelfde maand april publiceerde dezelfde Marron in het Journal encyclopédique een bespreking van een aantal werken van Wolff en Deken en wees hij het Franse publiek op de net te Parijs verschenen Franse vertaling van hun Sara Burgerhart.Ga naar voetnoot57 Hier was een bewonderaar aan het werk - de vele werken van Wolff en Deken in zijn posthuum geveilde bibliotheek getuigen daar ook vanGa naar voetnoot58 - en | |
[pagina 161]
| |
men zou bijna denken dat hij van de emigratieplannen van Wolff en Deken op de hoogte was. En als hij er al geen voorkennis van had, dan moet het toch niet lang geduurd hebben voor hij er weet van kreeg, want als hij in februari 1789 in het Journal encyclopédique de stand van de intellectuele leegloop van de Republiek opmaakt, geeft hij Wolff en Deken, tussen ballingen-schrijvers als Wybo Fijnje, Gerrit Paape, Pieter Vreede en Pieter van Schelle een prominente plaats.Ga naar voetnoot59
Eenmaal in Trévoux doen Wolff en Deken wel wat meer dan het wandelen, picknicken en dansen waarover zij in hun brief van begin juli 1789 - de enig bewaard gebleven brief uit hun Franse tijd - zo hoog opgeven en die zij dan ook schreven om de Nissens over te halen zich bij hen te voegen.Ga naar voetnoot60 Allereerst lijkt het erop dat zij zich van een zekere bron van inkomsten wilden voorzien, zoals ook sommige andere uitgeweken patriotten in Frankrijk deden, Herman Willem Daendels bijvoorbeeld, die in 1789 in Rijsel een handelsfirma in hout en kaas begon en daarnaast geld belegde in een tabaksfabriek in Grevelingen.Ga naar voetnoot61 Zo althans zou het bericht begrepen kunnen worden dat Nicolaas van Winter in januari 1789 aan zijn zoon Pieter doorgaf en dat hij mogelijk van Maria Bavink - vriendin van Deken en in die jaren bij Van Winter in dienst, onder meer als schrijfster van zijn brieven - had vernomen: Ik hoor dat Juff Wolff en A Deeken te Trevoux een wijnplantaadje gekocht hebben en daar een wijnplantaadje zullen cultiveeren. Wie weet, hoe zij bij de vendange en de pers zich mede met zang en dans zullen vermaaken! Dit nieuws is te mooi om er iets meerder bij te voegen.Ga naar voetnoot62 Ondenkbaar zou een dergelijke aankoop niet zijn: Wolff en Deken konden zich begin 1789 nog als vermogend beschouwen, en naast de traditionele gouddraadfabricage was wijnbouw in Trévoux een belangrijk middel van bestaan.Ga naar voetnoot63 Maar wijngaard of geen wijngaard, zij bleven schrijven en - bij Van Cleef in Den Haag - publiceren. Wandelingen door Bourgogne, om te beginnen, dat medio 1789 uitkwam en dat, anders dan wie alleen op de titel afgaat zou vermoeden, geen pastorale literatuur is, maar een afgewogen dichtmatig verslag van de confrontatie van de schrijfsters met het roomse Frankrijk. Deze confrontatie is zo positief uitgevallen, dat zij hun ‘Protestantsche Vaderlanders’ ‘die meest all’ wat roomsch is, wraakt’ aansporen hun vooroordelen tegen de katholieken te laten varen en hen als hun ‘christenbroeders’ aan te nemen.Ga naar voetnoot64 Geen boodschap die van politieke betekenis ontbloot is, al helemaal niet in het licht van het door de patriottenbeweging actueel geworden streven van katholieken naar burgerlijke gelijkheid. Waarmee tevens is gezegd dat de toekomst van het vaderland hen, zoals ware patriotten eigen, niet onverschillig liet. Voorts moet Wolff dat revolutiejaar 1789 gewerkt hebben aan de vertaling van La cause des esclaves nègres, een omvangrijk pleidooi voor de afschaffing van slavenhandel en slaver- | |
[pagina 162]
| |
