De Achttiende Eeuw. Jaargang 38
(2006)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
Sjoerd Faber en René Lombarts
| |
Verbanning en deportatie‘Ban’ en ‘bannen’ zijn woorden die teruggaan op een ver verleden, net als bijvoorbeeld ‘boete’ en ‘politie’. Ze hebben in de loop der tijd allerlei betekenissen gehad of hebben dat nog steeds. Zo komen we voor bannen in het Woordenboek der Nederlandsche Taal tegen: bijeenroepen, afkondigen, vonnissen, de hoogste (rechts)macht uitoefenen, verbannen, maar ook schelden of vervloeken, verdrijven en uitsluiten. Beperken we ons hier tot de juridische betekenis die ‘bannen’ in de achttiende en de negentiende eeuw had, dan komen we op het terrein van de vrijheidsontneming en vrijheidsbeperking van overheidswege. Degene die daardoor werd getroffen, mocht niet blijven in het gebied, de rechtskring waarin hij zich bevond. In de achttiende en negentiende eeuw zijn twee hoofdvormen te onderscheiden: verbanning en deportatie. De term verbanning had in de achttiende eeuw niet meer de ruime betekenis van weleer, maar men bezigde deze vrijwel uitsluitend voor het geval dat iemand over de grens werd gezet of zelf moest maken dat hij wegkwam. Men sprak ook wel van bannissement, uitzetting, ontzegging of uitbanning.Ga naar voetnoot1 Ook de Franse Code Pénal, die in de jaren 1811 tot 1886 in Nederland heeft gegolden, kende deze straf: bannissement (in de officiële Nederlandse vertaling, van de hand van ... Bilderdijk: ‘uitbanning’).Ga naar voetnoot2 Diezelfde Code Pénal (art. 7) bracht ons formeel de mogelijkheid van deportatie. In Bilderdijks woorden ging het om ‘wegvoering naar een oord van ballingschap’. Het grote verschil tussen verbanning en deportatie lag hierin dat het er voor de instantie die de verbanning oplegde niet toe deed waarheen de banneling zich begaf. Van deportatie daarentegen was verplaatsing een essentieel onderdeel, zoals de vertaling van Bilderdijk goed aangeeft. Art. 17 van de Code Pénal gaf deze nadere omschrijving: ‘De wegvoering naar een oord van ballingschap zal bestaan in voor eeuwigGa naar voetnoot3 overgebragt te worden in eene plaats buiten des rijks grondgebied op het vaste land, door de hooge regering bepaald’.Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 116]
| |
Sjoerd Faber en René Lombarts (beiden rechtshistoricus) houden zich onder meer bezig met de geschiedenis van strafrechtelijke en bestuurlijke sancties. In 1997 verscheen van hun hand een artikel over Deportatie. Zie de verwijzing daarnaar in deze vervolgbijdrage, over Verbanning. Deportatie zoals deze vanuit Engeland in de jaren 1787-1868 op grote schaal heeft plaatsgevonden, kende ‘Nederland’ vóór 1811 niet. Weliswaar kwamen verwijderingen naar andere plaatsen, soms zelfs naar verre oorden voor, maar stelselmatig gebeurde dit niet, waarover later nog iets meer. In feite kwam hierin geen verandering door de invoering van de Code Pénal. Wel werd in de negentiende eeuw gepleit voor het zoeken naar geschikte gebieden die als ballingsoord konden dienen, zodat van deze straf een veel ruimer gebruik kon worden gemaakt dan de Code Pénal toestond, maar het kwam er niet van. Het plan om van Vlieland een Nederlandse Botany Bay te maken kreeg geen schijn van kans. Over Oost-Indië werd serieuzer nagedacht en langer gewikt en gewogen, maar de nadelen gaven uiteindelijk de doorslag.Ga naar voetnoot5 Verbanning daarentegen werd tot 1811 juist veelvuldig toegepast. De