De Achttiende Eeuw. Jaargang 38
(2006)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Idolen in de achttiende eeuw
| |
[pagina 68]
| |
IV in. Hier en daar verwijst hij naar het belang van het theatre of power in de zestiende en de vroege zeventiende eeuw.Ga naar voetnoot3 Hij maakt echter nooit duidelijk of er sprake is van enige continuïteit. Aan de achttiende eeuw gaat hij al helemaal voorbij. Op die manier laat hij natuurlijk ook de oorsprong van het hele idolengedoe rond de royals in het ongewisse. Gaat het hier om een totaal nieuw fenomeen? Of, bestond die idolisering eigenlijk al vroeger en wordt ze rond de eeuwwisseling alleen maar in een populairder en tegelijk ook democratischer jasje gestopt? Met een eenvoudig ja of nee wordt deze vraag niet uitgeklaard. De bronnen die Cannadine heeft aangeboord, ontbreken in vele gevallen voor de achttiende eeuw. Daar staat tegenover dat het bij uitstek de eeuw van de memoires is. Deze bijdrage wil aan de hand van een concrete casus aantonen dat zulke geschriften wel degelijk de leemten kunnen opvullen in het onderzoek naar de genealogie van de vorstelijke idolenstatus. | |
De cassante markiesOp 12 september 1732 wordt Jean Philippe Eugène de Merode, markies van Westerlo, ridder van het Gulden Vlies en veldmaarschalk in Oostenrijkse dienst, kort na middernacht getroffen door een beroerte. Enkele uren later sterft hij. De ironie wil dat hij net een passage aan zijn memoires heeft toevertrouwd waarin hij het heeft over de overlijdens van de groothertog van Toscane, de keurvorst van Keulen en de hertog van Orléans. Deze drie zijn kort na elkaar in het najaar van 1723 gestorven. Over de regent Orléans weet Merode nog te melden dat hij aan een beroerte is bezweken en slechts zes weken jonger was dan hijzelf. Precies op dat moment is de pen hem ontglipt.Ga naar voetnoot4 Daarmee komt een abrupt einde aan een bepaald spitante kroniek van een bewogen leven. Een leven dat zich heeft afgespeeld aan de hoven en op de slagvelden van Europa. Een leven met grote ambities en kleinzielige ruzies, met twee huwelijken en een stoet minnaressen, met een verloren zilvervloot, twee gebombardeerde stadshotels, een uitgebrand en een ingestort kasteel. Grote fortuinen zijn vergaard, nog grotere fortuinen verzwolgen.Ga naar voetnoot5 Zowat een eeuw later heeft zijn achterkleinzoon, graaf Henri de Merode, de memoires van de markies uitgegeven. Het moet een heel karwei geweest zijn. Uit zijn eigen Souvenirs komt graaf Henri naar voor als een erg devote, naar het ultramontanisme neigende aristocraat. Alles aan hem is gepolijst en afgemeten. Zijn twee broers hebben weliswaar een prominente rol gespeeld in de revolutie van 1830, maar zelf kijkt hij met een zekere afschuw en flink wat nostalgie aan tegen de woelingen van zijn eigen generatie.Ga naar voetnoot6 De markies schuwt daarentegen geen enkele krasse uitspraak. Hij geeft ruiterlijk toe dat zijn opvoeding heel wat te wensen overliet.Ga naar voetnoot7 Zijn ongezouten taalgebruik komt recht uit de officierstent. Hij kan het niet laten op te scheppen over de duels die hij heeft uitgevochten en de vrouwen waarmee hij het bed heeft gedeeld. Tussen de bedrijven door beleeft hij er zichtbaar genoegen aan om de pretenties van andere adellijke families door de mangel te halen. Keer op keer laat zich hij bijzonder kritisch uit over de politieke rol van het pausdom. Tegen de jezuïeten koestert hij een viscerale afkeer. Dat alles heeft graaf Henri ertoe aangezet om de gedenk- | |
[pagina 69]
| |
