| |
| |
| |
Idolen in de achttiende eeuw
André Hanou
Held gevraagd (m/v)
André Hanou is emeritus hoogleraar Oudere Nederlandse Letterkunde van de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij publiceerde vooral over de literatuur van de Nederlandse Verlichting (1670-1830). Van zijn hand verschenen onder andere: Nederlandse literatuur van de Verlichting (2002), Onder de acacia (1997) en Sluiers van Isis (1988). Ook bezorgde hij diverse achttiende-eeuwse teksten, van onder meer Weyerman en Kinker.
‘Een artikel over de helden van de lange achttiende eeuw, graag. Liefst overmorgen. Niet erg wetenschappelijk. Noten niet nodig.’ Aldus de voortvarende bedrijfsleidster van dit blad. ‘Best’, zeg ik. Na een uur beginnen de zorgen.
Want wat zijn helden (m/v)? Daar kan men van alles onder verstaan.
Het kunnen fictieve figuren zijn. Gulliver bijvoorbeeld is een toonbeeld van de achttiende-eeuwse nieuwsgierigheid naar vreemde samenlevingen. Hij is exemplarisch. Hij is een held.
Het kunnen echte mensen zijn, als de werkelijk bestaand hebbende Herman Boerhaave. Hij is befaamd geneeskundige en onderzoeker. Bij zijn persoon passen verhalen: dat brieven uit China of vanwaar ook gestuurd, met een simpel adres als ‘Boerhaave, Holland’, altijd correct bij hem bezorgd werden; zó beroemd was hij. Hij hoort in de heldenklasse, dat is duidelijk. Maar hebben we veel van dat soort lieden?
Doen die kritische en achterdochtige achttiende-eeuwers wel veel aan heldenverering; erkennen zij helden?
En wat is het criterium voor heldschap, in fictie dan wel realiteit?
Hoe moet bekendheid van een held aangetoond worden? Moet ik afgaan op de begripsgeschiedenis en de blauwdrukken voor een samenleving? Of moet ik eerder raadplegen: blauwboekjes, egodocumenten, dodengesprekken, volksboeken, prenten, liedjes, blijspelen, romans...?
En is de norm voor dat heldschap uitsluitend te zoeken bij de tijdgenoot, of ook bij ons, nabestaanden? Beland ik in de problemen die een hedendaagse Zeno, Eddy Grootes, ons geschetst heeft in zijn opstel ‘De paradoxen van de literatuurgeschiedschrijving’ (1988/89), waarin hij aantoonde dat die geschiedschrijving onmogelijk is?
Zover gekomen, terwijl ik vele andere moeilijkheden van methodologische, statistische en interpretatorische aard aan de horizon zag opdoemen, besloot ik te handelen als de nerd Jan Perfect in de gelijknamige roman (1817) door Petrus de Wacker van Zon. Deze Jan, apothekerszoon te Leiden, is in zijn woonplaats in de trekschuit gestapt met het doel naar exotische gebieden in het Zuiden te vertrekken, om zijn kennis te vermeerderen. Het vertrek laat op zich wachten en hij valt in slaap. Wakker geworden, blijkt hem dat hij naar het Noorden vaart, richting Amsterdam. Hij blijkt in de verkeerde schuit gestapt te zijn. Hij besluit er maar het beste van te maken. Kennis is immers overal te vinden. Ik volg zijn voor-
| |
| |
Muzieknotatie van Rhijnvis Feith, Zegezang ter verjaringe op de overwinning op de Doggersbank (Leiden: Van Hoogeveen, 1782). UBN
beeld en kies zonder verantwoord plan enkele zeer verschillende invalshoeken. Dus volgen, lezer, hieronder, gedachten van persoonlijke aard over aard, omvang en voorkeuren van achttiende-eeuwse hero-worshipping en heroine-verslaving.
Ik ben niet idolaat van alle hierna te noemen idolen en icons. Zij zijn slechts blijven hangen in mijn geheugentheater. Ik denk wel te mogen beweren dat ik hen in tientallen, honderden, zo niet meer teksten ontmoet heb. Soms, zoals u zult merken, onder steeds andere namen. Ik probeer mij zoveel mogelijk te beperken tot ‘nationale’ helden. Maar aangezien de achttiende eeuw de eeuw is waarin heel Europa herontdekt dat het helden nodig heeft die de eigen ervaring of wensen vertolken, maak ik af en toe een uitstapje naar helden van over de grens. Dat zijn dan helden die, zogezegd, deel uitmaken van het collectieve Europese bewustzijn.