achttiende-eeuwse Amsterdamse praktijk kende drie hoofdvarianten.Ga naar voetnoot6 Een verbanning kon als enige straf worden opgelegd. Dikwijls - een tweede variant - ging daaraan een lijfstraf vooraf. In de derde plaats kwam de combinatie van lijfstraf(fen), tuchthuis en verbanning veel voor. Omdat een verbanning moeilijk was te controleren, keerden bannelingen niet zelden terug voordat de straftermijn om was. Betrapping bracht dan zwaardere bestraffing, waaronder al dan niet verzwaard bannissement, met zich mee. Aan het eind van de achttiende eeuw won ook in de Republiek meer en meer het inzicht veld dat verbanning voor buurlanden in feite wederzijdse verschuiving van problemen, namelijk ruil van delinquenten, betekende. In de Bataafs-Franse tijd bleef deze nieuwe kijk nog zonder grote gevolgen, ook in het Crimineel wetboek van 1809.Ga naar voetnoot7 De Code Pénal kende daarentegen wel een beperking op dit vlak: met verbanning werden uitsluitend sommige (van de vele) vergrijpen tegen de veiligheid van de Staat bedreigd. We veronderstellen dat de Franse wetgever uitging van de gedachte dat het verwijderen van zulke politieke delinquenten zeker niet een bedreiging van de veiligheid en rust elders zou behoeven te betekenen. Omdat deze delicten waarop uitbanning stond in de Nederlandse verhoudingen na 1811 geen rol van betekenis speelden, was het toen met verbanning uit Nederland, voor zover bekend, zo goed als gedaan. Ga naar voetnoot8 | |
Andere onderscheidingenHet voorgaande had voornamelijk betrekking op straffen opgelegd door rechters. Daarmee zijn we er nog niet. Verbanning en deportatie konden ook als maatregel worden opgelegd. Bovendien kunnen en konden zowel straffen als maatregelen niet alleen door een rechter maar ook door andere organen van de staat worden gegeven. Belangrijk is het, ten slotte, rekening te houden met het feit dat wat geen straf is wel (mede) als zodanig kan worden bedoeld en gevoeld, en omgekeerd. Anders gezegd: als het om recht en rechtsgeschiedenis gaat dienen we altijd te letten op verschillen en spanningen tussen de formeel-juridische en de feitelijke situatie, tussen leer en leven. Over deze onderscheidingen nu eerst iets meer. | |
[pagina 117]
| |
Een maatregel vormt net als een straf een reactie op een strafbaar feit. Het verschil is dat een straf in de eerste plaats gericht is tegen de veroordeelde. Het strafbare feit dat hij heeft begaan, wordt vergolden met een reactie die hem pijnlijk treft in zijn vrijheid of in zijn portemonnee. Bij een maatregel gaat het vooral om voorkomen of bestrijden van een ongewenste situatie, het voorkomen van gevaar en de handhaving van de openbare orde, vooral in bijzondere omstandigheden. Een hedendaags voorbeeld: plaatsing door de rechter van iemand ‘aan wie een strafbaar feit [...] niet kan worden toegerekend, in een psychiatrisch ziekenhuis [...] indien deze [...] gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen’.Ga naar voetnoot9 Zo een maatregel zal overigens dikwijls als straf worden ervaren, terwijl omgekeerd bij een straf veelal (ook) op preventie of bescherming van de maatschappij wordt gemikt. Scherp is het onderscheid tussen straf en maatregel bepaald niet. Het opleggen van straffen en maatregelen geschiedt, zoals hiervoor al aangegeven, niet alleen door rechters. Ook bestuursorganen kunnen dat doen. Zo kunnen ambtenaren van de Keuringsdienst van Waren geldboetes opleggen. Wij spreken