schriften van zijn overgrootvader verregaand te censureren. In totaal heeft hij bijna 300 - in het algemeen vrij korte, maar soms ook pagina's lange - stukken tekst weggelaten of aangepast. Daardoor is de gedrukte tekst sterk afgezwakt, om niet te zeggen verminkt. Pas enkele jaren geleden zijn alle passages die door de graaf uit het oorspronkelijke manuscript geschrapt zijn, zorgvuldig samengebracht.Ga naar voetnoot8 Deze oefening levert een veel scherper beeld op van de denk- en leefwereld van de vroeg achttiende-eeuwse aristocraat. Het hele bestaan van de markies draait om de voortzetting en de status van zijn huis. Zijn moeder is de erfdochter van haar linie. Om haar aanzienlijk vermogen in de familie te houden, huwelijkt men haar uit binnen de eigen kring. De markies schrijft er laconiek over: ‘Mijn vader verenigde ten opzichte van mijn moeder de eigenschappen van oom, dooppeter, voogd en echtgenoot. Mijn huis ware verloren geweest zonder deze echtverbintenis, die ondanks het grote leeftijdsverschil, de nauwe bloedverwantschap en zijn afkeer voor het huwelijk, louter omwille van het familiebelang gesloten werd.’Ga naar voetnoot9 Oom en nicht hebben hun plicht gedaan. Jean Philippe Eugène is als vierde, maar enig overlevende telg, geboren op 22 juni 1674. Nauwelijks een jaar later sterft zijn vader. Niet lang daarna hertrouwt zijn moeder met hertog Joachim Ernst van Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Plön. Het is een jongere zoon van een kleine zijtak van het Deense koningshuis. De hertog dient in de Habsburgse legers, bekeert zich tot het katholicisme en wordt daarop door Karel II van Spanje onderscheiden met het Gulden Vlies. Door zijn stiefvader vertoeft de jonge markies in het wereldje van de kleine rijksvorsten. Het blijkt een beklijvende ervaring. Zijn hele verdere leven streeft de markies ernaar om hetzij de Spaanse grandessa, hetzij het statuut van rijksgraaf te verwerven. Het ontbreekt de markies zeker niet aan zelfbewustzijn. Zo viert hij het nieuws van de geboorte van aartshertog Leopold in april 1716 te Westerlo met haast vorstelijke luister. Ik liet mijn kerk behangen met mijn mooiste wandtapijten, het altaar versieren met stukken van mijn vaatwerk en met een schitterend baldakijn. Ik liet de abten van Tongerlo en Averbode komen, waarbij de laatste voorging in de dienst. Daarnaast waren mijn kanunniken van Geel er en ook 4000 bewapende boeren en twaalf stuks van mijn kanonnen die tijdens het Te Deum salvo's gaven, alsook tijdens het diner. Dat alles maakte meer geluid en indruk op onze Vlamingen dan men zich kan voorstellen.Ga naar voetnoot10 Het ontbreekt de markies evenmin aan ambitie. Zo legt hij omstandig uit dat de functie van onderkoning in de Spaanse monarchie normaal voorbehouden is aan leden van de ‘dominante natie’. Alleen Zuid-Nederlandse edelen die er in slagen om met een Castiliaanse aristocrate te trouwen, maken enige kans op een dergelijke post.Ga naar voetnoot11 Daarom is het zeker geen toeval dat de markies in 1701 na moeizame onderhandelingen met de oudste dochter van de hertog van Monteleón huwt. Na haar dood kiest hij in 1721 zijn tweede echtgenote uit het Duitse geslacht Nassau-Hadamar. Ondertussen zijn de Zuidelijke Nederlanden immers overgedragen aan de Oostenrijkers. De verhoopte resultaten blijven echter telkens uit. Het tweede huwelijk levert hem weliswaar de langverwachte mannelijke erfgenaam op, maar brengt hem geen stap dichter bij het gouverneurschap van het hertogdom Luxemburg, laat | |
[pagina 70]
| |
staan dat zijn eerste huwelijk het pad zou hebben geëffend naar een onderkoningschap. ‘Hoewel het allemaal erg mooi en goed was,’ memoreert hij na zijn bevordering tot brigadegeneraal door Filips V, ‘zou het onderkoningschap van Sicilië, dat ik zou hebben gekregen als mijn arme meester Karel II niet zo vroeg was gestorven, veel meer hebben opgeleverd.’Ga naar voetnoot12 | |
