De Achttiende Eeuw. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Edwina Hagen
| |
[pagina 22]
| |
sche bladen maakt het mogelijk een tot dusver niet ongebruikelijke veronderstelling nader te toetsen: de gedachte dat bij het ‘volk’ altijd een voedingsbodem voor (religieuze) vooroordelen is blijven bestaan terwijl de ‘elite’ vooral na 1750 almaar toleranter werd.Ga naar voetnoot6 Om een beeld te vormen van de omvang, aard en het verloop van het antipapisme in de orangistische pers, excerpeerde ik een aantal tussen 1781 en 1788 uitgekomen stadhoudersgezinde bladen op negatieve uitlatingen over de katholieken en het katholicisme, toegespitst op het toentertijd actuele vraagstuk van de politieke gelijkstelling. Ik nam daartoe behalve De Ouderwetse Nederlandsche Patriot (1781-1782), alle (beschikbare) jaargangen door van: De Vredebazuin (1784), De Vaderlandsche staatsbeschouwers (1784-1790), Vaderlandsche Byzonderheden (1785-1787, 1788), Courier van den Neder-Waal (1787) en De Nassausche en Pruissische Courier (1785-1788).Ga naar voetnoot7 Deze bladen werden vooral gelezen door de beter geïnformeerde bovenlaag. Als voorbeelden van meer volkse bladen, nam ik door: De Politieke Praatmoer (1784-1785), De Politieke Snapster (1785-1797?) en Vaderlandsche samenspraek tusschen twee oranje-vrienden (1787-1788).Ga naar voetnoot8 Tijdens de jaren 1780-1787 boekten de patriotten een aantal belangrijke vorderingen op het gebied van de emancipatie van de religieuze dissenters, in het bijzonder de katholieken. In de politieke praktijk zag een toenemend aantal plaatselijke autoriteiten af van de oorspronkelijke ‘plakkaten’ en benoemde katholieken in openbare ambten.Ga naar voetnoot9 De politieke discriminatie van niet-gereformeerden vormde ook onderwerp van vele kritische artikelen in de patriotse pers, al voerden de journalisten de gelijkheid niet tot in het uiterste door.Ga naar voetnoot10 De patriotse opinieleiders Jan Christiaan Hespe en Pieter 't Hoen, redacteurs van respectievelijk De Politieke Kruyer en De Post van den Neder-Rhijn, voerden een ware ‘kruistocht’ voor de openstelling van de lagere ambten, maar voor de hogere posten hielden zij onverkort vast aan de handhaving van de bevoorrechte positie van de leden van de publieke kerk.Ga naar voetnoot11 Twee politieke gebeurtenissen droegen ertoe bij dat de journalistiek aan de katholiekenkwestie extra aandacht besteedde. De eerste was het voorstel van Willem V, gedaan in de vergadering van de Staten van Holland van 9 oktober 1783, om alle niet-gereformeerden van politieke en publieke bedieningen en ambten uit te sluiten.Ga naar voetnoot12 Behalve tegen de bestaande praktijk, ging dit voorstel in tegen de patriotse wens tot verruiming van de carrièremogelijkheden van niet-gereformeerden. De tweede gebeurtenis waardoor de gelijkberechtiging van de katholieken veel publiciteit trok, was het besluit van de Staten van Holland, genomen op 25 januari 1787, om de recognitiegelden af te schaffen.Ga naar voetnoot13 | |
[pagina 23]
| |
De Ouderwetse Nederlandsche Patriot, De Vredebazuin en Vaderlandsche ByzonderhedenPatriotse gravure van R.M. van Goens (J. Wille, 1937).