Ik kijk naar de helden van de Verlichting, achtereenvolgens, op drie verschillende manieren. In het eerste en langste deel vraag ik mij af of de Verlichting werkelijk fictieve figuren heeft
| |
| |
opgeleverd die wij nog bij name kennen. Het feit dat wij deze helden nog kennen wijst op hun periode-overstijgende waarde, en op het mogelijke feit dat de Verlichting ons werkelijk nieuwe modellen voor ons mens-zijn geleverd heeft. Dit roept echter meteen de vraag op: zijn dit werkelijk Verlichtings-helden, of zijn het figuren die onder een andere naam al eerder optreden? Als gevolg van dit probleem moeten enkele andere vraagjes opgelost worden. Bijvoorbeeld: welke segmenten of perioden uit drie millenia westerse cultuur zijn werkelijk nog aanwezig in ons culturele bewustzijn? Dit alles doorloop ik, met zevenmijlslaarzen aan, in de eerste paragraaf: Helden als archetype. - Vervolgens geef ik aan welk soort Thematische helden (die zelf geen naam hebben, dan wel kunnen optreden onder honderden namen) in de smaak vielen gedurende de lange achttiende eeuw. Voorbeelden: de gentleman-oplichter, de onderzoeker. Ik geef mijn toptien; maar twijfel niet dat hier een geheel andere selectie mogelijk is. Als toegift noem ik in deze paragraaf vijf thematische contra-helden. - In een derde deel, tenslotte, geef ik mijn eigen lijstje van werkelijk bestaand hebbende personen, die hier in hun tijd beschouwd werden als Echte helden: als van groot belang op hun terrein van wetenschap, cultuur. Ik beperk mij tot telkens vijf personen. Deze keuze zal zeer controversieel zijn en aanleiding geven tot verbazing, of boosheid zelfs. Het zij zo. Ik heb enkele ‘abstracte’ lijstjes toegevoegd, zoals een lijstje van belangrijke milieus. Het zijn dit soort lijstjes dat de hedendaagse lezer wellicht vanaf het begin verwacht heeft, en misschien in veel uitgebreider vorm. Niets houdt hem tegen de redactie te voorzien van grondiger en beargumenteerder informatie.
| |
Helden als archetypen
Een kleine beschouwing vooraf, over de voorwaarden die wij blijkbaar doorgaans, bij literaire helden-met-een-naam, stellen bij het afgeven van de verklaring ‘Dit is een echte held’. Een echte held, vinden wij, moet namelijk held blijven. Hij moet blijven kleven, hangen, in het geheugen van een belangrijk deel van de samenleving. Een echte held is niet slechts een personage in één tekst, één toneelstuk. Het is geen echte held die voor de duur van één dag of avond ‘de held van het stuk’ is.
Vandaag de dag ontmoeten wij op TV, in literatuur, in strips, op het toneel, een eindeloze reeks personages, karakters, figuren; kortweg ‘helden’. Die zijn dikwijls echter helemaal niet zo modern. Het zijn vaak helden die al in een verleden in de literatuur optraden, zij het onder een andere naam. Zo lijkt het denkbaar dat Tarzan, Jerommeke, Batman, Superman, Conan, Robocop hedendaagse transfiguraties, vertalingen zijn van het personage dat een paar millennia geleden rondwandelde onder de naam Herakles/Hercules: krachtpatser in dienst van het goede. Dit soort basiskarakters ‘doen’ het nog steeds in onze tijd. Ze ‘werken’ nog. Zij hergenereren zichzelf voortdurend opnieuw. De ogenschijnlijk zo andere emoties en denkpatronen van het actuele tijdperk maken het nodig dat de karakters een nieuwe naam krijgen, in een nieuw jasje gestoken worden. Hun eigenschappen blijven dezelfde - want het mensdom heeft behoefte aan steeds dezelfde ijkpunten. Ik acht hier het door Jung gebruikte begrip ‘archetypen’ nog steeds bruikbaar. Hij kenschetst deze basis-karakters (typen) als ‘de oeroude ervaringen door de collectieve mensheid opgedaan en overgeërfd als in het onderbewustzijn vastliggende strukturen waarvan de dromen, mythen en overleveringen de uiterlijke vormen zijn’. Het zijn deze archetypen die ik in deze paragraaf op het oog heb. Ik denk niet aan die literaire motieven en personages zoals uitputtend beschreven in de index van Aarne-Thompson (deze heb ik niet geraadpleegd).
| |
| |
Titelgravure van Daniel Defoe, The life and strange surprising adventures of Robinson Crusoe of York (Londen: Taylor, 1719). Tresoar Leeuwarden.