Van de prins geen kwaad‘Mijn arme meester’: hier is iets opmerkelijks aan de hand. In het algemeen laat de markies zich heel laatdunkend en cassant uit over de personages die zijn memoires bevolken. Soms vloeit er alleen maar scheldproza uit zijn pen. Graaf Gundackar Thomas Starhemberg,Ga naar voetnoot13 die in 1703 de leiding krijgt over de Oostenrijkse Hofkammer, wordt bijvoorbeeld afgeschilderd als een ‘echte jezuïet, valsaard, bedrieger, verrader. Hij heeft er zowel het gelaat als de manieren van. Eet kruisbeelden...’Ga naar voetnoot14 De raadsheren die met Merode in de Anglo-Bataafse Raad van State zetelen, typeert hij als een ‘man van niets’, ‘boerenzoon’, ‘onwaardige’ of ‘dwaas.’Ga naar voetnoot15 Zelfs de gevierde veldheer, prins Eugeen van Savoie, ontsnapt niet. De markies, die in een bijzonder bitter conflict met de prins verwikkeld is,Ga naar voetnoot16 stelt hem voor als een ondergeschoven kind dat door maarschalk de Villeroy is verwekt, een in wezen onbekwame veldheer en schurkachtige dubbelagent die enkel de belangen van zijn eigen dynastie dient.Ga naar voetnoot17 Over de vorst daarentegen valt geen kwaad woord. Merode is ronduit lyrisch over keizer Karel VI. Deze prins zou perfect de troon van Karel V hebben kunnen bekleden, want hij is nog beter voorbereid dan die keizer. Hij heeft doorzicht, verstand, smaak, moed, goede wil en een goed hart. Hij is rechtvaardig, standvastig, echt en een man van zijn woord. Hij houdt van de soldaten, spreekt perfect zes of zeven talen, heeft ervaring, want hij heeft geleden en zelf de dingen gezien.Ga naar voetnoot18 Meer nog, het gaat hier over aangeboren deugden. De opvoeding die de vorst heeft meegekregen van zijn ajo en latere opperhofmeester, prins Anton von Liechtenstein,Ga naar voetnoot19 heeft volgens de markies niet meteen tot diens ontwikkeling bijgedragen. Hij vindt het onbegrijpelijk dat een ‘bedachtzame en oordeelkundige prins’ als keizer Leopold I zijn lievelingszoon, ‘die met alle mooie eigenschappen, kennis en intelligentie’ begaafd is, aan zulk een man heeft kunnen toevertrouwen. Merode wil nog wel erkennen dat Liechtenstein in wezen een honnête homme is, maar brandmerkt hem tegelijkertijd als ‘de meest extravagante en belachelijke leugenaar die men kan vinden.’ Naar zijn oordeel heeft die verkeerde keuze niet weinig bijgedragen tot het verlies van de Spaanse koninkrijken.Ga naar voetnoot20 Op de keper beschouwd sluit het beeld dat Merode van Karel VI ophangt en koestert, opvallend sterk aan bij het imago dat de officiële propaganda van de keizer uitdraagt. Volgens die propaganda is Karel VI de apollonische keizer. Hij is de platoonse princeps philosophicus, een | |
[pagina 71]
| |
gekroond wijsheer, wetenschapper en kunstminnaar. Zijn bewind is het bewind van de deugd. Meer nog dan zijn voorgangers incarneert hij de deugden die men aan het Habsburgse Huis toeschrijft: godsvrucht, gerechtigheid en zachtmoedigheid. Astrologen wijzen er op dat zowel zijn geboortedatum als de dag van zijn verkiezing tot keizer onder het teken van de weegschaal, het symbool van de rechtvaardigheid, vallen. Fysionomisten interpreteren zijn geprononceerde kin als de uitdrukking van zijn aangeboren goedhartigheid. Zijn persoonlijke devies Constantia et Fortitudine drukt uit welke deugden hij vooral hoopt te beoefenen.Ga naar voetnoot21 Wat opvalt is dat als men de twee lijstjes met toegedichte eigenschappen met elkaar vergelijkt, de markies slechts op één terrein duidelijk van de officiële lijn afwijkt. Hij heeft het namelijk helemaal niet begrepen op de Pietas Austriaca, de spreekwoordelijke vroomheid van de telgen van het Huis van Oostenrijk. Sinds het begin van de zeventiende eeuw staat publieke devotie centraal in de representatie van de dynastie.Ga naar voetnoot22 Naarmate de eeuw vordert wordt almaar meer tijd aan openbare vroomheid besteed. De regering van Karel VI vormt hierbij het hoogtepunt.Ga naar voetnoot23 Merode oordeelt er heel scherp over. ‘De jezuïeten hebben het Huis van Oostenrijk aangemoedigd om zoveel tijd te besteden aan missen, vespers, sermoenen, kapellen, muziek en religieuze praktijken, dat het grootste deel van de dag ermee gevuld wordt. Het vermoeit deze vorsten dermate dat hen tijd, noch energie, noch zin rest om zich zelf met staatszaken bezig te houden, waardoor ze die overlaten aan ministers.’Ga naar voetnoot24 De pietas is met andere woorden een complot dat Karel VI