De Achttiende Eeuw. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
Muziek in de stad: Stand van zakenHenri Vanhulst
| |
De Oostenrijkse NederlandenDe Oostenrijkse Nederlanden krijgen weinig aandacht in de meest volledige en internationaal gebruikte handboeken over de geschiedenis van de muziek in de achttiende eeuw. Soms maakt een auteur toch een kleine uitzondering voor toondichters zoals Jean-Baptiste Loeillet - toen ‘Loeillet de Gand’ genoemd - of Pieter van Maldere, omdat die hun carrière buiten de grenzen hebben uitgebouwd. De in Luik geboren, maar uitsluitend in Frankrijk | |
[pagina 170]
| |
werkende, Grétry wordt uiteraard overal uitvoerig besproken, maar dat gebeurt steeds in het kader van de Franse komische opera, zonder enige verwijzing naar zijn streek van herkomst. Er zijn trouwens zeer weinig buitenlandse musicologen die de Oostenrijkse Nederlanden tot domein van hun research gekozen hebben, zodat de literatuur hoofdzakelijk bestaat uit de geschriften van Belgische vorsers. Reeds in de negentiende eeuw is er onderzoek verricht, zoals blijkt uit de encyclopedie van Fétis en meer nog uit de publicaties van Vander Straeten en Gregoir die specifiek over het verleden van België uitvoerig geschreven hebben. Ga naar voetnoot3 Deze studies blijven nuttig omdat ze soms muzikale en andere bronnen vermelden die vandaag verloren zijn. Na 1850 is men ook begonnen de muziek zelf opnieuw uit te geven maar de transcripties beantwoorden geenszins aan de hedendaagse normen, omdat er aan de werken allerlei indicaties in verband met tempo, nuances, vingerzetting enz. zijn toegevoegd die in de bronnen niet voorkomen.Ga naar voetnoot4 Zelfs de heruitgaven die tussen de Wererldoorlogen verschenen zijn, krijgen nu, om dezelfde redenen, kritiek.Ga naar voetnoot5 Men zal dus eerder de voorkeur geven aan een facsimile van de gedrukte of handgeschreven bronnen en aan transcripties die de vigerende regels in verband met de uitgave van oude muziek respecteren.Ga naar voetnoot6 Wie de originele muzikale bronnen zelf wil raadplegen, krijgt in de Répertoire international des sources musicales, waarvan het initiatief genomen is na de Tweede Wereldoorlog, de nodige informatie over de vindplaatsen.Ga naar voetnoot7 De Répertoire International de Littérature Musicale, die sinds 1967 verschijnt, heeft de ambitie de wetenschappelijke literaruur volledig te recenseren, maar het is niet uitgesloten dat één of andere studie toch ontbreekt omdat ze opgenomen is in een publicatie waarin de muziek slechts occasioneel aan bod komt. Deze bibliografie is in ieder geval de onontbeerlijke aanvulling bij de literatuur die vermeld wordt in de twee belangrijkste muziekencyclopedieën, The New Grove Dictionary of Music and MusiciansGa naar voetnoot8 en Die Musik in Geschichte und Gegenwart.Ga naar voetnoot9 Het spreekt voor zich dat musicologische tijdschriften zoals de Revue belge de Musicologie/Belgisch Tijdschrift voor Muziekwetenschap (1946-), Musica Antiqua (1984-2000) en de Bulletin de la Société liégeoise de musicologie (1972-94); nadien: Revue de la Société liégeoise de Musicologie) heel wat aandacht besteden aan het muzikale verleden van België. Dit is tevens het | |
[pagina 171]
| |
Afb. 1 Jean-Jacques Robson, Piesce de clavecin (Luik 1749).