Komen er nu ‘helden’ in de achttiende eeuw voor die als het ware archetypische waarde hebben? Om die vraag te beantwoorden voer ik eerst nog enkele andere criteria in.
Werkelijk archetypische karakters - dus ook die uit de Verlichting - behoren ook heden nog herkenbaar te zijn, de archetypische aantrekkingskracht behouden te hebben. Dergelijke karakters, al dan niet uit de Verlichting, behoren, lijkt mij, altijd creatief werkzaam te zijn; niet alleen in de literatuur in enge zin maar ook in de andere terreinen waarop de menselijke ervaring zich uitdrukt. Een archetype moet dus bruikbaar zijn op méér dan één terrein. Zo'n figuur is inzetbaar, bijvoorbeeld, in of bij muziek (zeg: opera), film, strips.
Maar nu dan de Verlichting, de lange achttiende eeuw. Als archetypen, onder hun eigen naam nog steeds levend, kunnen zonder meer beschouwd worden:
Robinson Crusoë. De bouwer van zijn eigen wereld, vormgever van zijn eigen mikromaatschappij. De Nederlandse variant verschijnt al in de eeuw zelf in tientallen romans ten tonele. Hij is dan
| |
| |
Willem V. Pastel van J.F.A. Tischbein. Rijksmuseum Amsterdam.
al in staat van gender te wisselen: er zijn vrouwelijke Robinsons. Hij trekt de aandacht op onverwachte plaatsen zoals in kaartspelen (zie Buijnsters, Papertoys, 2005). In onze tijd duikt hij op onder eigen naam bijvoorbeeld als TV-soaps, en zelfs, anoniem, in Big Brother-achtige TV-series op tropische eilanden. Is Gulliver niet meer dan een Robinson-variant?
Casanova en Don Juan. De spreekwoordelijke explorators van de, mede fysieke, liefde van de vrouw. De eerste vrouwvriendelijk, de tweede zelfzuchtig, macho-achtig. Zij laten de twee zijden zien van alle seksproblemen bij de twee geslachten.
Faust. De in een middeleeuws jasje gestoken, vermomde Prometheus van de Verlichting. Men kan erover discussiëren of de door hem in zijn val meegenomen onschuldige Gretchen ook een archetype is; maar heden ten dage zijn Gretchens minder bestaanbaar.
Frankenstein (en met hem: alle golems, alle door de mens geschapen leven, alle kunstmatige intelligentie). Gevolg van de greep van de mens naar het leven, en van het onderzoek naar het geheim van de schepping. De grote horror-opwekker. Hij is heden niet van de TV-scherm te slaan. Hij heet daar niet slechts ‘Frankenstein’. Zijn bestaan heeft allerlei andere griezels het leven geschonken: Dracula, Quasimodo, mummies zonder tal, en duizenden door het kwaad aangetaste en magische figuren zonder geweten en zonder verlichte opvoeding, in locaties als Gotham City, het Mordor van Sauron, het Zweinstein van Harry Potter. Het griezelen, de daarbij behorende angst vervangt als archetypisch gevoel in brede kringen de orthodox-christelijke vrees voor de duivel.
Baron Münchhausen, de schepping van Raspe uit 1785. De goedmoedige fantast-leugenaar.
Een collectief: sprookjesfiguren mogen vanaf het begin van de Verlichting weer, vanaf Perrault naar Grimm toe. De ‘Querelle des anciens et des modernes’ heeft de eigen literatuur in de moderne talen geëmancipeerd en gelijkberechtigd verklaard. Doornroosje, Roodkapje, Assepoester, de prins-wakker-kusser, de reuzen en trollen, Erlkönig zien opnieuw het daglicht. Daarbij voegt zich de wereld van 1000-en-1 nacht.
Al bij al: dit zijn heel wat figuren die vooralsnog weigeren te overlijden in onze tijd. Blijkbaar heeft de Verlichting gezorgd voor een aantal modellen waar onze levenservaring iets mee kan.
Wie mist u? Werther bijvoorbeeld? Hoe bekend deze in zijn tijd ook was, ik acht hem geen archetype. Hij heeft te weinig herkenbaars. Geen zelfmoordenaar van heden, geen enkele lijder aan het leven of de liefde, zal in hem een voorbeeld zien of een verwante geest. Wij kennen hem nog wel maar populair is hij niet.
| |
| |
| |
Thematische helden
Anthonie Heinsius. Staalgravure van J.F.C. Reckleben. Iconografisch bureau, Den Haag.