belet om zijn aangeboren talent tot regeren ten volle te benutten. Precies omdat het talent tot regeren aangeboren is, is ook ‘mijn arme meester’ koning Karel II van Spanje er deelachtig aan. In de historiografie wordt de laatste telg van de Spaanse Habsburgers doorgaans in heel sombere kleuren geschilderd. De markies is het daar niet mee eens. ‘Hoewel men hem heeft voorgesteld als een quasi imbeciel, of op zijn minst als een arme drommel, en hoewel hij enkel tussen vrouwen en zonder onderricht was grootgebracht, had deze vorst veel verstand, inzicht en hoge gevoelens, rechtlijnigheid en edelmoedigheid.’ Verder looft Merode ook zijn gevoel voor rechtvaardigheid.Ga naar voetnoot25 Kortom, niet de koning, maar zijn entourage draagt de verantwoordelijkheid voor zijn falen. | |
Oude signalen, nieuwe sensatieVorsten onderscheiden zich dus van bij de geboorte. Volgens de markies zijn hun deugden en talenten aangeboren en doet hun opvoeding er in feite niet zoveel toe. Ze onderscheiden zich ook bij hun dood. Als het bekend raakt dat Karel II stervende is, zo weet Merode, verzamelt er zich elke middag een menigte op het plein voor het Alcázar te Madrid. Op allerheiligendag maken de nieuwsgierigen plots meer lawaai dan gewoonlijk. Wanneer de koning vraagt hoe dat komt, vertelt men hem dat er drie sterren aan de hemel verschenen zijn. Iedereen vraagt zich af of het een voorteken is. ‘Drie sterren recht boven het paleis!’ zou de vorst hierop hebben uitgeroepen, ‘Bij de dood van mijn vader is hetzelfde verschijnsel waargenomen. Nu ben ik zeker dat ik doodga.’ Drie uur later geeft hij de geest. Ook in Brussel gaat zijn dood niet onopgemerkt voorbij. Zoals een astroloog trouwens zou hebben voor- | |
[pagina 72]
| |
speld, schrikt heel de stad om drie uur op van een letterlijke donderslag bij heldere hemel. Een week later bereikt het bericht dat de koning precies op dat moment overleden is de hoofdstad van de Habsburgse Nederlanden.Ga naar voetnoot26 Andere voortekens kondigen de dood van de keizerin-weduwe, Eleonora van Palts-Neuburg, aan. Tijdens een diner met de andere leden van de keizerlijke familie voelt ze zich plots onwel. Op datzelfde moment valt de oudste tamme adelaar die men aan de Hofburg houdt, van het dak en breekt zijn poten. Het dier sterft op 1 januari 1719, de dag waarop de keizerin-weduwe getroffen wordt door een beroerte. Enkele weken later is ook zij overleden. ‘Een vreemde zaak,’ meent de markies, ‘zoals deze die is voorgevallen bij de dood van de aartshertog, toen een adelaar op eigen houtje van het hof naar de tuin van de kapucijnen is gevlogen, waar de graven van de keizers zijn.’Ga naar voetnoot27 Iets soortgelijks gebeurt ook wanneer Karel VI - die op dat moment nog koning Karel III van Spanje genoemd wordt - in Düsseldorf een bezoek brengt aan zijn oom, keurvorst Johann-Wilhem van de Palts. Op het ogenblik dat de twee prinsen elkaar willen begroeten, landt een grote adelaar tussen hen beiden. Hij kijkt de Spaanse troonpretendent een tijdlang doordringend aan en vliegt dan weg. Merode gelooft hier niet aan het toeval. Het lawaai van de koetsen, het geluid van de paarden en het schallen van de posthoorns zouden normaal gesproken het dier afgeschrikt hebben. Daaruit besluit hij dat het een voorteken is geweest. De toekomst van de vorst ligt niet in Spanje maar in het Heilig Roomse Rijk.Ga naar voetnoot28 Het is een oud gegeven. Vorsten regeren bij de gratie Gods. Daarom kan men in het uitspansel - het overgangsgebied tussen hemel en aarde - verschijnselen waarnemen die de wijze vorst tot vingerwijzingen neemt. Daarom brengen adelaars, net zoals in de Romeinse Oudheid, boodschappen over hoe het met de macht en de machtigen zal vergaan. Zo bekeken is de wijze waarop Merode met zijn natuurlijke vorst dweept, in zekere zin heel traditioneel. Maar tegelijkertijd heeft ze ook een heel moderne, herkenbare dimensie. De lezer kan die niet uit de uitgegeven memoires halen, want