nij van de hand van Benjamin Frossard, dat begin 1789 te Lyon was gepubliceerd en medio 1790 als De zaak der negerslaaven bij Van Cleef uitkwam. Een ‘politiek’ boek, daar is geen discussie over mogelijk, en in het Franse debat over de afschaffing van de slavernij, dat in deze jaren een eerste hoogtepunt bereikte, speelde het ook een belangrijke rol, dus ‘actueel’ was het al evenzeer.Ga naar voetnoot65 Vijf jaar later, in februari 1794, werd de slavernij ook daadwerkelijk afgeschaft. Wellicht dat La cause des esclaves nègres, waarvan Frossard de Nationale Conventie eind 1792 een exemplaar had geschonken, daar een rol in heeft gespeeld.Ga naar voetnoot66 Maar deze majeure politieke beslissing was vooral het resultaat van de werkzaamheden van de ‘Société des Amis des Noirs’, een in 1788 opgerichte politieke pressiegroep van republikeinse mannen en vrouwen van meest girondijnse signatuur, die, naast Frossard, nog een groot aantal andere illustere leden had, zoals Mirabeau, Nicolas de Condorcet, de befaamde verdediger van de rechten van vrouwen, diens echtgenote Sophie de Grouchy, in 1789 als eerste vrouw lid, maar vooral bekend om haar politieke salon waarin zij tal van radicalen en revolutionairen uit binnen- en buitenland met elkaar in contact bracht, en de patriotse publicist van Franse komaf Antoine Cerisier, vóór zijn vlucht naar Frankrijk redacteur van de Gazette de Leyde.Ga naar voetnoot67 Een dergelijk politiek effect zal Wolff met haar vertaling ook in Nederland graag hebben beoogd, en als men weet dat de ‘Amis des Noirs’ in 1789 pogingen deden een Hollandse afdeling op te richten, dan zou de interventie die De zaak der negerslaaven hoe dan ook was veel gerichter kunnen zijn geweest dan ze op het eerste gezicht lijkt.Ga naar voetnoot68 Dat zou een grote geïnvolveerdheid van Wolff in de Franse abolitionistische beweging en daarmee in het Franse politieke leven impliceren, die er nog eens des te aannemelijker op wordt als we ons realiseren dat de korte tijd tussen de publicatie van het origineel en die van de vertaling - in aanmerking genomen dat er tussen de afronding van een manuscript in Trévoux en een uitgave in Den Haag tenminste een half jaar verstreek - welhaast moet betekenen dat zij zich in de directe omgeving van Frossard bevond. Dat Frossard, als dominee in Lyon, vanuit Trévoux de dichtstbijzijnde dominee was en Lyon van daaruit ook snel en gemakkelijk was te bereizen, dat hij bovendien nauw bevriend was met Marron die gewoon was om als intermediair tussen Nederlanders en Fransen te fungeren, én dat Wolff en Deken naar eigen zeggen vrienden in Lyon hadden, maakt een persoonlijke connectie tussen Wolff en Frossard er alleen nog maar waarschijnlijker op.Ga naar voetnoot69 En Frossard was niet alleen lid van de ‘Amis des Noirs’, maar ook een goede bekende van het echtpaar Roland - waarvan hier vooral de korte lijn met girondijne Manon Roland tot de verbeelding spreekt - en bovendien, kort na de revolutie, één van de oprichters van de ‘Amis de la Constitution’, de Jacobijnenclub van Lyon, waarnaast zich in 1791 twee vrouwenclubs constitueerden, de ‘Association des Citoyennes de Lyon particulièrement dévouées à la Nation et à la Loi’ en de politiek zeer actieve ‘Amies de | |
[pagina 163]
| |
Afb. 4 Inschrijving van de gift van “les dames hollandoises” dd. 3 augustus 1789 in het “Registre des contributions volontaires de Trévoux” (1789), Archives de la ville de Trévoux, Trévoux, inv.nr 75, pag. 2 (foto Mieke Aerts). Het chateaux de Corcelles, dat Wolff en Deken toen bewoonden, lag even ten westen van Trévoux, en viel onder de parochie van Saint Bernard. De tweede donateur in deze buurt, Monsieur Brunet, “prevot de la Marechaussée”, moet welhaast de officier zijn met wie Wolff in de zomer van 1789 op het oog zo weinig politiek danste.