De journalist Rijklof Michaël van Goens (1748-1810) die met zijn De Ouderwetse Nederlandsche Patriot als eerste de concurrentie met de patriotse pers aanging, staat in de geschiedschrijving, behalve als literair en journalistiek talent, bekend als virulente papenhater. De historische aanname dat de orangistische pers was vergeven van vulgair antipapisme, berust dan ook op de inhoud van zijn tijdschrift. Dat komt vooral omdat hij er een zogenaamd authentiek document in opnam waaruit moest blijken dat er in 1688, kort na de overtocht van Willem III naar Engeland, een ‘geheim project’ zou zijn gesmeed door het Franse hof en de Jezuïeten met als doel alle Nederlandse protestanten uit te roeien. Een zeventiende-eeuwse, Hollandse variant op de Bartolomeusnacht.Ga naar voetnoot14 De journalist was zeker behept met een negatieve fixatie op de jezuïten - elders noemde hij hun organisatie ‘een wanstaltig gedrocht van kerkelijke en burgerlijke macht, van bijgeloof en gewetensdwang, van bedrog, list, moord en verraderij wezentlijk zaamgesteld’Ga naar voetnoot15 - maar in zijn blad fungeerde het vooral als een middel waarmee de anglofiele redacteur het door de tegenpartij gewenste bondgenootschap met Frankrijk in een verdacht daglicht plaatste. Zo beweerde hij dat de machtsovername van de patriotten feitelijk zou neerkomen op een coup van ‘Vreemdelingen, byzonder Fransche Jezuïeten’ ‘onder het gevolg van vreemde Ministers’.Ga naar voetnoot16 Met dit alles is nog niet gezegd dat Van Goens ook de politieke uitsluiting van de Neder- | |
[pagina 24]
| |
landse katholieken onderschreef. Of hij Willem V's propositie steunde, is de vraag, omdat bij de lancering ervan in 1783 De Ouderwetse Nederlandsche Patriot al niet meer bestond. Een feit is wel dat de redactie instemde met de portee van een al dan niet gefingeerde, ‘ingezonden’ brief waarin een anonymus pleitte tegen het door Van Goens geventileerde antipapisme en voor een begripvolle houding tegenover het verlangen van de Nederlandse katholieken ‘om tot Eer- en Regeer-Ampten gequalificeerd te worden’.Ga naar voetnoot17 Van Goens mikte zijn aanvallen - naar hij zelf beweerde - niet op zijn katholieke landgenoten. Hij verklaarde herhaaldelijk en met nadruk niets te hebben tegen ‘zulke Rooms Catholyken die in ons land gewonnen en geboren en gegoed en gezeeten zyn’.Ga naar voetnoot18 Het lijkt erop dat Van Goens zich iets van de kritiek op zijn antipapisme aangetrokken heeft, want in de nummers van na de klaagbrief daarover liet hij de beledigingen achterwege. Waarschijnlijker is echter dat dit samenhangt met een wisseling in de redactie en het redactionele beleid, hetgeen ook blijkt uit de inhoud: in nummer achttien distantieerde de redactie zich van de voorgaande afleveringen.Ga naar voetnoot19 De auteur van de ingezonden brief, ondertekend met de initialen P.R.P.P.P., zou volgens J.M. Peterse mogelijk Elie Luzac (1721-1796) zijn geweest.Ga naar voetnoot20 Als dat juist is, dan moeten diens bezwaren louter zijn voortgekomen uit overwegingen van fatsoen, want een voorstander van de politieke en bestuurlijke gelijkstelling van de religieuze minderheden was deze auteur geenszins. Zijn blad, De Vredebazuin, drukte een onverbloemde verdediging van Willem V's propositie af: ‘de propositie van Zijne Hoogheid rust op zulke grondwetten, die, in een tijd van blaakende zorg en ijver voor den