precies deze passages zijn er erg zorgvuldig uit verwijderd. De markies is immers heel erg geboeid door de seksualiteit van de vorsten die hij vereert. Zo is Karel II volgens hem helemaal niet de impotente sukkel die door zijn onmacht het lot van de Spaanse Habsburgers bezegelt. Het is allemaal veel eenvoudiger. Na zijn relaas over alle goede eigenschappen van de Spaanse koning weet de markies te melden: De erfopvolging is afgebroken omwille van een andere, geheime weg waarvoor de vrouwen en de priesters verantwoordelijk zijn en dat omwille van hun onwetendheid, gebrek aan wijsheid en kwezelarij. Deze prins, die zoveel natuurlijke gaven had, is niet alleen door de vrouwen verprutst met een gebrek aan opleiding, maar ook, omdat hij zo devoot was, hebben ze hem zo kort kunnen houden dat toen hij zijn lichaam begon te ontdekken, hij er niets beter op heeft gevonden, hetzij uit hemzelf, hetzij omdat een kamerdienaar hem de weg gewezen heeft, dan een zeker klein ambacht met de vuist te beoefenen dat zowel voor het lichaam als, naar de monniken doen geloven, voor de ziel zeer schadelijk zou zijn. Naar mijn mening, is het noch voor het één noch voor het ander schadelijk. Het is enkel omwille van de godsdienst dat men er zo over denkt. ... Deze kamerdienaar is zijn gunsteling geworden. Toen men de dienaar heeft verwijderd omdat men ontdekte of vermoedde wat er gaande was, was de jongeman al dermate aan deze ervaring gewend, dat hij er meer van is blijven houden dan van het natuurlijke genot dat hij met vrouwen had kunnen proeven. Zozeer zelfs dat hij er de voorkeur aan is blijven geven. | |
[pagina 73]
| |
Waarna er een opsomming volgt van alle edelen die in hun streven naar macht en invloed de koning daarbij behulpzaam zouden zijn geweest.Ga naar voetnoot29 Op zich zou de voorgaande passage natuurlijk niets meer dan een wat krasse poging kunnen zijn om het uitsterven van de Spaanse Habsburgers te verklaren. Maar Merode laat het daar niet bij. Hij levert ook zulk vrijmoedig commentaar op Karel VI. Zo vormt de opkomst van de keizerlijke gunsteling, graaf Michael Althann,Ga naar voetnoot30 de aanleiding tot een vergelijkbare ontboezeming: De volgende schandaleuze anekdote doet fluisterend de ronde over de periode nadat de vorst Barcelona had ingenomen. Het gebeurde omdat de opperhofmeester hem op seksueel vlak zo kort hield. In die mate zelfs dat als hij in zijn kamer ging slapen, de buitenissigheid van de man hem er zelfs toe aanzette om de jonge prins armbanden aan te doen voor het slapengaan, armbanden waaraan belletjes waren bevestigd, zodat men elke beweging zou kunnen horen die de prins 's nachts maakte. Eindelijk man geworden, had de vorst na de inname van Barcelona in een klooster de dochter van de markies van San Vincente Pignatelli opgemerkt, [...] Dit meisje, jong, blank en blond, trok de koning erg aan. Hij nam zijn gunsteling in vertrouwen die, omdat hij nog maar pas in de gunst was gekomen, zijn uiterste best deed om zijn meester te behagen. Ondanks de argusogen van de opperhofmeester, slaagde hij er ook in, wat hem voor altijd in de gunst bracht. Men zegt zelfs dat er hieruit een dochter voortsproot, die de vader in een klooster wil onderbrengen ... Toen de koningin op komst was, heeft de koning dit meisje, waarvan men oordeelde dat ze verwant was aan lieden waarvoor men respect behoorde te hebben, laten trouwen met de gunsteling, wat zijn positie nog meer dan voorheen versterkte.Ga naar voetnoot31 Uit dergelijke passages blijkt Merodes opvallende nieuwsgierigheid naar de seksualiteit van gekroonde hoofden. Tegelijkertijd aarzelt hij niet om aan die seksualiteit belangrijke politieke consequenties te verbinden. Een en ander kadert in een bredere onderstroom. Op het einde van de zeventiende eeuw verschijnen de eerste libellen over de amoureuze escapades aan het hof van Lodewijk XIV. In de daaropvolgende decennia wint het genre zowel aan populariteit als betekenis. De scabreuze