dan van bestuurlijke (of administratieve) boetes. Een geheel van ambtenaren dat hier apart moet worden genoemd is het Openbaar Ministerie (OM) dat van oudsher een speciale positie inneemt. Eeuwenlang waren officieren, baljuws en drosten etc. voorzitter van een rechterlijk college, officier van justitie, bestuurder, commissaris van politie en soms zelfs alleensprekend rechter tegelijk.Ga naar voetnoot10 Op landsheerlijk niveau en vooral in steden ontwikkelden zij zich meer en meer tot de ambtenaren van het OM die wij nu nog steeds kennen. Slechts kort, namelijk gedurende enkele decennia na 1811, was de taak van het OM betrekkelijk beperkt. Onder leiding van de minister van Justitie was het voornamelijk verantwoordelijk voor de strafvervolging. Al spoedig in de negentiende eeuw echter - en die ontwikkeling is tot in onze tijd doorgegaan - kregen zij er, zoals dat ook al voor 1811 het geval was, de taak bij in een deel van de strafzaken een eindoordeel te vellen, als waren zij rechters (‘buitengerechtelijke afdoening’). Tegenwoordig is dat zelfs het merendeel. Samenvattend kunnen we onderscheiden: (1) rechterlijke straffen en maatregelen en (2) bestuurlijke straffen en maatregelen. Tot die laatste categorie rekenen we ook wat nu nog ‘buitengerechtelijke afdoening’ of ‘afdoening door het OM’ heet. Op enkele details gaan we nu ter illustratie nog wat dieper in, ook om Bilderdijks ballingschap hierna beter te kunnen ‘plaatsen’.
- Met verbanning en deportatie enigszins verwant is de strafbedevaart. Bij strafbedevaarten werd net als bij deportatie een bestemming aangegeven, maar men moest er op eigen gelegenheid heen, werd er niet opgesloten en niet aan het werk (dwangarbeid) gezet. En terugkeer was mogelijk. In Amsterdam vonden overigens in de zestiende eeuw niet alleen veroordelingen tot een bedevaart plaats, maar ook verbanningen in eigen huis, naar ‘plaatsen met een religieus karakter’ (Rhodos, Cyprus), of naar een klooster.Ga naar voetnoot11 | |
[pagina 118]
| |
- Uitlevering is formeel geen straf (al zal zij wel zo worden gevoeld), maar een vorm van internationale rechtshulp: net als bij verbanning gaat het om verwijdering, zij het dat de verdachte vervolgens geen keuze heeft. Hij wordt over de grens gezet, maar wel zodanig dat hij in handen van de justitie van een ander land terechtkomt.Ga naar voetnoot12 - Van verbanning anders dan bij rechterlijk vonnis ten tijde van de Republiek zijn her en der in de literatuur voorbeelden te vinden. Met name de studies van J. Drion, Rijpperda Wierdsma en Hartog zijn hier van belang, omdat daaruit valt af te leiden dat deze weg buiten de rechter om een uitzondering op de regel was en niet heel vaak bewandeld is.Ga naar voetnoot13 Het was een aanpak in buitengewone omstandigheden, als er haast bij was, als een gerechtelijke procedure eindeloos dreigde te duren of bij voorbaat kansloos leek. Laatstgenoemde auteur bespreekt uitvoerig een aantal zaken: die van de Haarlemmers Abraham de Block en Elias Christiaensz Lindtwerker, die door het Haarlemse stadsbestuur in 1617 zonder ‘figuere van proces’ werden verbannen, de eerste omdat hij had rond verteld dat een Haarlemse schepen in een bordeel buiten de Kruispoort was gesignaleerd, de tweede wegens halsstarrige weigering als lid van de schutterij de eed van trouw af te leggen en de contributie te betalen. Vervolgens ontbrandde een juridisch gevecht tussen de Staten van Holland en de Hoge Raad. De