Godsdienst, van eene veel grootere zuiverheid van Zeeden, van eene waaragtige eensgezindheid en dadelijke harmonie tusschen braave Gereformeerden, Lutherschen, Mennonieten en Roomschgezinden; en van eene reëele en overal werkende (doch geene gewaanden en verdigre) Vaderlandsliefde, reeds zijn geëmaneert, en welke altoos het plegtanker der hoop van de Hervormde kerk in deezen Landen, en, men kan 'er met regt bijvoegen, van alle stille en deugdzame Leden van verschillende begrippen, blijve.’Ga naar voetnoot21Toch was het, net als bij Van Goens, ook Luzacs bedoeling niet zijn katholieke landgenoten tegen zich in het harnas te jagen. In staatkundig opzicht sloot hij hen uit, maar in morele zin beschouwde hij hen als gelijkwaardige burgers van het vaderland.Ga naar voetnoot22 Hoewel hij de kerk | |
[pagina 25]
| |
van de gereformeerden boven die van de andere, gedoogde geloofsgroepen plaatste, meende de Leidse orangist dat deze rangorde de zedelijkheid en vaderlandsliefde waarborgde van alle ingezetenen, ongeacht hun kerkelijke achtergrond.Ga naar voetnoot23 Afwijkende ‘gevoelens’, voor zover zij geen aanleiding gaven tot ‘oproerigheid’ en hun leer geen ‘zedelijk kwaad’ insloot, werden ‘geduld’. De toon van Luzacs andere blad, Vaderlandsche Staatsbeschouwers, was dezelfde.Ga naar voetnoot24 Ook daarin kreeg het met vaderlandsliefde verbonden thema godsdienst een neutrale uitwerking. Het riep veelvuldig op tot godsdienstig gedrag bij wijze van burgerdeugd. Met zijn politieke bladen beoogde Luzac, naast het vergroten van het draagvlak van zijn conservatieve opvattingen bij een zo breed mogelijk (maar intellectueel) publiek, de vormgeving van het vaderland als een gemeenschap zonder geloofsverdeeldheid. Het niet willen kwetsen van religieuze minderheden was daarmee een principekwestie, maar het lijkt ook verbonden te zijn geweest met de redactionele formule. De auteur was in andere publicaties namelijk minder consequent in het zich onthouden van clichématige papenhaat. In het derde deel van zijn vierdelig Hollands rijkdom (1780-1783), waarin het ging over het belang van de ontwikkeling van de koophandel voor een volk, weet hij de stagnatie van de economie tijdens de middeleeuwen geheel en al aan de werkschuwe ‘klooster-paapen’. ‘Lui en vadzig’ noemde hij hen, ‘verderflijk ongedierte’ en ‘laage en lafhartige zielen’.Ga naar voetnoot25 Tot de kwalitatief betere campagnevoerders voor de stadhouder behoorde naast Van Goens en Luzac ook Johannes Le Francq van Berkhey (1729-1812).Ga naar voetnoot26 In het eerste deel van zijn Vaderlandsche Byzonderheden, een blad dat zou kunnen worden omschreven als een politieke spectator, benadrukte Berkhey dat de doelstelling van de orangistische pers in feite dezelfde was als die van de patriotse, want net als de laatste stond de eerste geheel in het teken van de gedachte dat ‘dat de Godsdienst en Zeedekunde, de eenigste zeekere teugels zyn voor de politique magt om gelukkig en in rust te regeeren’.Ga naar voetnoot27 Tegelijkertijd getuigde de Leidenaar van zijn heilig geloof in de handhaving van het kerkelijk bestel, niet alleen in het belang van de leden van de publieke kerk, maar in het belang van de gemeenschap als geheel: ‘De Stadhouderlyke Regering is de zuil voor den Hervormden Godsdienst en de waarborg voor de Vryheid’ van heel het ‘Neerlands volk’.Ga naar voetnoot28 Hoewel deze stellingname de handhaving van de bevoorrechtte positie van de publieke kerk en daarmee het voortduren van de politieke discriminatie van de katholieken impliceerde, definieerde Berkhey, net als Luzac, het vaderland in morele zin, niet in specifiek gereformeerde, maar steeds in algemeen christelijke termen. Het stadhouderlijk regime bevorderde de interne cohesie van het religieus pluriforme vaderland.Ga naar voetnoot29 De eerste twee jaargangen van Vaderlandsche Byzonderheden waren nagenoeg vrij van antipapisme. | |