la Constitution’, die vanaf 1792 toegang tot de vergaderingen van de ‘Amis’ hadden.Ga naar voetnoot70 Gaat het wellicht nog wat ver om Wolff en Deken als toegewijde burgeressen of vriendinnen van de Constitutie een actief clubleven toe te schrijven, onmiskenbaar is wel dat zij zich in Frankrijk in net zo'n politiek netwerk bewogen als voorheen in de Republiek. En evenals toen kende dat netwerk lange lijnen. De langste lijn reikt tenminste tot Parijs. Daar kwam Wolff naar later zeggen ‘meermalen’. Wat zij daar deed? Ze vertelt ons er niet meer over dan dat zij ‘in den beschaafden kring waar in ik verkeerde’ zeer veel over Madame de Genlis hoorde spreken.Ga naar voetnoot71 Welke kring kan dat zijn | |
[pagina 164]
| |
geweest? Als we weten dat Genlis, voordat zij Parijs in oktober 1791 verliet, met tal van revolutionairen op goede voet verkeerde en dat zij bevriend was met de Engelse schrijfster Helen Williams, die zich als fervent aanhangster van de revolutie in hetzelfde milieu bewoog, en als we bovendien weten dat Williams nauw bevriend was met Marron, die, overigens net als Madame Roland én Mary Wollstonecraft, haar salon frequenteerde, dan lijkt het milieu rond Marron een wel zeer voor de hand liggende ‘beschaafde kring’.Ga naar voetnoot72 Dat zou betekenen dat Wolff in Parijs zowel met Franse revolutionairen, Engelse radicalen als Nederlandse ballingen in contact stond. Dat klinkt boud. Niettemin wordt deze veronderstelling er alleen nog maar aannemelijker op als we ons tot de korte lijnen, in Trévoux zelf, bepalen.Ga naar voetnoot73 Kort nadat Wolff en Deken, op 3 juli 1789, hun vrolijke brief aan de Nissens schreven - waarin Deken overigens ook haar bezorgdheid over een dreigende burgeroorlog uitspreekt - valt, op 14 juli, de Bastille. Nog geen drie weken later, op 3 augustus, doneren Wolff en Deken, in de vorm van een ‘contribution volontaire’, 48 livres aan de stad, ‘pour subvenir aux fraix de guet et de garde que les circonstances necessitent pour la sureté de tous les ordres’.Ga naar voetnoot74
Het register van bijdragen, waarin zij als ‘les dames hollandoises demeurant en cette ville de trevoux’ staan ingeschreven, laat zien dat zij met deze bijdrage tot de grote donateurs behoorden en bovendien: dat zij de eersten waren.Ga naar voetnoot75 Daarmee stelden zij een politieke daad. En al mag die gezien Wolffs eerdere steunbetuiging aan de patriotse donatrices misschien niet verbazen - om niet te zeggen dat nu met terugwerkende kracht aannemelijk wordt dat zij daar toen ook zélf toe behoorden - in Frankrijk liepen zij er wel een maand mee vooruit op het initiatief van de groep kunstenaressen die hun juwelen als ‘contribution volontaire’ aan de Assemblée Nationale schonken en met deze wijd en zijd bekend gemaakte ‘don patriotique’ het voorbeeld voor veel vrouwen zouden worden.Ga naar voetnoot76 Na augustus 1789 bleven Wolff en Deken overtuigde aanhangers van de Franse revolutie, zoals zij in deel 3 van de Historie van Mejuffrouw Cornelia Wildschut, verschenen in oktober 1793, onomwonden verklaren en verant- | |
[pagina 165]
| |
woorden.Ga naar voetnoot77 Dat de latere donaties van Wolff en Deken - een beddelaken en een jurk (!) voor het Franse leger in februari 1794, 5 livres voor de reiskosten van een afgevaardigde naar Parijs in september 1794 - zoveel bescheidener waren dan hun eerste, zal dan ook allereerst een afspiegeling zijn van hun tussentijds vermogensverlies.Ga naar voetnoot78 Ook op een meer direct, persoonlijk niveau hebben Wolff en Deken zich in die turbulente jaren van de revolutie, waarin ook de verhoudingen in Trévoux in hoge mate gepolitiseerd raakten, niet afzijdig gehouden. Zo onderhielden zij vriendschappelijke betrekkingen met de eerste vertegenwoordigers van de nieuwe orde van 1789, met officier Brunet bijvoorbeeld, met wie Wolff in de zomer van 1789 danste toen hij nog maar net voor de burgerij (‘tiers état’) in de plaatselijke ‘assemblée générale’ gekozen was, of met Camille Renauld die daar in 1789 voor de adel zitting in had.Ga naar voetnoot79 Maar ook in meer radicale kring hadden zij hun connecties, zoals notaris Pierre Granger, die, toen Wolff en Deken in augustus 1790 bij hem hun testament lieten opmaken, net tot secretaris van de municipaliteit van Trévoux was gekozen en in 1793, ten tijde van de Terreur, zijn notariaat voor een carrière in de locale politiek zou opgeven.Ga naar voetnoot80 Van groter gewicht was de jurist Jean-Marie François Merlino, lid van de rechtbank van Trévoux, die in 1792 tot representant van het departement van de Ain in de