anekdoteverzamelingen die in de jaren 1770 het leven en werk van de maîtresses van Lodewijk XV uitvlooien, bekritiseren niet enkel meer de individuele machthebbers. Ze richten hun pijlen almaar meer op het hele politieke systeem en dragen op die wijze bij tot de delegitimatie en destabilisering van de Franse monarchie.Ga naar voetnoot32 Bij Merode loopt het zo'n vaart niet. Hij lijkt veeleer van oordeel dat een losse seksuele moraal tot het geboorterecht van de groten behoort. Zijn kritiek richt zich vooral op de kwezels uit de vorstelijke entourage die deze aangeboren veroveringsdrift op tegennatuurlijke wijze trachten in te tomen. | |
CassandraDe vorst is van nature bekwaam en goed. De onkunde en het kwade zit in zijn entourage. De markies windt geen doekjes om zijn frustraties. Hij kan maar niet begrijpen waarom een man van zijn hoge geboorte, met zijn vermogen, zijn allianties en zijn staat van dienst, er niet in slaagt om een invloedrijke en lonende positie te bemachtigen. Hij mag dan wel ridder van het Gulden Vlies zijn, staatsraad, veldmaarschalk en kapitein van een keizerlijke lijfgarde, toch lukt het hem niet om het zo begeerde gouvernement te bemachtigen, laat staan | |
[pagina 74]
| |
dat hij over een politieke invloed van enig gewicht zou beschikken. Hij verbindt zijn eigen onmacht met alle tegenslagen die het Habsburgse Huis treffen. Het verlies van Spanje, de mislukte militaire campagnes en de nadelige verdragen die de Spaanse Successieoorlog beëindigen, doen hem het ergste vrezen voor de toekomst van de dynastie. In het voorwoord op zijn memoires zet hij meteen de toon: ‘Stap voor stap wordt het machtige Huis van Oostenrijk naar de afgrond van zijn totale ondergang geleid. Ik stel vast dat men samenzweert om die ondergang te bereiken en dat hij onafwendbaar is.’Ga naar voetnoot33 Merode kent de schuldigen maar al te goed. Ze hebben keer op keer zijn pad gekruist. Ze zitten ook letterlijk binnen de muren. Volgens hem hebben immers niet alleen ‘de Tories, de paus, Frankrijk en de jezuïeten’ belet dat Spanje in Habsburgse handen zou blijven, ook de Oostenrijkse raadgevers van de keizer hebben hun meester gedwarsboomd.Ga naar voetnoot34 Hij herinnert zich nog haarscherp hoe de hofkanselier, graaf Philip Sinzendorff,Ga naar voetnoot35 hem kort na de slag bij Zaragossa in een gesprek bij de haard heeft toevertrouwd ‘dat hij hoopte dat de zee Spanje zou verzwelgen en dat we alleen de Indiën, Italië en de Nederlanden zouden verwerven.’ Dat standpunt lijkt Merode vooral ingegeven door eigenbelang. Het herstel van het rijk van Karel V zou er onvermijdelijk toe hebben geleid dat de Oostenrijkers hun invloed moesten delen met Spaanse raadgevers.Ga naar voetnoot36 Na de vredes van Utrecht en Rastatt zijn de zaken van kwaad naar erger gegaan. Telkens hij de keizerlijke entourage overloopt, stelt hij vast dat prins Eugeen en zijn aanhangers de touwtjes steviger dan ooit in handen hebben.Ga naar voetnoot37 Wie zoals de markies weigert in de pas te lopen, maakt geen enkele kans meer. Voor hen zijn er geen lucratieve of invloedrijke ambten weggelegd. Overal waar hij kijkt, heerst de ondeugd: Vandaag is het een misdaad om solide verdiensten, talent, verstand, trouw, aanhankelijkheid of oprechtheid ten opzichte van zijn soeverein te hebben. Men wil lieden van lage komaf, soepel, vals, kwaadwillig, onwetend of dom. Eens men die eigenschappen en geld heeft, kan men op alles hopen, bereikt men probleemloos alles. De anderen worden aan de kant gezet, misprezen en gekweld.Ga naar voetnoot38 Merode laat er geen twijfel over bestaan dat hij bij de uitgestotenen hoort. ‘Men heeft me ook uit de Nederlanden, waar ik hen voor de voeten liep, gehaald,’ noteert hij verbitterd bij zijn overigens eervolle promotie tot veldmaarschalk en benoeming tot ondervoorzitter van de Kriegsrat, ‘en heeft me naar het hof laten komen, om de neergang van mijn fortuin te voleinden.’Ga naar voetnoot39 Machteloos