onderwerp van een monumentale monografie,Ga naar voetnoot10 van een synthese waaraan de meest vooraanstaande Belgische musicologen uit het midden van de twintigste eeuw hebben meegewerkt,Ga naar voetnoot11 en waarvoor Suzanne Clercx een samenvatting heeft geschreven van haar eigen onderzoek over de achttiende eeuw.Ga naar voetnoot12 Er is ook een tentoonstellingscatalogus die steunt op documenten van het Algemeen Rijksarchief te Brussel. De politieke evolutie van België heeft tot gevolg gehad dat de Franstalige taalgemeenschap gelijkaardige werken heeft gepubliceerd die handelen over de geschiedenis van de muziek en over de instrumentenbouwers en die door middel van een uitgebreide iconografie een ruim publiek wilden bereiken.Ga naar voetnoot13 Het loont ook de moeite de naslagwerken te raadplegen die uitgegeven worden op initiatief van de Académie Royale de Belgique en van de Koninklijke Academie van België.Ga naar voetnoot14 Wie specifiek belangstelling heeft voor het orgel, kan te- | |
[pagina 172]
| |
recht in tijdschriften zoals Orgelkunst (1978-) en L'organiste (1968-2001]. Tevens is er zowel in Wallonië als in Vlaanderen een inventaris opgesteld van de orgels met historische waarde.Ga naar voetnoot15 In de achttiende eeuw, hebben enkele tijdgenoten reeds interessante gegevens over het muziekleven in de Oostenrijkse Nederlanden bijeengebracht. Burney is de auteur van een uitvoerig reisverslag waarin meerdere steden aan bod komen.Ga naar voetnoot16 Ook de mémoires van prins Charles-Joseph de Ligne, bekend voor zijn interesse in gesproken en gezongen toneel en berucht wegens zijn liaisons met bekende actrices, geven heel wat informatie.Ga naar voetnoot17 Voor het muziekleven in Luik is de kroniek van Henri Hamal een onontbeerlijke bron, vooral voor de periode na 1769.Ga naar voetnoot18 De brieven die Leopold Mozart geschreven heeft tijdens de reis met vrouw en kinderen doorheen onze streken, zijn waardevol, al weiden ze meer uit over kerken en schilderijen dan over de muzikale aspecten van het verblijf, zoals het geval is voor Brussel.Ga naar voetnoot19 | |
BrusselAangezien de gouverneur-generaal in Brussel verbleef, kreeg de stad de belangrijkste rol toebedeeld in het muziekleven van de Zuidelijke Nederlanden. Ze trok ook musici aan uit het buitenland, zoals Pietro Antonio Fiocco,Ga naar voetnoot20 wiens twee zoons, Jean-Joseph en Joseph Hector ook een zekere faam genoten. De eerder vermelde Vitzthumb, een Oostenrijker die in vele domeinen actief was, was ook lid van een vrijmetselaarsloge en dweepte met de ideeën van de Franse revolutie.Ga naar voetnoot21 Aan het hof was sinds de tijd van de Bourgondische hertogen een muziekkapel verbonden, waarvan de taak in een uitvoerig archiefdocument in detail omschreven wordt. Dit uit 1783 daterend Grand rapport is opgesteld door de in Antwerpen geboren toondichter Henri-Jacques de Croes die van 1749 tot 1786 aan het hoofd stond van de hofkapel.Ga naar voetnoot22 In die functie heeft hij geprobeerd om het repertoire naar behoren uit te voeren en zorg te dragen voor het welzijn van de leden.Ga naar voetnoot23 Uit de archieven blijkt dat enkele families - zoals Godecharles, Rottenburgh en Van Maldere - goed vertegenwoordigd waren in de kapel, die een centrale | |
[pagina 173]
| |
plaats in het muziekleven innam.Ga naar voetnoot24 De land voogden hebben ook een belangrijke rol gespeeld in het ontstaan en de ontwikkeling van de opera en van publieke concertvereningen. Ook stimuleerden zij muziekdrukkers en muziekuitgevers. De Muntschouwburg (opgericht in 1700) bracht een repertoire dat hoofdzakelijk uit Frankrijk werd ingevoerd.Ga naar voetnoot25 Het kwam echter ook voor dat de oorspronkelijke proloog van een stuk vervangen werd door een voor de gelegenheid gecomponeerd stuk en dat officiële gebeurtenissen bezongen werden in een gelegenheidswerk. Uitzonderlijk kwamen er ook Nederlandstalige opera's op de affiche, maar doorgaans was het Frans de voertaal in de schouwburg.Ga naar voetnoot26 Heel succesvol was de opéra-comique, ook bekend als ‘comédie à ariettes’ omdat hierin gesproken dialogen afgewisseld werden met eenvoudige, korte gezangen. De intrige was echter geenszins komisch. De voorkeur ging juist uit naar sentimentele onderwerpen, zoals Lucile van Grétry waaruit het kwartet ‘Où peut-on être mieux?’ vandaag nog zó populair is, dat men er een paar jaar geleden aan gedacht heeft het te kiezen als ‘nationaal volkslied’ van Wallonië. Grétry zelf vertelt in zijn mémoires uitvoerig hoe sterk zijn werken in Parijs het publiek hebben ontroerd want er rolde zelfs al eens een traantje over een wang...Ga naar voetnoot27 Over het repertoire van de concertverenigingen zijn veel minder gegevens. In de achttiende-eeuwse kranten en tijdschriften wordt alleen aandacht besteed aan het officiële aspect - de aanwezigheid van de landvoogd en de daarmee gepaard gaande praal.Ga naar voetnoot28 De beschikbare archiefdocumenten hebben betrekking op het ontstaan de geschiedenis van de verenigingen. De meest interessante concertvereniging is ongetwijfeld de Concert bourgeois, die voor zijn stichting in 1754 op de steun van Karel van Lotharingen heeft kunnen rekenen.Ga naar voetnoot29 Programma's zijn niet bewaard, maar we weten wel dat lokale musici zoals Ferdinand Staes, een klavierspeler, en Philippe-Jean Doudelet, een cellist, er optraden, naast buitenlandse virtuozen op doorreis. In 1768 heeft Charles-Joseph Van Helmont een concertvereniging opgericht waarvan we alleen de statuten kennen.Ga naar voetnoot30 Of de Concert noble werkelijk een muzikale bedrijvigheid heeft gehad, zoals de naam suggereert, is tot nog toe niet duidelijk.Ga naar voetnoot31 Sinds 1706 waren er in Brussel ook muziekdrukkers en -uitgevers actief.Ga naar voetnoot32 De stad nam de rol over die Antwerpen in de vorige eeuwen had gespeeld, maar ze bracht slechts een bescheiden productie, die beperkt bleef tot werken van lokale musici. Interessant is ook dat de | |
[pagina 174]
| |
Afb. 2 Charles-Joseph van Helmont, Pièces de clavecin (Brussel [1737]), ‘Leparc’ uit de premiere suite'.
uit Normandië afkomstige François Godefroy de la Rivière in Brussel optrad als verdeler van firma's uit Parijs en dat de Brusselse uitgevers Van Ypen en Pris een gans netwerk van vertegenwoordigers hadden opgebouwd: meerdere titelpagina's vermelden namen van firma's o.a. in Parijs, Amsterdam, Den Haag en Mainz.Ga naar voetnoot33 Daarenboven laten toondichters uit de Zuidelijke Nederlanden soms hun muziek in Parijs of Londen verschijnen. Dit is uiteraard niet verwonderlijk voor musici die in het buitenland gewerkt hebben, maar het roept toch wel vragen op voor de anderen. Zo zijn de opusnummers twee tot zes van Pieter Van den Bosch, organist van de Antwerpse kathedraal, in Parijs verschenen. De toondichter hoopte misschien op die manier zijn werken internationaal te verspreiden, maar de intekenlijsten vermelden bijna uitsluitend personen die in de Nederlanden wonen, alhoewel er vier exemplaren van het opus VI voor Sint-Petersburg bestemd zijn. In het geval van Ferdinand Staes is de situatie gans anders: zijn composities verschijnen eerst in Brussel en worden - al dan niet op initiatief van de toondichter - herdrukt in Londen. We weten niet hoe de werken van Staes in Engeland zijn onthaald. De muziek in de kerken wortelt al even stevig in een eeuwenoude traditie als de muziekkapel van het hof. De collegiale kerk van Sint-Michiel en Sint-Goedele was een zeer belangrijk muziekcentrum, waarvan zowel het archief als het muziekfonds bewaard zijn.Ga naar voetnoot34 De overgrote meerderheid van de handschriften uit de achttiende eeuw zit sinds 1929 in de bibliotheek van het Brusselse conservatorium,Ga naar voetnoot35 maar enkele zijn terechtgekomen in het deel dat in de jaren 1980 naar de Koninklijke Bibliotheek te Brussel is overgebracht en eerder bronnen uit de negentiende eeuw bevat.Ga naar voetnoot36 De zangmeesters zijn gereputeerde toondichters | |