Nationale Conventie werd gekozen, en zich tot een fervent jacobijn ontwikkelde die in 1793 werd uitgezonden om de Ain van contra-revolutionaire elementen te zuiveren.Ga naar voetnoot81 Hem moeten Wolff en Deken niet alleen gekend hebben, met hem moeten zij politiek ook overeengestemd hebben, wat - opnieuw - een politieke sociabiliteit suggereert, die ditmaal een bevestiging vindt. In Merlino. Want als Wolff zich eind 1793 per rekest tot de Nationale Conventie wendt met het verzoek haar en haar ‘compagne’ financiële bijstand te verlenen nu zij, door het besluit van die Conventie ieder geldverkeer met het buitenland te blokkeren, niet langer van eigen middelen kunnen bestaan, is het Merlino die in januari 1794 als hun pleitbezorger optreedt. En daarbij beroept hij zich nadrukkelijk op de politieke verdiensten van Wolff, die zich in Trévoux niet minder voor ‘la cause du peuple’ en ‘la cause de la liberté’ had beijverd dan in haar vaderland, zoals ‘toutes les autorités sans culottes du département de l'Ain’ konden bevestigen.Ga naar voetnoot82 Zijn interventie was succesvol - Wolff kreeg een uitkering van 1200 livres - en haalde, behalve verschillende Franse kranten, ook die van de | |
[pagina 166]
| |
Nederlandse vluchtelingengemeenschap in Frankrijk, Le Batave.Ga naar voetnoot83 Het productieve politieke netwerk dat deze actie veronderstelt én bevestigt, zullen Wolff en Deken een maand later zonder twijfel weer hebben aangesproken. Dan worden namelijk bij hen thuis de fameuze vijf suikerbroden ontdekt en, om een dreigende plundering te voorkomen, door de ‘Société des sans culottes’ van Trévoux geconfisqueerd. En verre van een banale kwestie die de revolutionaire ijver van de jacobijnen van Trévoux zo aandoenlijk maakt, betrof het hier een overtreding van de ‘loi sur l'accaparement’ - een wet tegen het hamsteren van allerhande schaarse levensmiddelen, waaronder suiker - die in juli 1793 was uitgevaardigd en waarop de doodstraf stond, die tijdens de Terreur ook meermaals is opgelegd en uitgevoerd.Ga naar voetnoot84 Het is niet ondenkbaar dat dit een van die keren is geweest dat Wolff ‘voor het gruwlyk Committé Revolutionair’ is geroepen, zoals zij later zou vertellen.Ga naar voetnoot85 En het is inmiddels alleszins denkbaar dat zij bij die gelegenheid de vergaderde revolutionairen afdoende van repliek heeft gediend, zoals de overlevering wil.Ga naar voetnoot86 | |
Den HaagAls Wolff en Deken eind 1797 naar de, dan Bataafse, Republiek terugkeren, vestigen zij zich niet in de Beverwijk, en ook niet in Amsterdam of enige andere plaats waar zij bekend waren. Neen, zij vestigen zich in Den Haag, waar de crème de la crème van radicaal-patriots Nederland zich verzameld heeft. Daar vinden zij moeiteloos aansluiting bij de radicale vleugel van de Bataafse politiek en stellen zich, koud drie maanden terug, onmiddellijk achter de radicale staatsgreep van 22 januari 1798.Ga naar voetnoot87 Deze politieke betrokkenheid is er niet één vanaf de zijlijn: met kopstukken van het nieuwe bewind als Wybo Fijnje en Bernardus Bosch, met wie zij op jij- en jou-basis verkeren, staan zij in direct contact, en als het Uitvoerend Bewind in mei 1798 in problemen raakt, nemen zij het, in nauw overleg met hun politieke vrienden, op zich dit bewind te steunen en een politiek weekblad te beginnen. Over deze Politique afleider elders meer. Hier zij er echter nog wel op gewezen, dat van dit initiatief geen patriot opkeek, laat staan het als strijdig met enige ‘genderconventie’ veroordeelde. Sterker nog: in het publicitaire geweld dat de tweede staatsgreep in juni 1798 begeleidde, werd Wolff en Deken als vanzelfsprekend een rol toegedicht, en wel als schrijvers van De constitutioneele vlieg, een van de bladen die zich tegen het restauratieve bewind keerden.Ga naar voetnoot88 Met dat al laten de snelheid waarmee Wolff en Deken in 1798 tot het centrum van de politieke macht doordrongen en de vanzelfsprekendheid waarmee zij daarin werden opgenomen geen andere conclusie toe dan dat zij in de patriotse politiek geen nieuwkomers waren. Gevoegd bij hun onmiddellijke en vastberaden steun voor de staatsgreep van 22 januari 1798 en de ‘jacobijnse’ politiek die daarop volgde, bevestigt dat nog eens dat zij hun jaren in Frankrijk zeker niet | |
[pagina 167]
| |
in ledigheid hebben doorgebracht maar zich daar en toen politiek verregaand hebben ontwikkeld en geschoold. De ‘Hoogeschool van Patriottismus en Revolutie’ moet dus ook voor vrouwen hebben opengestaan. Dat belooft nog wat voor het onderzoek naar alle andere vrouwen in ballingschap! |
|