kijkt hij toe hoe het ondertussen Karel VI vergaat. Het contrast tussen zijn aangeboren leiderscapaciteiten en zijn feitelijke onmacht is bijzonder pijnlijk. Zonder het te beseffen, wordt de keizer door zijn entourage systematisch buiten de staatszaken gehouden. Alsof de talloze publieke devoties daartoe niet volstaan, heeft men er onder keizer Leopold I ook nog de jachten aan toegevoegd en die in aantal vermenigvuldigd tijdens de korte regering van keizer Jozef. Omdat Karel VI meer gevreesd en minder geliefd wordt, [...], heeft men hem daarenboven aangepraat om zich op het scherpschieten toe te leggen en al het andere in zijn geheel te laten, opdat hij al zijn tijd zou verdoen, want hij is veel te verstandig. Met die middelen heeft men hem alle staatszaken doen overlaten aan zijn ministers en aan prins Eugeen.Ga naar voetnoot40 | |
[pagina 75]
| |
Als hij erover nadenkt, zinkt de moed Merode in de schoenen. Van bij het begin heeft Karel VI er een punt van gemaakt om ‘niet naar zijn vrouw, noch naar zijn moeder, noch naar zijn schoonzuster, noch naar zijn zusters de aartshertoginnen te luisteren.’Ga naar voetnoot41 Het volstaat dat ze hem iets vragen, om het te weigeren. Aan prins Eugeen en de zijnen weigert hij echter niets. ‘Ziedaar de staat waartoe men deze prins zo vol van grote en mooie aangeboren en verworven kwaliteiten, ervaring en inzicht, heeft herleid. Hij is alleen nog de façade van een vorst.’Ga naar voetnoot42 Op die manier, zo oordeelt de markies, gaat de geschiedenis zich herhalen: Karel II, die oneindig veel verstand had zonder enige cultuur, verloor alles. Filips V, waarvan de geest gecultiveerd werd, maar die een domme man is, zet vandaag heel Europa in beroering. Terwijl de keizer, die verstand, talent, deugd, kennis, ervaring en verdienste heeft, er zal in slagen om zijn huis, en misschien ook zijn leven, te verliezen door het toedoen van de binnenlandse vijanden die zich meester van hem hebben gemaakt.Ga naar voetnoot43 Ondertussen doen de - volgens Merode geheel overbodige - huwelijken van de dochters van keizer Jozef I het ergste vrezen. Ze kunnen alleen maar tot meer complicaties en oorlogen leiden. Het zal erop neerkomen, profeteert de cassante markies, dat het Huis van Beieren de troon van het keizerrijk beklimt en zowel de Oostenrijkse Erflanden als de Nederlanden inpalmt. Karel VI en zijn dochters wacht dan een gewisse dood.Ga naar voetnoot44 Maar precies zoals bij Cassandra in Troje, lijkt niemand dergelijke voorspellingen ernstig te nemen. | |
Dwepen met HabsburgersDoorheen de memoires van de markies van Westerlo blijkt uiteindelijk niets de vorst te raken. De politieke tegenslagen en militaire nederlagen, de onvervulde beloften, de incompetentie, baatzucht en kortzichtigheid: het is allemaal de schuld van de vorstelijke entourage. Karel II en Karel VI lijken wel onkreukbaar. Ze staan boven het gewoel van de gebeurtenissen. Men zou haast denken dat ze buiten de tijd staan. Hun talenten en deugden, het kapitaal waarop ze hun leiderschap funderen, is aangeboren. Een goede opvoeding en ervaring te velde kan deze kwaliteiten verder ontwikkelen. Een slechte of gebrekkige opvoeding doet niets af van hun potentieel. Het enige wat hun talenten kan kortwieken, is een kwaadwillige entourage. Zelfs de vraag of de vorst niet op zijn minst ten dele verantwoordelijk is voor wie zich in zijn entourage ophoudt, wordt niet gesteld. Voor een aristocraat als Merode geldt dat zijn vorst dienen een geboorterecht is. Hij fulmineert genadeloos tegen officieren en raadsheren van lage komaf. Meer dan eens legt hij breed uit waarom deze of gene adellijke familie over het paard getild wordt. Maar uiteindelijk is het voor hem de meest vanzelfsprekende zaak van de wereld dat een Liechtenstein, Starhemberg of Sinzendorff, net zoals een Merode aan het hof verblijft en daar zijn natuurlijke vorst dient. Er zijn echter te weinig ambten beschikbaar om eenieder zijn aangeboren rol te laten spelen. Dat is zeker het geval aan het Weense hof in de vroege achttiende eeuw, waar de aristocratieën van de nieuw verworven gebieden nog een standmatige plaats moeten veroveren. Daarom ontstaan er onvermijde- | |