In het bovenstaande heb ik mij beperkt tot van een naam voorziene, fictieve maar ook nu nog populaire helden; die ondanks hun zogenaamde individualiteit zoveel algemeens in zich bergen dat hun specifiek verlichte herkomst geen bezwaar bleek.
Ik kies nu een andere invalshoek. Ik stel aan de orde: naamloze helden die men als het ware thematisch overal in achttiende-eeuwse teksten kan tegenkomen. Het is ditmaal niet van belang of deze types nog populair zijn. ‘Held’ betekent in deze paragraaf: het personage is populair, gewild; blijkbaar nodig voor overdenkingen en discussie. Men keurt hem/haar niet noodzakelijk goed, maar men wil beslist over hem lezen, in roman, tijdschrift, biografie, poëzie.
Ik beperk mij tot een toptien, mijn toptien. Mijn keuze is niet meer dan een voorzet. Zoals ik eerder aangaf: dit soort lijstjes is controversieel. Het is heel goed mogelijk dat mijn nummer vijf eigenlijk nummer drie behoort te zijn of daarentegen juist nummer zeven. Juist waar het gaat om thematische figuren kan men niet terugvallen op verantwoorde kwantitatieve analyses. Analyses met betrekking tot boekenbezit of boekenverkoop in Middelburg, Den Haag, Zwolle of elders zijn niet bruikbaar voor de hier gekozen invalshoek. Verder: mijn keuze is gedicteerd door een verlicht-maatschappelijke optiek. Wie de positie wil innemen dat in bepaalde kringen bij voorkeur oudtestamentische profeten of preken gelezen werden, en dat het grootste deel van de lezers in die kringen gevonden wordt, heeft wat mij betreft recht van spreken.
Ik heb in deze paragraaf geen poging gedaan rekening te houden met ‘internationale’ interessen. Ik volg ditmaal uitsluitend de keuze van de Nederlanders zelf.
1. De avonturier. Deze doet zich in talloze vormen voor; bijvoorbeeld als schelm/picaro, lichtmis, reiziger, Robinson, Crispijn (in blijspelen), dwalende militair, en wat al niet. De bekendste is Den vermakelyken Avanturier (1695) van Heinsius die zelfs Europese vermaardheid krijgt. In wezen gaat het in deze teksten, bij deze verschijningsvormen, om het vermogen om zich staande te houden in een vijandige wereld, die wereld te ontdekken. De hoofdfiguur is niet zelden wees of vondeling; tenminste bevindt hij of zij zich in een positie waarin zekerheid van welke aard ook niet gewaarborgd is. Gaandeweg gaat het, in steeds ‘burgerlijker’ wordende romans en toneelspelen, om de ontdekking van het eigen ik, om een nieuw soort avontuur: het onderzoek naar de meest wezenlijke normen en waarden.
2. Jonge vrouw in de storm. Het behoeft nauwelijks betoog dat, anders dan in eerdere tijdperken, de jonge nog ongetrouwde vrouw op talloze manieren nu aandacht krijgt in de letteren. Dat
| |
| |
is niet slechts gevolg van het feit dat vrouwen
De titelpagina van: Samuel Richardson, Pamela of de beloonde deugd (Amsterdam: Tielenburg, 1773). UBN.
zelf als schrijfsters veel meer dan voorheen zich met de letteren bemoeien. De vrouw is overduidelijk een focalisatieplek voor vele problemen waar de Verlichting mee kampt. Naast de vrouwen in travestie (als matrozen, avonturiersters) verschijnen er na Richardsons Pamela massa's teksten waarin de vrouw, doorgaans op die leeftijd waarin zij volwassen wordt en met de liefde geconfronteerd wordt, moet demonstreren dat zij in staat is haar ware zelf te ontdekken, zichzelf op te voeden, verantwoordelijkheid te dragen. Geestelijke waarden, zo is de hoofdlijn van het betoog of verhaal, zijn van groter belang dan die van status of familie. Indien de zaak een verkeerde wending neemt - zoals in het geval van de muts Cornelia Wildschut die haar weglopen met haar loverboy naar het buitenland met de dood moet bekopen - is bekering op het sterfbed, of althans een laat moment van inzicht, altijd wenselijk: er wordt een duidelijk signaal aan de lezer (lezeres) gegeven over de ware taken en plichten in dit leven.