[pagina 26]
| |
Als het blad dan toch een keer uithaalde was het naar de jezuïeten, maar net als bij Van Goens was dat slechts onderdeel van het vocabulaire waarmee men de politieke rivalen attaqueerde. Dan heetten de ‘Goddelooze en Jezuïtische intrigues’ typerend voor ‘de dispolitieke manier van handelen van die zogenaamde Patriotten’.Ga naar voetnoot30 In het pamflet De bekeering en Hellevaart van den Postfiaker het Hoen voor Bisschop Willebrordes gebruikte Berkhey hetzelfde middel voor een afrekening met voor hem politiek onacceptabele opvattingen van Pieter 't Hoen. In een zes pagina's tellend gedicht spotte hij met de redacteur van De Post van den Neder-Rhijn en diens samenwerking met de ‘godverzaker’ en ‘ex-Jezuiet’ Antoine Marie Cérisier, met wie hij zo graag ‘kruisjes maakte’.Ga naar voetnoot31 Provoceerde Vaderlandsche Byzonderheden de Nederlandse katholieken doorgaans niet, in 1787, het jaar waarin de katholieken een overwinning behaalden met de afschaffing van de recognitiegelden, week het van deze koers af. De in de patriottenbeweging actieve katholieken kregen het verwijt vergaand ondankbaar te zijn jegens de ‘souverain’ die hen nota bene ‘zonder gewetensdwang, vervolging of bespotting gedoogde’, met de toevoeging dat de verwachtingen die zij van een omwenteling koesterden, het verkrijgen van politieke voorrechten, nooit bewaarheid zouden worden. Met hun streven daarnaar stelden zij hun voorrechten juist in de waagschaal: ‘waant gy het ooit zo verre te brengen van in de Regeering te geraaken en op de Gestoeltens der Eere geplaatst te worden? zoekt gy de Hervormde Godsdienst te belagen? verbeeld gy U het by eene Omwenteling zo verre te brengen, dat de Leerstoelen in onze Kerken plaats zullen moeten maaken voor uwe Altaaren, en derzelver muuren behangen met de beeldtenissen uwer Heiligen? Laat, bidde ik U, nooit zulke gedachten by U opkomen: want dat kan, dat zal nooit gebeuren. Ja gy zoud zelve by de allerminste schyn van zulke doemwaardige bedoelingen de voorwerpen worden van de rechtvaardige haat eener Natie, die jaloers van haare voorrechten, met het behoud, of verlies van haare Vryheid en Godsdienst staan, of vallen wil.’Ga naar voetnoot32Uit het vervolg van dit tekstfragment blijkt dat Berkheys uitval opnieuw niet zozeer gericht was tegen de katholieken zelf maar vooral bedoeld was om de patriotten te ontmaskeren als slinks opererende strategen die er met hun ‘vleitaal’ en hun beloftes van gelijkheid alleen op uit waren de aanhang van hun beweging te vergroten.Ga naar voetnoot33 De solidariteit van de patriotten, zo moesten de katholieken goed begrijpen, was slechts schijn. Berkhey waarschuwde hen slechts werktuigen in patriotse handen te zijn: ‘Wanneer gy Roomsgezinde Gemeente! zulks alles bedaarlyk en zonder vooroordeelen beschouwt [...] zult gy ras bemerken, hoe vruchteloos veelen onder U in alle deze woelingen en verwarringen zich af sloven; [...] en hoe blindelings zy zich, zonder eenig voordeel aan uwe Burgerlyke of Godsdienstige belangens toe te brengen, laaten gebruiken, als loutere werktuigen, om onvergenoegde, ondankbaare en heerschzugtige menschen mede in de hand te werken, ter bereiking hunner gevloekte oogmerken.’Ga naar voetnoot34 | |