Hoge Raad, die de magistraat van Haarlem wat beide gevallen betreft in het ongelijk stelde, dolf uiteindelijk tegen de Staten het onderspit, zodat Block en Lindtwerker met hun overwinning niets opschoten. Andere gevallen van ‘politieke uitzetting’ die bij de genoemde auteurs te vinden zijn: Gouverneur-generaal van Oost-Indië Adriaan Valkenier liet zekere Van Schinne (of Van Schinnen) in 1741 gevankelijk uitzetten naar Holland. Een aantal civiele procedures, in Batavia en in Den Haag, vloeien uit deze bestuurlijke uitzetting voort, tot in 1764! Voorts de zaken van de Enkhuizense predikant Blaeuhulck (eveneens in 1617), van een zekere Corenengel aan wie door de gemeenteraad van Medemblik in 1798 de stad werd ontzegd en van de Haagse advocaat Pieter Ardes die door de magistraat van Den Haag in 1680 werd verbannen. - Over deportatie is al opgemerkt dat zij in ‘Nederland’ geen rol van betekenis heeft gespeeld, ook niet na de inwerkingtreding van de Code Pénal in 1811.Ga naar voetnoot14 Wel komen we in de archieven soms gevallen tegen die ons aan deportatie doet denken. Zo wordt de 47-jarige in Amsterdam geboren sjouwer Cornelis Sijmonse (Thymense?) op 7 oktober 1690 wegens ‘moedwilligheden’ tijdens een oploop voor de Noorderkerk voor zes jaar uit Amsterdam verbannen. In de summiere notities die ter beschikking staan wordt hieraan toegevoegd dat hij ‘scheep (moet) worden gebragt’.Ga naar voetnoot15 Is dit een verkapte vorm van deportatie? Is dit een puntje van een ijsberg? Met andere woorden, vonden in tijden dat het moeilijk was volk voor bijvoorbeeld (de vaart op) Oost-Indië te werven vormen van deportatie plaats, of bleef men dit hoe dan ook te riskant vinden en bleef deze vorm van uitzetting (uitzending) be- | |
[pagina 119]
| |
perk perkt tot incidentele gevallen?Ga naar voetnoot16 In zekere zin paste men eveneens deportatie toe met de negentiende-eeuwse gratieverleningen aan veroordeelde militairen op voorwaarde dat zij dienst namen bij de zeemacht of in de koloniën.Ga naar voetnoot17 | |
Bilderdijk in 1795Wat Bilderdijks ballingschap aangaat ligt het allemaal veel duidelijker. Zelfs bij het lezen van sommige van zijn dichtregels is er geen reden tot twijfel. Het rijmpje dat hij op 22 augustus 1795 in een brief neerlegde: ‘Zijn hartelijken groet zent balling Bilderdijk, van Londens vrije vest naar Gijsbrechts visserswijk’ [Amsterdam]Ga naar voetnoot18 kan alleen maar afkomstig zijn van iemand die wist dat hij verbannen was uit de jonge Bataafse Republiek (en niet gedeporteerd naar Londen). Later gaf hij er in zijn vertaling van de Code Pénal blijk van het onderscheid tussen verbanning en deportatie goed te kennen. Waarschijnlijk zal hij ook al voor 1795, toen hij weg moest, hiervan op de hoogte zijn geweest. In het dossier dat Bilderdijk vormde van de correspondentie en stukken die verband hielden met zijn ‘uitzetting’, zijn later door hemzelf uitgegeven Echte stukken, vinden we geen bewijzen van het tegendeel.Ga naar voetnoot19 Wel spreekt er verbazing uit een brief aan P.J. Uylenbroek (10 april 1795, uit Groningen): ‘eene politique uitzetting [...] was niet in mij opgekomen.’Ga naar voetnoot20 Deze verbazing heeft ons inziens betrekking op het herleven van een wijze van optreden die in de achttiende eeuw in onbruik was geraakt, of althans nog minder frequent werd toegepast dan in de zeventiende eeuw. Dat hij de oude term ‘politieke uitzetting’ bezigde, wijst er niet op dat hij