3. De gentleman-oplichter (de rogue, zoals de Engelsen zeggen, tegenover de villain die een tamelijk ordinaire crimineel, picaro of avonturier is). De gemiddelde achttiende-eeuwer is zonder meer gebiologeerd door de bedrieger, de falsaris, de fantast die in staat is de gewone burger of regent, man of vrouw, van zijn gelden te ontdoen, onder welk voorwendsel dan ook. Casanova, Cagliostro, St. Germain zijn ons nog redelijk bekend. Financieel gewin, medisch soelaas, de steen der wijzen, eeuwige liefde, alle mooie verhalen worden, zo lijkt het, door de burger met liefde aangegrepen om maar bedrogen te worden. Titels waarin de levens van dikwijls op grote voet levende bedriegers beschreven worden zijn menigvoud. Een beroepsauteur als Franciscus Lievens Kersteman doet haast niet anders dan in het ijltempo vervaardigen van blijkbaar lucratieve biografieën van oplichters en geruchtmakende (‘beruchte’) personen. Zijn leven van de astroloog Ludeman bezorgt deze zelfs een tweede leven als nationale Nostradamus, voorspeller van politieke ontwikkelingen; tot ver in de negentiende eeuw treft men Ludeman nog aan als tovenaar-met-kristallen bol op kermissen. Het zijn vaak buitenlandse figuren die de aandacht trekken: John Law, Cartouche, Syberg en vele anderen charlatans, edelmanrovers vindt men in honderden titels vermeld in verzamelingen als die van Buisman. Ik vind het moeilijk deze belangstelling te duiden: is het de obsessie van de gezeten verlichte burger voor gevaar?
| |
| |
De titelpagina van E. Bekker en A. Deken, Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut (Den Haag: Van Cleef, 1793). UBN.
4. De burger! De gewone, vanzelfsprekende burger, betreedt het toneel terwijl voorheen bijna uitsluitend de elite mocht demonstreren hoe te denken, te voelen, te handelen. Hij is het voorwerp van belangstelling in de tijdschriften, de romans. Zelfs in de poëzie en op het toneel (vaak nog op de klassieken geïnspireerd) dringt hij zich naar voren. Hij is het voorwerp van het debat, zijn gedachten worden belangrijk. Hij wordt held: gezichtsbepalende hoofdfiguur op het maatschappelijke strijdveld.
5. De onderzoeker. Wij zijn zozeer vertrouwd met de idee dat in dit tijdperk een nieuw uitgangspunt en nieuwe methoden met betrekking tot het onderzoek van de wereld in zwang geraakt zijn, dat allerlei verschijningsvormen van de onderzoeker, de nieuwsgierige, de bevrager in de letteren, als vanzelfsprekend worden aangenomen. Maar hij is een nieuw soort held. Hij kan een echte wereldreiziger zijn, als Cornelis de Bruin die uit nieuwsgierigheid door Moskovië, Egypte, Perzië, Azië trekt; of als Van Woensel de zeden van de Turken beschrijft. Hij is nooit een Bontekoe die uitsluitend geïnteresseerd is in handel en dan nog zo dom is zich in de lucht te laten vliegen: echt een held uit de Gouden Eeuw. Zijn alter ego trekt, in imaginaire reizen naar Krinke Kesmes of andere landen waar alternatieven gevonden kunnen worden voor de inlandse beperkte ideeën over godsdienst, maatschappij, opvoeding. Hij is de verzamelaar, de collectionneur van atlassen, prenten, kruiden. Hij richt misschien een tuin in waarin de kosmos gespiegeld terug te vinden is. Hij is de fysicotheoloog die de wereld ordent. Hij is de optimistische studeerkamergeleerde, nerd soms, die gaandeweg leert begrijpen dat ordening en onschuld niet alles zijn, maar dat er vragen openblijven - zoals in het geval van de Nederlandse Candide, Jan Perfect door De Wakker van Zon. Hij is de ‘filosoof’ die zich met natuur, moraal en maatschappij bezighoudt, meer dan met metafysica. Hij is de denker die soms als uitlegger van het bestaan opduikt vanuit grot, bos of tempel, of als gids in imaginaire landen; een mentor, een Sarastro. Hij is Faust; maar ook de idealist die de Kantiaanse droom van een wereldmaatschappij van tolerante wereldburgers wil waarmaken. Hij is de onderzoeker die een vermoeden heeft van evolutie; de patriot die ontdekt dat het concept van natuurrecht gevolgen moet hebben; de schrijver die de burger, de vrouw, het
kind gestalte geeft. Hij verlegt immer grenzen.
