In Memoriam Bennie Pratasik
Op 12 februari 2004 ontviel ons, veel te vroeg en totaal onverwacht, Bennie (Benjamin) Pratasik. Hij was juist 45 geworden, toen een hersenbloeding hem in zijn slaap overviel.
Tijdens zijn studie bij Theaterwetenschap aan de Universiteit Utrecht deed Bennie onderzoek naar mediatijdschriften. Dat resulteerde in de Gids van Nederlandse radio- en televisietijdschriften van 1885 tot 1990, gepubliceerd door de Stichting Film en Wetenschap (Amsterdam, 1991). In 1992 studeerde hij afbij Theaterwetenschap op de doctoraalscriptie Sociaal-culturele verhoudingen in Rotterdam in de negentiende eeuw: verwikkelingen rond de afschaffing van de kermis. Een verkennend onderzoek naar de beschikbare archieven op het gebied van theatergeschiedenis in de decennia rond 1800 was de volgende stap. Vanaf 1993 maakte Bennie deel uit van de zogenoemde ‘Domgroep’, de kring van postdocs en oio's die, in het kader van het nwo-programma ‘Nederlandse cultuur in Europese context’, met hun gespecialiseerde onderzoek bijdroegen aan het IJkpunt-deel 1800: Blauwdrukken voor een samenleving (door Joost Kloek en Wijnand Mijnhardt, met een bijdrage van Eveline Koolhaas-Grosfeld, 2001). In die tijd ook begon Bennie aan zijn proefschrift over theatercultuur in de provincie rond 1800. Het is te betreuren dat hij het proefschrift niet heeft kunnen voltooien: daarmee zou hij een grote lacune in de geschiedschrijving van het Nederlands toneel ingevuld hebben. De vele gegevens die hij daartoe uit archieven over het hele land verzameld had, zullen hopelijk tezijnertijd op enigerlei wijze hun weg naar de wetenschappelijke openbaarheid vinden. Tot dan zullen toneelhistorici het moeten doen met zijn artikel over ‘De toneelgenootschappen in Nederland rond 1800’ (De Achttiende Eeuw 29 (1997) 191-202, in welk nummer de lezer nog een tweede artikel zal aantreffen, ‘Theateronderzoek in Nederland: een historiografische en bron-kritische verkenning aan de hand van Corvers Tooneel-Aantekeningen, 1786’, dat hij schreef samen met Henk Gras).
De afgelopen jaren werkte Bennie mee aan verschillende projecten. Zo was hij als assistent- onderzoeker intensief betrokken bij het onderzoek van Henk Gras (Universiteit Utrecht) naar omvang en samenstelling van het publiek van de Rotterdamse schouwburg van 1773 tot 1916. Tevens gaf hij regelmatig cursussen bij Theaterwetenschap aan dezelfde universiteit. Eind 2003 werkte hij mee aan het onderzoek van de oistat - de internationale organisatie van theatertechnici - dat moet resulteren in een inventarisatie van theatergebouwen en toneellocaties in Nederland vanaf de zeventiende eeuw.
Bennies grote liefde was echter de geschiedenis van het poppenspel. Als adviseur bij de Culturele Raad Noord-Holland, medeoprichter van de Stichting Nederlands Centrum voor het Volkspoppentheater en lid van het Research Committee van de Union Internationale de la Marionette (Unima) zette hij zich in voor heden en verleden van deze bijzondere vorm van toneel. Voor Popellum, het tijdschrift van de Stichting voor het volkspoppentheater, schreef hij boekrecensies en, met John McCormick, een stuk over een intrigerend onderwerp: ‘De draagbare Messias. Os Bonecos de Santo Aleixo en de traditie van het Europese kerstkribbetheater’ (Popellum 1 (2001) 21-25). Eveneens met John McCormick schreef hij een geschiedenis van het Europese poppenspel, Popular puppet theatre in Europe, 1800-1914 (Cambridge University Press, 1998; herdruk: 2000), die in de Engelse pers zeer lovend besproken is. Een nieuw boek, over het Italiaanse poppenspel, hadden de auteurs - deze keer samen met Remo Melloni - al op stapel staan.
En dan waren er, ten slotte, al die plannen waarover Bennie en ik regelmatig spraken en die we zouden gaan uitvoeren zodra we tijd hadden. Plannen om allerlei kleinere witte plekken in de geschiedenis van het achtiende-eeuws toneel in te kleuren. Het heeft niet zo mogen zijn.
Anna de Haas