er iets nieuws in zag. Wat was het geval in 1795? De advocaat Bilderdijk weigerde op principiële gronden een door de nieuw aangetreden overheid, de Provisionele Representanten van het Volk van Holland, voorgeschreven ambtseed af te leggen. In een rekest zette Bilderdijk zijn bezwaren uiteen. Daarop reageerde ‘de geheele Vergadering op 24 maart met de hoogste verontwaardiging’, want naar haar oordeel was Bilderdijks rekest ‘in oproerige en ongemesureerde termen gecoucheert’.Ga naar voetnoot21 Nu, na ruim twee eeuwen, zal menigeen zijn stellingname waarschijnlijk als tamelijk rustig en tot op zekere hoogte zelfs wel constructief beoordelen, en de reactie van de Representanten daarop als overtrokken. Hoe het zij, de conclusie werd in 1795 nog diezelfde dag getrokken: per decreet verzochten de Representanten het Comité van Algemeen Welzijn de Procureur-generaal en Advocaat-fiscaal van Holland, G. van der Meersch, te gelasten om Bilderdijk bij zich te ontbieden en hem aan te zeggen dat hij binnen 24 uur Den Haag en binnen acht dagen de ‘Provincie’ diende te verlaten. Aldus geschiedde de volgende dag. Bilderdijk verklaarde tijdens het onderhoud met Van der Meersch dat hij ‘met die zelfde lijdelijke obedientie, welke hij bij zijn [...] Request aan de Repraesentanten geprofiteert en aangeboden heeft te praesteeren, aan het [...] Decreet voldoen zou [...]’. Wel vroeg hij nog een kopie van het Decreet en een ‘buitenlandsch paspoort’ te mogen ontvangen. Het eerste werd hem door Van der Meersch de volgende dag zonder op- | |
[pagina 120]
| |
gaaf van redenen geweigerd en voor het paspoort moest hij zich maar tot ‘Hun Hoog Mogenden’ richten. Tegen de hoofdzaak, de politieke uitzetting, maakte Bilderdijk geen bezwaar. Geen wonder, als we aannemen zoals eerder gesteld, dat hij de situatie juridisch bezien, goed kon inschatten: onder het oude recht maakte een beroep op de rechter in deze gevallen al nauwelijks kans, laat staan in de revolutionaire situatie in de eerste maanden van 1795. Bilderdijk vertrok en kwam in eerste instantie via Groningen in Hamburg terecht. | |
Het karakter van de uitzetting van BilderdijkBekijken we nu de uitzetting van Bilderdijk nog eens aan de hand van de hiervoor besproken kenmerken en elementen van deportatie, verbanning en dergelijke. We hebben hier te maken met een verbanning. Daarover is voldoende gezegd. De volgende vraag luidt: betrof het een straf of een maatregel? Voor beide valt wat te zeggen, zoals dat nu eenmaal het geval pleegt te zijn bij een onderscheid dat geen scherpe grenzen kent. Toch heeft het zin er even bij stil te staan. Het nieuwe bewind zag zich geconfronteerd met twee categorieën van tegenstanders en tegenkanting, als we althans afgaan op de twee bestrijdingswijzen (straffen enerzijds, maatregelen anderzijds) die werden gekozen. In de eerste plaats hadden de Representanten aan het begin van dezelfde maand (maart) waarin Bilderdijk werd uitgezet, een ‘Publicatie’ uitgevaardigd ‘tegen alle oproerige gedragingen door anti-revolutionaire daden of gesprekken [...]’ om de ‘volkomen eensgezindheid in ons zoo lang door tweedragt gefolterd Vaderland’ terug te brengen. Bepaald werd onder meer Dat alle, die door het dragen van Oranjeteekenen, hoe ook genaamd; door het zingen van zoogenaamde Oranje-liedjes, of andere oproerige en Contra-revolutionaire Liedjes; het uiten van de, in dit Land helaas! zoo gewone oproerkreet Oranje boven, zig insgelijks schuldig maken aan beginselen, die den weg tot oproer banen, en dus ook aan den lijve met eene strenge geesseling en daar op volgende gevangenis van vijf Jaren, en daar na bannissement uit deze Provincie, zullen worden gestraft. Hier gaat het om straffen. Werd iemand bij zo'n vergrijp op heterdaad betrapt, dan mocht niet alleen op confessie worden gevonnist, maar ook op ‘genoegzame en het gemoed van den Regter voldoende Convictie, zonder dat het noodig zal zijn, daar in de gewone form en trein van procederen in agt te nemen [...].Ga naar voetnoot22 Tot deze strenge aanpak ging men ook werkelijk over, zij het dat het Amsterdamse Openbaar Ministerie van deze nieuwe mogelijkheden die de Publicatie bood, namelijk om ontkennende verdachten tot schavotstraf te veroordelen, wel, maar de rechters aldaar niet in alle gevallen gebruik maakten. Tegen Johanna Margaretha Bakker, bijgenaamd Naatje Neegemaal, bijvoorbeeld werd tentoonstelling op het schavot met een brief op de borst (waarop een tekst naar goedvinden van het Comité van Justitie), vervolgens strenge geseling, vier jaar confinement in het Spinhuis en zes jaar verbanning uit de stad geëist. De rechters hielden het echter op vier jaar gevangenisstraf. Johanna had gesteld dat zij temidden van een grote menigte ‘Vrijheid boven!’ had geroepen, en ook: ‘het welzijn van de Heeren van de Bataven’, maar ontkende ‘Orange boven!’ geroepen te hebben. Het volk zou juist ‘Orange boeven!’ hebben geschreeuwd.Ga naar voetnoot23 Getuigen verklaarden dat het ‘Vrijheid boven’ inderdaad uit | |
[pagina 121]
| |
verdachtes mond had geklonken, maar dat dit onder dwang plaatsvond en dat zij daarna op ‘Orange boven’ is overgegaan. Hoe het verder was gegaan wist de verdachte zich niet meer te herinneren, doordat ze nogal wat op had gehad. Jannetje van Praag daarentegen ontkende eveneens ‘Oranje boven’ geroepen te hebben, maar aan haar verklaring hechtten de Amsterdamse rechters blijkbaar minder waarde. Toch benutten zij ook hier niet de mogelijkheid rechtstreeks tot het schavot te veroordelen en stonden zij het, in dit geval overbodig geworden, traditionele gebruik van tortuur toe. Jannetje werd gegeseld om haar de waarheid te doen zeggen, en gaf daarna schoorvoetend toe. Zij had het in dronkenschap gedaan, zonder dat ze ‘recht wist wat zy zyde’. Zo kwam ze toch op het schavot. Het optreden tegen Bilderdijk was van een andere orde. Als hij niet was komen opdagen voor het afleggen van de nieuwe eed dan had hij niet iets misdaan dat tot bestraffing had kunnen leiden. Dat hij in de pen was geklommen was op zich ook geen strafbaar feit. De wijze waarop hij dit had gedaan wekte weliswaar grote verontwaardiging, maar als berechting al juridisch denkbaar was geweest, dan nog had (snel) succes er niet in gezeten.Ga naar voetnoot24 Prompte bestraffing was niet haalbaar. Bilderdijk aldus treffen hebben de Representanten vast wel gewild, maar zij zullen vooral hebben gestreefd naar een snelle reactie, een maatregel die in de eerste plaats verdere bedreiging van de nieuwe orde een halt moest toeroepen. Het laatste punt van juridische aard: deze uitzetting was politiek van aard, waarmee toen nog bedoeld werd dat sprake was van een buitengerechtelijke, bestuurlijke aanpak, met dien verstande dat de pas aangetreden vertegenwoordigers van het soevereine Bataafse volk hier zelf als bestuursorgaan, met een beroep ‘op de staatsraison’ optraden.Ga naar voetnoot25 Hoe