6. De onschuldige: de mens als tabula rasa die ontvankelijk is voor alles. In tegenstelling tot de christelijke idee van de zondigheid en schuld waarmee de mens al in de schoot belast is, vinden we een nieuwe mens die opvoedbaar is, die kan leren kiezen voor goed en kwaad, voor
| |
| |
ontwikkeling en verantwoordelijkheid mits duchtig voorgelicht.
Illustratie uit Lucretia van Merken, Germanicus (Amsterdam, Pieter Meijer, 1779).
Hier verenigen zich alle opvattingen van Locke, Rousseau, Pestalozzi en zovele anderen. Hier vinden we thema's over de nobele wilde; het wolvenkind à la Kaspar Hauser (waarvan in deze periode ook Nederlandse voorbeelden gevonden kunnen worden). Hierbij sluiten alle ideeën aan over maakbaarheid van het eigen leven en van de samenleving. Vanzelfsprekend dient zich dan de volgende held aan:
7. De eindeloos lerende. Hier vinden we niet alleen de eerder genoemde onderzoeker, maar ook de opvoeder, het lerende kind; thema's als volwassenwording in allerlei opzicht (en daarmee ook zelfmoord als probleem: wie is er bestand tegen ongeluk?). Het ondervindend leren staat centraal in vrijwel alle teksten; in picaro's, tot aan het rond 1800 geschreven Geschrift ener bejaarde vrouw van Wolff en Deken.
8. De hervormer. De praktijk-man van de Verlichting. Hij is degene die systematisch nadenkt over de maatschappelijke gang van zaken en analyses maakt. Hij werkt nieuwe vormen uit en stelt die voor. Hij is de spreker in de Oeconomische tak, hij schrijft De Koopman, hij formuleert in het Nut plannen voor nieuwe schooltypes. Hij doktert aan een nieuwe grondwet, hij denkt na (maar vreest in dit geval zich al te nadrukkelijk uit te spreken) over een nieuw systeem der natuur en over de oorsprong van de kosmos.
9. De schrijver. Deze nieuwe held is de ‘verzamelaar’ die voor zijn tijdschrift nieuwe boeken en kennis uittrekt en recenseert. Hij is soms de opleider-communicator in genootschappen en leert de nieuwe leden hoe zich uit te drukken. Hij is de Orateur in een loge. Hij wordt soms beroepsauteur. Hij heeft een zintuig voor nieuwe stromingen. Hij let op de wens van zijn omgeving nieuwe thema's aan de orde gesteld te zien. Hij is niet langer de aristocratische voorlichter uit de Renaissance die wijsheden uit de Oudheid doorgeeft, maar een werker: zijn produkten hebben een relatie met de dagelijkse realiteit. Soms is hij tegelijk een uitgever die zijn fonds samenstelt mede uit ideële overwegingen.
10. De koopman. De handelsman blijft gezien worden als degene die de ruggengraat is van de samenleving. Van hem hangt de economie af. Hij wordt gewaardeerd als drager van de vaderlandse identiteit. Hij is nuchter, is niet gevoelig voor luxe, laat zich niet afleiden door lawaaiierige ideologieën. Werk is een positieve zaak. Hij behoeft niet van alles op de hoogte te zijn maar draagt een belangrijke verantwoordelijkheid. Hij is de Bataaf bij uitstek.
Van deze gelegenheid maak ik gebruik om de vijf meest voorkomende thematische contrahelden te noemen.
1. De petit-maître. Ietwat precieuze en wijverige man, niet noodzakelijk homoseksueel. Hedonistische figuur die zijn geld geërfd heeft. Verzot op mode. Bezoeker van vrouwensalons
| |
| |
en boudoirs, of late assemblées waar hij de aanwezigen aanzet tot vage gesprekken en nieuwe kaartspelen introduceert. Hij staat laat op, ontbiedt vervolgens zijn pruikenmaker, en doet des middags niets waar de samenleving bij gebaat is, hoewel hij mogelijk zijn landgenoten verveelt in het koffiehuis. Toonbeeld van denken en gedrag zonder substantie.