[pagina 175]
| |
die tevens belast waren met de opleiding van de koorknapen.Ga naar voetnoot37 Over Pierre-Hercule Bréhy, de eerste zangmeester in de achttiende eeuw, is er recent een diepgaand onderzoek verricht.Ga naar voetnoot38 Van Charles-Joseph Van Helmont is onlangs een manuscript met tot nu toe onbekende kerkmuziek gevonden.Ga naar voetnoot39 | |
Antwerpen, Luik en enkele andere stedenEr bestaat geen grondige algemene studie over de muziek in Antwerpen tijdens de achttiende eeuw.Ga naar voetnoot40 Enkele muziekhistorici houden zich de laatste jaren nochtans zeer actief met het onderwerp bezig, zodat we beschikken over veel artikels die de meest diverse onder-werpen behandelen, maar soms in een vrij versnipperde vom verschenen zijn. Naast een grondige studie over de geschiedenis van de gilde der speellieden, zijn er ook publicaties over de pers, over de muziekuitgevers, die echter in vergelijking met de vorige eeuwen weinig actief zijn, over het gedrag van de muzikanten van de kathedraal en meer nog over de zangmeesters die er sinds 1718 na een examen aangeworven werden.Ga naar voetnoot41 De meest bekende figuren onder hen werken er in de eerste decennia van de eeuw. Het zijn Alphonse d'Eve, van wie we meerdere werken alleen kennen uit inventarissen, en Willem De Fesch, die geboren is in Alkmaar en na 1731 carrière maakt in Engeland.Ga naar voetnoot42 De Fesch had wellicht een moeilijk karakter en Dieudonné Raick, de orgelist van de Antwerpse kathedraal die van Luikse afkomst was, verkoos daarom in Leuven en in Gent te gaan werken, maar nam in 1757 zijn eerste functie opnieuw op.Ga naar voetnoot43 Onder de leden van de familie de Trazegnies zijn er meerdere orgelisten die in Antwerpen en elders gewerkt hebben; de meest bekende is Franciscus Josephus die drie bundels klavecimbelmuziek gepubliceerd heeft, waarvan de tweede, juist zoals de composities van de reeds vermelde Van den Bosch, in Parijs verschenen is.Ga naar voetnoot44 Het prinsbisdom Luik was een zelfstandige politieke entiteit binnen de Oostenrijkse Nederlanden, maar op muziekgebied was het zeker niet geïsoleerd. De prinsbisschop | |
[pagina 176]
| |
onderhield een hof waaraan een muziekkapel verbonden was die musici uit het buitenland aantrok, zoals de Duitser Placidus von Camerloher. Het archief is echter in 1944 verloren gegaan en het is daarom nog altijd nuttig de oudere literatuur te raadplegen.Ga naar voetnoot45 Gedurende meer dan veertig jaar heeft José Quitin in archieven en bibliotheken onderzoek verricht over het muzikaal verleden van Luik en daarnaast ook composities van lokale toondichters uitgegeven.Ga naar voetnoot46 Over de activiteiten van de muziekdrukkers en -uitgevers bestaat er nog geen volledige studie, maar welke composities in de stad te koop waren weten we wel dank zij de lokale krant.Ga naar voetnoot47 Het muziekleven in de kathedraal en de andere Luikse kerken is reeds uitvoerig onderzocht.Ga naar voetnoot48 Opmerkelijk in dit verband is het feit dat sinds de jaren 1720 meerdere toondichters hun vorming in Rome voltooid hebben aan het Luiks college, beter gekend als de Fondation Darchis.Ga naar voetnoot49 Henri Hamal zou van zijn verblijf in Italië een duidelijke belangstelling voor muziektheoretische geschriften overhouden en in de jaren 1778 en 1779 hierover twee brieven zenden aan de befaamde padre Martini in Bologna.Ga naar voetnoot50 Grétry is niet de enige die na zijn opleiding in Rome carrière heeft gemaakt in Frankrijk; hetzelfde geldt voor Nicolas-Joseph Chartrain, Antoine-Frédéric Gresnick en Dieudonné-Pascal Pieltain.Ga naar voetnoot51 Deze laatste beschouwt men, samen met Léonard-Joseph Gaillard, als één van de grondleggers van de Luikse - andere musicologen verkiezen het adjectief ‘Belgische’ - vioolschool, die in de negentiende eeuw tot volle ontplooiing zou komen.Ga naar voetnoot52 Onder de toondichters die in Luik zelf