[pagina 27]
| |
Ook in de andere bladen werd de toon die men tegenover de katholieken aansloeg vanaf 1787 aanzienlijk scherper. Het werd nu onomwonden gesteld: het huis van Oranje was de enige remedie tegen de ‘inkruiping van Roomschen’.Ga naar voetnoot35 De Nassausche en Pruissische Courier in compagnie (1785-1788) beschuldigde Pieter 't Hoen, die de katholieken publicitair had gesteund bij hun rekestenactie voor de afschaffing van de recognitiegelden, de heersende positie van de gereformeerde religie te willen ondermijnen door de katholieken en de protestantse dissenters toe te laten tot de politieke ambten.Ga naar voetnoot36 Een regelrechte ramp, want als de ‘Raadzaalen’ zouden worden voorzien ‘met mannen, allerlei gezindheeden toegedaan’ zou daaruit ‘een verbaazende verwarring’ voortvloeien. De ‘Roomschen, Remonstranten, Mennisten en anderen van nog verderffelijker gevoelens’ zouden de voorrechten van de gereformeerde kerk niet respecteren, de predikantensalarissen niet waarborgen en haar leer niet tegenover ‘de zondige Zeeden der Onderdaanen’ beschermen. Niet dat de stadhoudersgezinden door ‘een blinde Godsdienstijver, de Inquisitie wilden invoeren tegen de Roomschen en Remonstranten’. Religieuze intolerantie was typisch een eigenschap van de Rooms-Katholieke kerk: ‘al dat bloedvergieten is het merk van de groote Hoere, die dronken is van het bloed der heiligen en van Jesus getuige’.Ga naar voetnoot37 | |
De Politieke SnapsterAnders dan de ‘kwaliteitspers’ gooiden de bladen met een meer volkse schrijfstijl en invalshoek het van meet af aan over een antipapistische boeg. Dat geldt in het bijzonder voor het in 1784 opgerichte blad De Politieke Praatmoer, dat een jaar later werd voortgezet als De Politieke Snapster en was bedoeld als tegenhanger van successievelijk De Politieke Praatvaar en De Politieke Snapper. Het was eerst wekelijks, later meermalen per week verkrijgbaar. Een verkoopsucces: in de negen jaar waarin het bestond kwamen er maar liefst 1400 afleveringen van uit. De redactie werd vermoedelijk gevoerd door de Amsterdammer William Pieter Turnbull de Mikker (1758-1819).Ga naar voetnoot38 In zijn bladen dicteerden toegankelijkheid en sensatie de toon. De kwestie of de katholieken meer politieke zeggenschap moesten krijgen lokte er geen andere reactie in uit dan de populaire aantijging dat de patriotten het land weer ‘paapsch’ wilden maken.Ga naar voetnoot39 Een argument overigens dat zich moeilijk laat rijmen met de door Berkhey geuite beschuldiging dat de patriotten, eenmaal op het regeringspluche, geen zier zouden geven om de katholieke emancipatie. Het antipapisme van De Mikker was er puur en alleen op gericht het democratisch imago van de politieke rivalen onderuit te halen. De solidariteit van de patriotten met de katholieken was puur ‘kiezersbedrog’. De Politieke Snapster prikte het door en bespotte het antipapisme van de Leydsche Courantier, dat tot uiting zou zijn gekomen nadat de krant de steun van de katholieken was kwijt geraakt: ‘nu hy [de Leidsche Courantier] geen Pittjes of Koeken meer van hun ontvangt nu gaat hy met hun bygeloof, of ligtgelovigheid spotten.’Ga naar voetnoot40 Ik heb de kwestie in de betreffende krant niet terug kunnen vinden, maar als al of niet terechte bevestiging van het ‘patriots antipapisme’ is de verwijzing intrigerend. Wat de patriotten wilden was zelfs voor eenvoudige vrouwen als ‘Anne’ en ‘Jannetje’ dui- | |