2. De coquette. Vrouwelijke pendant van de voorgaande. Voor haar echter geen koffiehuis, wel de Franse winkel.
3. De fijne. Zemelende en hypocriete figuur die zich onledig houdt met de fijnere maar in wezen geheel onbelangrijke punten van het religieus leven. Kent alle details van het Oude Testament (het Nieuwe Testament is minder belangrijk, behalve de brieven van Paulus en het boek Openbaring). Dwingt anderen zijn opinies op, en nog erger: een bepaald gedrag. Voor de maatschappij onbruikbaar.
4. De samenzweerder. In het religieuze veld is dit voor de één een spinozist, een atheïst of deist. Voor de ander: een jezuïet of gereformeerde fundamentalist. In het politieke vlak is hij: een vrijmetselaar, een revolutionair, een lid van een geheim genootschap. Bij de schrijvers is hij de door Oranje of door de regenten gesubsidieerde pasquillant.
5. De buitenlander. Doorgaans is dit de mof. De verachte allochtoon, seizoenarbeider, dom, plattelands, ongeëduceerd, stinkend. De enige soort buitenlander die bruikbaar is om de vaderlandse superioriteit te demonstreren (joden zijn hiertoe niet geschikt, als te afwijkend. Franse inwijkelingen, ‘op een strowis aangedreven’, worden slechts gezien als curiositeit). De mof is een van zijn heide weggerukte Duitser/Westfaler die in Amsterdam aangekomen de Keizersgracht verslijt voor de Noordzee. De mof verdwijnt uit de literatuur na 1750: dan zijn Duitsers vooral harde werkers geworden die, zoals het behoort, verder zelden in de openbaarheid treden.
| |
Echte helden
Nu wordt het een stuk lastiger. En controversiëler. Want in deze laatste paragraaf gaat het om echte, bestaande hebbende personen, ‘helden’ die men in diverse sectoren van de samenleving werkelijk had kunnen ontmoeten (hoewel, niet altijd in Nederland zelf). Zij hadden soms zelfs echt fans.
Wanneer ik naar werkelijk bestaand hebbende figuren kijk, is het heel moeilijk harde argumenten te geven waarom de één wel, de ander niet in de onderstaande lijstjes mag worden opgenomen. Voorbeeld: op mijn lijstje buitenlandse ‘politieke’ helden treft u wel Peter de Grote aan, maar Frederik II niet! Iemand zou verontwaardigd kunnen zeggen dat er massa's biografieën van Frederik de Grote zijn verschenen. Dat is mogelijk waar. Maar het is nu eenmaal zo, in mijn natuurlijk beperkte leeservaring, dat deze beroemde Pruis betrekkelijk weinig onderwerp van gesprek is in een gewoon tijdschrift. Dat is daarentegen wel degelijk het geval bij Peter. Die is eigendom van het volk geworden. Frederik echter, leeft slechts bij een klein deel van de intelligentsia, en misschien bij Verlichtings-geïnvolveerden.
De enige oplossing voor alle problemen van deze aard is: een door de redactie van dit blad uit te schrijven enquête, waarin elk lid van de Werkgroep, zeg, tien personen mag opgeven, behorend bij telkens een ander veld van de cultuur.
| |
| |
De meeste stemmen gelden dan! Voorlopig
Titelgravure van deel 2 van August Lafontaine, Die Familie von Halden (Berlijn: Vossische Buchhandlung, 1798). UBN.
althans. Zo'n oplossing kan niet decisief zijn. Die uitslag verraadt slechts de voorkeuren van nu. Desondanks geeft, denk ik, zo'n mogelijke enquête meer dan voorheen een objectief inzicht in wat men tijdens de achttiende eeuw zelf als helden beschouwde. Immers, tot voor kort, zeg vóór 1975, heersten heel vreemde ideeën over dit tijdperk, vaak rechtstreeks afgeleid van allerlei negentiende-eeuwse opvattingen, vaak puriteins-getint, bepaald door het God-Nederland-Oranje-complex, of nog anders bepaald. Denkt u eens aan het fenomeen dat men rond 1850 de schilder Adriaen van der Werff (1659-1721) beschouwde als groter dan Rembrandt; of dat het rond 1880 nog een punt van strijd was onder de neerlandici of die vieze Bredero wel opgenomen mocht worden in de canon van grote Nederlandse schrijvers. Zelfs heden zijn er nog heel wat historici die voetstoots aannemen dat de door dominee Hartog rond 1870 gemaakte selectie van tijdschriften een vanzelfsprekende selectie is. In het algemeen zal echter de culturele historiografie van nu, aangezien onze collectieve leeservaring heel wat uitgebreider en omvattender is geworden, een andere heldengalerij te zien geven.