[pagina 76]
| |
lijk facties die onderling strijden om macht en invloed. Zeer tot zijn ongenoegen en persoonlijke frustratie, ontdekt de markies dat naar zijn oordeel onbaatzuchtige aristocraten daarbij de duimen moeten leggen voor meer gewiekste concurrenten. Zijn verklaring is simpel. De immoraliteit die hij aan zijn tegenstanders toeschrijft, is een gevolg van een deficit in hun aristocratische afkomst. Als alle leiderschap aangeboren is, kan er natuurlijk niemand wedijveren met de vorst. Hij is door zijn geboorte boven allen verheven. Bij herhaling somt Merode de talenten en deugden op waarover de vorst volgens hem beschikt. Twee zaken vallen daarbij op. Aan de ene kant zijn die lijsten vrij stereotiep. Daarnaast leunen ze heel sterk aan bij het officiële imago dat door de vorstelijke propaganda verkondigd wordt. Een en ander suggereert dat de politieke gemeenschap die de vorst omringt, de boodschap van die propaganda in hoge mate heeft geïnterioriseerd. De barokke apotheosen hebben hun doel niet gemist. Ze vormen een wezenlijk bindmiddel van het politieke bestel. Op die manier wordt het idee dat de vorstelijke macht niet van deze wereld is, alleen maar versterkt. De markies mag dan bepaald afkerig zijn voor alle uitingen van de Pietas Austriaca, toch ontsnapt ook hij niet aan de algemene sfeer van sacraliteit die ze oproept. Zonder enige reserve hecht hij geloof aan de wonderlijke tekenen die de sleutelmomenten van een vorstelijk bestaan zouden accentueren. Het feit dat men dergelijke voortekens ook al in de Oudheid heeft opgetekend, draagt zeker bij tot hun geloofwaardigheid. Daartegenover staat paradoxaal genoeg een uitgesproken nieuwsgierigheid naar de vorstelijke seksualiteit. Die nieuwsgierigheid is ten dele functioneel. In de broeierige confrontatie tussen de verschillende facties aan het hof, heeft informatie over de vorstelijke voorkeuren grote strategische waarde. Tegelijkertijd geeft die nieuwsgierigheid een bijkomende dimensie aan de analogie die de vorstelijke apotheosen met de antieke godenwereld maken. De macht van de vorst is hemels, zijn passies zijn aards. Is er op drie eeuwen dan zoveel veranderd? Berichten over buitenechtelijke kinderen doen het nog steeds. Je kan er tijdschriften, boeken en zelfs kunstwerken mee verkopen. Bij de geboorte van een prinsje of prinsesje rukt de verzamelde pers uit. Tussen de bedrijven door speculeren journalisten over de vraag waarom de gezinsgrootte bij royals boven het landelijke gemiddelde zit. Het suggereert dat ze niet, of in elk geval niet ten volle, in de eigen tijd leven, een fenomeen dat ook Cannadine al heeft opgemerkt. Het wonderlijke is evenmin verdwenen. Na de dood van keizerin Zita in 1989, hebben lieden met grote stelligheid verklaard dat ze de weiße Dame - wier verschijning sinds de negentiende eeuw sterfgevallen in het vroegere keizershuis aankondigt - hebben waargenomen. Dat alles wijst op een belangrijke mate van continuïteit. Aan de hand van de memoires van de markies van Westerlo ziet het ernaar uit dat de idolencultus rond vorstenhuizen meer is dan een invented tradition uit de late negentiende eeuw. Het gaat veeleer om een recuperatie, een democratisering van gevoelens en attitudes die eertijds enkel onder de politiek mondige elites hebben gefunctioneerd. Toch stelt men ook een aantal accentverschuivingen vast. Er is duidelijk sprake van laïcisering. De klassieke cultuur heeft de plaats geruimd voor volkscultuur. Daarbij is het mythologische verdrongen door het feeërieke. De gewijzigde mediatisering gaat hand in hand met commercialisering. Het plaatje is er niet noodzakelijk fraaier op geworden. Wat bij Merode nog fluisterend rondgaat, wordt vandaag door de tabloids uitgeschreeuwd. |
|