[pagina 28]
| |
delijk: ‘de praats alleen, gelyk de Roomsche in de tyd van de Inquisitie hadden’.Ga naar voetnoot41 Volgens De Politieke Snapster verried de dictatoriale inslag van de patriotten de invloed van de jezuïeten; die zinden al sinds de overwinning van de Nederlanders op Spanje op wraak. De ‘haat der Jezuïtische Inquisiteurs’ was toen zodanig ‘aan 't branden’ geraakt, dat ‘zy op niemand meer nyd hadden, dan op dien Prins’. Verbannen uit ‘Onze Natie’, kwamen zij nu vermomd als patriotten stiekem het land weer binnen: ‘[...] geeven zy 'er zich in 't openbaar niet voor uit; zoo is het des te gevaarlyker. Het is met hun even als met de Sociaanen en Arminiaanen in ons Land gegaan, hunne verderffelyke boeken en openbaare Leer, heeft de Souverein van den Lande by Placcaeten verboden, maar spruitte die leer echter niet weer uit, onder andere benamingen?’Ga naar voetnoot42Het op een hoop gooien van anti-stadhoudersgezinden met jezuïeten, roomsgezinden, ‘cryptokatholieken’ en arminianen is in het Nederlandse politieke taalgebruik overigens een oude traditie. Dezelfde termen bezigden de orangisten in 1672 tegen Johan van Oldenbarnevelt en Johan de Witt.Ga naar voetnoot43 Bij het verwijt van het ondemocratisch karakter van de patriotse revolutie speelde men ook op de man. Vooral de uitgever Jan Verlem kreeg de wind van voren. De uitgaven van uit het Frans vertaalde patriotse geschriften bewezen dat Verlem met ‘een Jezuïtische geest was bezield’ - hetgeen, aangezien Verlem niet rooms - maar oud-katholiek was,Ga naar voetnoot44 mag worden omschreven als een origineel verwijt.Ga naar voetnoot45 Over zijn (vermeende?) politieke aspiraties schreef de Politieke Snapster: ‘Verlem zou wel als representant gekozen willen worden maar, die wyze van verkiezing mag in Romen tot een paus zyn, onze Constitutie is in een Protestants land geheel anders’.Ga naar voetnoot46 De uitgever figureerde overigens ook op een in 1786 anoniem gepubliceerde politieke prent getiteld Vrijheids prent der Heden-daagsche Cantzel-Huzaren. In de setting van een kerk, waarin een dienst gaande is onder leiding van de kanselhuzaar, staat hij prominent in beeld met een rozenkrans in zijn handen. Het subversieve - katholieke - karakter van de patriotten, wordt nog eens benadrukt door een wijwaterbakje en een, onder een aantal afgebeelde patriotse predikanten geplaatste tekst ‘alle avonde aflaat en Benedictie’. Volgens Frans Grijzenhout tekende de maker van de prent geen gewone kerk, maar een cryptokatholiek godshuis, waarin protestantse waarden waren omgekeerd.Ga naar voetnoot47 | |
SlotBij het doornemen van de bladen op antipapistische uitingen kwamen de volgende zaken aan het licht. Ten eerste dat de orangistische pers even divers was als de oranjebeweging zelf.Ga naar voetnoot48 In de wat ‘betere’ bladen was en bleef de teneur dat de katholieken van de politieke | |
[pagina 29]
| |
Anoniem, Vrijheidsprent der heden-daagsche cantzel-huzaren. 1786. (Atlas van Stolk 4678, Rotterdam).