Nu echter slechts mijn persoonlijke selectie. Ik beperk me tot een aantal, tamelijk willekeurig vastgestelde categoriën, velden. In elk veld komen slechts vijf figuren voor. De helden-namen zijn doorgaans zó bekend dat een toelichting niet nodig zal zijn. Ik heb mij onthouden van commentaar bij mijn keuze, omdat vrijwel elke opmerking en toelichting onherroepelijk moet leiden tot argumentatie ter grootte van een geheel artikel. Er is in enkele gevallen wel degelijk argumentatie te geven. Zo blijkt uit recent onderzoek dat talloze teksten van de Duitser August Lafontaine in Nederland vertaald en gelezen werden. Echter, deze schrijver is hier tot nog toe nooit voorwerp van onderzoek geweest.
In het algemeen geldt: men behoort deze lijstjes op te vatten als niet meer dan een probeersel. De samensteller zal ongetwijfeld beschouwd worden als geborneerd, kortzichtig, eenzijdig, homo unius disciplinae. Het zij zo. Ik wens u vele verhitte debatten in koffiehuis, taveerne of salet.
| |
| |
Literatuur (buitenland)
|
1. | Christian Fürchtegott Gellert (1715-1769) |
2. | Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) |
3. | Nicolas Boileau (1636-1711) |
4. | Samuel Richardson (1689-1761) |
5. | August Lafontaine (1758-1831) |
Literatuur (binnenland)
|
1. | Hooft & Vondel |
2. | Hubert Korneliszoon Poot (1689-1733) |
3. | Lucretia van Merken (1721-1789) |
4. | Rhijnvis Feith (pro en contra) (1753-1824) |
5. | Franciscus Lievens Kersteman (1728-?) |
Politiek (buitenland)
|
1. | George Washington (1732-1799) |
2. | Napoleon Bonaparte (1769-1821) (held tot 1801: vrede van Amiens) |
3. | Peter de Grote (1672-1725) |
4. | Cato (234-149) |
5. | Karel XII (1682-1719) van Zweden |
Politiek (binnenland)
|
1. | Joan Derk van der Capellen tot den Pol (1741-1784) |
2. | Willem V (1748-1806) (bij orangisten) |
3. | Johan van Oldenbarnevelt (1547-1619) |
4. | Johan de Witt (1625-1672) |
5. | Julius Civilis (1e eeuw) |
Filosofie
|
1. | Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) |
2. | Johannes Florentius Martinet (1729-1795) |
3. | Immanuel Kant (1724-1804) |
4. | Baruch de Spinoza (1632-1677) |
5. | Emanuel Swedenborg (1688-1772) |
Algemene bekendheid
|
1. | Johan Christoph Ludeman (1683-1757) |
2. | John Churchill, duke Marlborough (1650-1722) |
3. | Johann Kaspar Lavater (1741-1801) |
4. | Johan Arnold Zoutman (1724-1793) |
5. | Michiel de Ruyter (1607-1696) |
Held-plaatsen (lieux de mémoire)
|
1. | Doggersbank (1781) |
2. | Goejanverwellesluis (1787) |
3. | Waterloo (1815) |
4. | Graf Capellen tot den Pol (opgeblazen 1787) |
5. | Ex aequo, aan het einde van de periode: Behouden Huys op Nova Zembla (via Tollens' epos 1819), en het beleg van de citadel van Antwerpen (1832). |
Belangrijkste entourages
|
1. | Het graf |
2. | De tuin |
3. | Het kerkhof |
4. | Het koffiehuis |
5. | De trekschuit |
Belangrijkste (sub)genres
|
1. | Het tijdschrift |
2. | De roman |
3. | Lijstjes en enumeraties (in elke vorm: imaginaire bibliotheken en catalogi, politieke spotbegrafenissen, enz. enz.) |
4. | Het dodengesprek |
5. | Praatjes (koets-, schuit-, herberg-praatjes; in talloze vormen) |
Contrahelden
|
1. | Kaat Mossel (1723-1798) |
2. | Daniel Raap |
3. | Werther |
4. | Wilhelmina van Pruisen |
5. | Rijklof Michael van Goens Hierbij hoort, vanaf 1801, natuurlijk Napoleon. |
Wetenschap
|
1. | Leeuwenhoek |
2. | Boerhaave |
3. | Lavater |
4. | Gall |
5. | Montgolfier |
|
|