werkten, is Jean-Noël Hamal, de oom van de reeds vermelde Henri, een interessante figuur. In 1738 stichtte hij de Concerts spirituels waarvoor de Parijse concertvereniging met dezelfde naam als model diende. Hij was ook de auteur van enkele komische opera's op een in het Luikse dialect geschreven libretto.Ga naar voetnoot53 De relatie tussen de productie van de lokale toondichters en de werken van Grétry is uitvoerig bestudeerd.Ga naar voetnoot54 Er bestond in Luik sinds 1735 een theater, waar ook rondreizende virtuozen optraden, zoals de gebroeders Stamitz in 1767.Ga naar voetnoot55 Andere toondichters voelen zich meer aangetrokken door het instrumentale medium: Hubert Renotte, de orgelist van de kathedraal in de eerste | |
[pagina 177]
| |
helft van de eeuw, is vandaag vooral bekend voor zijn stukken voor klavecimbel,Ga naar voetnoot56 terwijl de violist Herman-François Delange de auteur is van meerdere symfonieën en van kamermuziek.Ga naar voetnoot57 In dit verband dient aangestipt dat in 1779 de Société d'émulation gesticht wordt die, naast andere activiteiten, twee concerten per jaar wil organiseren voor haar leden. Henri Moreau is minder bekend als toondicher o.a. van een cantate in het Luikse dialect, dan als theoreticus: zijn L'harmonie mise en pratique (1783) heeft ertoe bijgedragen - en ook de steun van Grétry - dat hij in 1798 lid van het Institut de France is geworden. Het is onmogelijk hier het muziekleven in de andere steden of in sommige regio's van de Oostenrijkse Nederlanden te behandelen. Er bestaat niettemin literatuur, al dan niet specifiek over de achttiende eeuw, over Bergen/Mons, Brugge, Chimay, Diest en Doornik/Tournai, waar de Romein Fabio Ursillo en Jean-Marie Rousseau uit Dijon werken.Ga naar voetnoot58 Gent wordt behandeld, o.a. als de bakermat van de familie Loeillet en vanwege de Sint-Baafs als een belangrijk centrum voor kerkmuziek.Ga naar voetnoot59 Ook is er aandacht voor Leuven, Lier, de huidige provincie Limburg, Mechelen en Zinnik/Soignies, waar de Fransman Pierre-Louis Pollio, de zangmeester van de collegiale kerk, heel wat religieuze muziek heeft gecomponeerd.Ga naar voetnoot60 Hoe groot de belangstelling van de aristocratie was voor de muziek, blijkt in de eerste plaats uit de opdrachten in de gedrukte werken. Er zijn nochtans weinig bekende musici die effectief in dienst zijn geweest van de adel. De belangrijkste uitzondering is ongetwijfeld de prinselijke familie Thurn und Taxis want ze heeft meerdere musici geëngageerd. De Croes heeft voor haar gewerkt in Frankfurt, vooraleer hij kapelmeester is geworden aan het hof van Karel van Lotharingen. In Brussel is Joos Boutmy ook gedurende een zevental jaren in dienst geweest van dezelfde familie, die er bekend stond onder de verfranste naam Tour et Tassis.Ga naar voetnoot61 Net zoals de Croes, is Boutmy nadien lid geworden van de Brusselse hofkapel, waar hij de functie van orgelist bekleedde. Drie van zijn zonen waren eveneens musici: Guil- | |
[pagina 178]
| |
laume heeft, zoals zijn vader, voor Tour et Tassis gewerkt en Jean-Joseph is de auteur van het tweetalig Traité abrégé sur la basse continue... Korte verhandeling (Den Haag ca 1770).Ga naar voetnoot62 Van enkele aristocratische families is de muziekbibliotheek bewaard gebleven. Deze doen vermoeden dat er huisconcerten hebben plaats gevonden en dat er ook muziekinstrumenten voorhanden waren.Ga naar voetnoot63 Meestal hebben die verzamelingen zich in de negentiende eeuw nog uitgebreid. De Arenberg collectie - in Edingen/Enghien - is één van de rijkste van het land voor de hier bestudeerde periode.Ga naar voetnoot64 In de verzameling d'Outremont (Saint-Georges-sur-Meuse) zitten hoofdzakelijk handschriften van opera's, oratorio's en andere vocale composities die dateren uit de laatste decennia van de achttiende eeuw en de eerste van de negentiende.Ga naar voetnoot65 In de bibliotheek van de abdij van Maredsous (Denée) zijn de Engelse muziekdrukken van