ambten uitgesloten moesten blijven, precies zoals Willem V dat in 1783 voorstelde. Wat echter opvalt is dat de argumentatie voor de uitsluiting in de beginjaren van de revolutie nog positief werd geformuleerd. Het behoud van het kerkelijk bestel werd met nadruk gepresenteerd als waarborg voor de morele gemeenschap van het vaderland, waartoe ook de katholieken behoorden. Het was duidelijk niet de intentie de katholieken te kwetsen, misschien ook omdat men toen nog hoopte hen uit handen van de tegenpartij te kunnen houden. In de jaargangen en bladen uit de tweede helft van de jaren tachtig was de de toon echter een stuk resoluter en botter. Vooral in 1787, onder invloed van de politieke successen die de katholieken toen behaalden, draaide de verdediging van de handhaving van de ongelijkwaardige positie die de dissenters bekleedden op voile toeren. Niet meer op grond van het eensgezinde vaderland, maar op grond van de grimmige stelling dat de politieke gelijkschakeling van alle gezindten, en dus ook van de katholieken, de ‘uitroeiing’ zou betekenen van de heersende gereformeerde godsdienst. De toon die de auteurs van de meer volkse geschriften aansloegen, was van meet af aan provocatief en soms ronduit extreem, bijvoorbeelds wanneer geschermd werd met jezuïtische complotten. De politieke uitsluiting van de katholieken was absoluut geen onderwerp van discussie. In het verlengde van dit laatste kan worden vastgesteld dat in beide typen bladen - de serieuze en meer volkse - het antipapisme, veel meer functioneerde als een retorische figuur waarmee men de politieke tegenstander zwart maakte, dan als een aanval op de katholieken (of de jezuïeten). Dat gold dan weliswaar niet voor de geschriften van Luzac, maar wel voor die van Van Goens, Van Berkhey en De Mikker. Curieus genoeg vervulde hun antipapisme in | |
[pagina 30]
| |
Jan Verlem (fragment uit Vrijheidsprent der heden-daagsche cantzel-huzaren).
dat opzicht bijna eenzelfde soort rol als dat in de verlicht protestantse spectatoriale geschriften, met dit verschil dat het daarin ging om de verguizing van de - vooral orthodoxe - gelovigen die zich verwant voelden met de oranjepartij.Ga naar voetnoot49 Op de keper beschouwd, was zowel deze anti-orthodoxe variant van het antipapisme als het hier beschreven ‘anti-patriotse antipapisme’ dus een aangelegenheid van de protestanten onderling.Ga naar voetnoot50 Ik begon dit artikel met een citaat uit een pamflet. Ik ben binnen dit bestek niet verder ingegaan op dat genre, maar zeker is dat het er ook daar pittig, zo niet militant, aan toe kon gaan. Ook voor de pamfletten geldt dat de botte bijl vaker voor de patriotten dan voor de katholieken werd gehanteerd.Ga naar voetnoot51 Pamflettisten benutten de creatieve vrijheid van het genre en zochten doelbewust de grenzen van het betamelijke op. Hun werkwijze kwam daarmee dichtbij bij die van een ‘volksschrijver’ als De Mikker, maar stond ver af van de doelstelling van maatschappelijk verantwoordelijk ingestelde journalisten als Van Goens, Luzac en Berkhey. De wijze waarop het antipapisme zich manifesteerde kan niet los worden gezien van de toenmalige politieke actualiteit, maar minstens zo belangrijk waren de sociale context (lezersdoelgroep) en de literaire conventies van een bepaald type tekst. Tot slot is het aardig erop te wijzen dat het ‘orangistisch gereformeerd antipapisme’ tot ver in de (verzuilde) negentiende eeuw de historische blik vernauwde. Zo schreef een zekere J. de Jong, ‘Hoofd van de Groen-van-Prinstererschool te Haarlem’ in 1894: ‘[...] hoewel de nieuwere wijsbegeerte [van de patriotten] tegen de beginselen der Roomsche kerk indruischte, vond zij onder hare leeken schijnbaar maar al te veel aanhangers. Was dit geen bewijs, dat de kerk van Rome niet meer te duchten was? Hoe bedroog men zich! Naarmate de onverschilligheid voor het Evangelie in de Gereformeerde kerk grooter werd, breidde de Roomsche kerk hare tenten uit.’Ga naar voetnoot52 |
|