heeft, ten slotte, Bilderdijk zelf tegen zijn uitzetting aangekeken? Heeft hij die als straf gevoeld, in 1795, en later, achteraf? Of heeft hij er misschien zelfs op aangestuurd in verband met zijn huwelijksproblemen en om aan schuldeisers te ontkomen? In onderstaand citaat wordt dit ietwat merkwaardig in het midden gelaten: In 1795, met de inval van de Franse legers en de vlucht van de Stadhouder naar Engeland, werd hij als advocaat gedwongen de verworvenheden van de Franse revolutie te erkennen. Hij weigerde en werd gedwongen het land te verlaten. Het inmiddels sterk bekoelde huwelijksleven, het diepe leed van drie jonggestorven kinderen (slechts zijn zoon Elius en zijn dochter Louise waren nog in leven), en de vele schuldeisers die hem achtervolgden, deden hem besluiten naar Groningen af te reizen.Ga naar voetnoot26 Om wat dit betreft dichter bij de waarheid te komen - de volledige waarheid lijkt bij iemand als Bilderdijk te hoog gegrepen - dient iemand zich langer met zijn leven en werk bezig te houden dan wij hebben kunnen doen. Wel voegen we hieraan echter toe dat de tegenargumenten van Kluyver en van Goslinga een sterke indruk maken.Ga naar voetnoot27 Zij geloofden niet in deze zelfgekozen ballingschap - aangenomen al dat de gedachte daaraan bij Bilderdijk is opgekomen - vanwege de onaangename kanten en de (financiële) risico's die daarmee voor hem verbonden moeten zijn geweest. | |
[pagina 122]
| |
Tot besluitEen vergelijking van alle mogelijke vormen van vrijheidsstraffen en -maatregelen in heden en verleden - van huisarrest en straatverbod tot ‘eeuwigdurende’ verwijdering en opsluiting - zou hier te ver voeren. Wel lijkt het goed nog iets te zeggen over een misverstand dat wellicht bij kennisneming van deze bijdrage zou kunnen ontstaan. Bij de bejegening van Bilderdijk in 1795 zijn, zou men kunnen zeggen, de principes die samen de leer van de scheiding der machten vormen - een verworvenheid die in de Staatsregeling van 1798 zo prominent naar voren zou worden gebracht - met voeten getreden. Daartegen zou het volgende aan te voeren zijn. In de eerste plaats is het vergaand overschrijden van grenzen en het overtreden van principes in buitengewone omstandigheden overal en altijd meer regel dan uitzondering geweest. In de tweede plaats: de leer van de machtenscheiding (met de bijbehorende evenwichten en controlemechanismen), die er ook al vóór Montesquieu was, heeft nooit tot een sluitend systeem zonder uitzonderingen en inconsequenties geleid. Als we een tijd zouden moeten aanwijzen waarin deze leer het meest onder druk is komen te staan, dan is het de onze, waarin bestuurlijk straffen van uitzondering hoofdstroom is geworden. Een mijlpaal in de ontwikkeling die hiertoe heeft geleid, zal de invoering van de zelfstandige strafbevoegdheid van het Openbaar Ministerie zijn, waarschijnlijk in 2007. In het geval van een overtreding of van een misdrijf waarop niet meer dan zes jaar gevangenisstraf staat, kan de officier van justitie een strafbeschikking uitvaardigen, waarbij het opleggen van verschillende straffen en maatregelen mogelijk is, zoals: een taakstraf (ten hoogste 180 uur), een geldboete, of betaling van een bedrag aan de staat ten behoeve van het slachtoffer. Tot het opleggen van een gevangenisstraf blijft alleen de strafrechter bevoegd.Ga naar voetnoot28 Door sommigen wordt deze - formeel bezien - ingrijpende wijziging als ongrondwettig beschouwd.Ga naar voetnoot29 |
|