de achttiende eeuw goed vertegenwoordigd.Ga naar voetnoot66 Daarnaast geeft de collectie Di Martinelli, een Diesterse muzikantenfamilie, een idee van de muziek die voorhanden was bij professionele musici,Ga naar voetnoot67 Informatie over meer bescheiden muziekcollecties is uiteraard te vinden in veilingcatalogi maar die zijn, evenals de meeste inboedelbeschrijvingen, meestal in vage termen opgesteld voor zover het gaat over muziekdrukken. We beschikken bovendien over inventarissen van de muziekcollecties van meerdere kerken uit de Zuidelijke Nederlanden. De partituren zelf zijn meestal verdwenen niet alleen omdat de smaak snel evolueerde, maar vooral wegens de confiscatie in 1787 van de bezittingen van de kerken.Ga naar voetnoot68 | |
VolksmuziekEr bestaat een uitgebreide literatuur over volksmuziek die echter zelden specifiek over de achttiende eeuw handelt. Naast een algemeen overzicht, zijn er zowel studies over de instrumenten en hun repertoire als over de vocale muziek.Ga naar voetnoot69 Over de beiaard zijn publicaties verschenen die zich richten op het instrument of het repertoire en in het bijzonder op het beiaardhandschrift uit 1728 dat in het Antwerps Stadsarchief bewaard wordt.Ga naar voetnoot70 Ook over de muziek van Matthias Vanden Gheyn uit Leuven - die trouwens niet alleen voor de beiaard heeft gecomponeerd - is gepubliceerd.Ga naar voetnoot71 De drie bundels contradansen van Pierre Trappe- | |
[pagina 179]
| |
niers, de dansmeester van Karel van Lotharingen, verwijzen naar de bals die aan het hof en in de Muntschouwburg georganiseerd werden: in het exemplaar dat in de Antwerpse stadsbibliotheek zit, heeft een lid van de hofhouding allerlei aantekeningen genoteerd.Ga naar voetnoot72 De contradans was in die tijd erg in de mode, zoals blijkt uit het kort traktaat dat in 1780 in Doornik/Tournai verschenen is, uit de composities van Leopold Ferry die rond 1765 in Leuven gedrukt zijn, en uit de anonieme dansen die de Luikse uitgever Benoît Andrez gepubliceerd heeft.Ga naar voetnoot73 Over het Vlaamse volkslied kan men zowel algemene overzichten als detailstudies raadplegen.Ga naar voetnoot74 Tevens verschijnen heruitgaven van in de negentiende eeuw gepubliceerde liedboeken.Ga naar voetnoot75 Er bestaat ook sinds kort een inventaris van de gedrukte bronnen van geestelijke en wereldlijke volksliederen.Ga naar voetnoot76 Wat betreft het Waalse volkslied, is voor de achttiende eeuw het kerstlied - in het Frans noël - interessant.Ga naar voetnoot77 De Brabantse omwenteling van 1789 geeft aanleiding tot heel wat gelegenheidscomposities, zoals liedjes et marsen.Ga naar voetnoot78 Zo begint een woelige periode die het muziekleven in grote mate zal desorganiseren, vooral omdat na de inlijving van het land bij Frankrijk Brussel zijn status van hoofdstad verliest.
Kort geleden is het Troisième livre de pièces de clavecin van Joos Boutmy, dat rond 1750 te Brussel verschenen is, op CD uitgebracht.Ga naar voetnoot79 Het is schitterende muziek die zonder meer een plaats verdient naast de werken van een Couperin of een Scarlatti. Wellicht liggen er in de bibliotheken nog andere partituren die onze aandacht verdienen. Vooral nieuwe bijdragen van historici zouden verrijkend kunnen zijn. Historici zijn immers meer vertrouwd met archieven en andere bronnen die musicologen zelden systematisch doornemen en hun onderzoeksterrein is ruimer, zodat ze de muziek in een breder cultureel en politiek kader kunnen situeren - voor zover ze de bestaande muziekwetenschappelijke literatuur kennen. Ze kunnen ook helpen bij het identificeren van de namen van de personen die op de intekenlijsten voorkomen - een soort documenten dat tot vandaag zeer weinig gebruikt is. Het ontsluiten van ons muziekpatrimonium is van primordiaal belang: niet alleen om ons muzikaal verleden beter te leren kennen, maar ook om te bewijzen dat de toondichters uit de Oostenrijkse Nederlanden een internationale aandacht verdienen. |
|