De Achttiende Eeuw. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |||||||||||
Omtrent Bronnen
| |||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||
lijk vooral op letterkundige tijdschriften, spectators, satirische bladen en dergelijke. Inmiddels is er ook substantiële aandacht voor de couranten uit die periode, meer in het bijzonder voor de internationale rol van de Nederlandstalige couranten in de zeventiende eeuw en die van de in Nederland uitgegeven Franstalige gazettes in de achttiende. Hiermee zijn de lacunes in de bronnen en de kennis met betrekking tot de ‘Republiek der Couranten’ zeer globaal aangeduid. Die gaten zijn groot, maar er zijn hoopvolle ontwikkelingen en perspectieven. De belangrijkste daarvan laat ik in dit artikel de revue passeren, overigens zonder de pretentie van een uitputtende ‘state of the art’. | |||||||||||
Van Berkeley tot Moskou en van Stockholm tot NapelsHet besef dat er in eigen land zo weinig van onze oudste couranten bewaard gebleven, dateert op zijn minst van 1864. In de zomer van dat jaar bezocht de Franse (pers)historicus Eugène Hatin een aantal Nederlandse deskundigen, op zoek naar in Amsterdam, Leiden, Utrecht, Den Haag en Rotterdam uitgegeven Franstalige gazettes, waarvan hij in Frankrijk exemplaren en andere sporen had aangetroffen. De meeste geraadpleegde bibliothecarissen en archivarissen konden hem echter weinig vertellen en nog minder laten zien. Een van de weinigen die Hatin van dienst kon zijn was mr. W.P. Sautijn Kluit, als jong gentleman of leisure net begonnen aan een dertigjarige carrière als pershistorisch kamergeleerde. Hij gaf Hatin gaarne inzage in het bundeltje Amsterdamse en Leidse gazettes uit 1678-1679 uit het familiebezit, waaraan hij in 1866 zijn eerste pershistorische publicatie zou wijden.Ga naar voetnoot4 Het bescheiden bestand aan couranten van vóór 1800 in Nederlandse bibliotheken en archieven is nagenoeg compleet in kaart gebracht. Een belangrijke aanzet vormde de in 1989 verschenen gedrukte (ccd), samengesteld door de Koninklijke Bibliotheek, op initiatief van de Commissie Bevordering Pershistorisch Onderzoek van de Sociaal-Wetenschappelijke Raad (knaw). Een van de verdiensten van de ccd is dat daarin ook het op dat moment bekende krantenbezit van veel archieven, een aantal musea en uitgeverijen is opgenomen. Van veel collecties is het bezit gedetailleerd vermeld, tot op het niveau van losse exemplaren, bij andere zijn alleen begin- en eindjaar vermeld, al dan niet met de toevoeging (zeer) incompleet. Bij nadere autopsie van die collecties zullen ongetwijfeld nog de nodige lacunes aan het licht komen. Maar het gaat niet alleen om het traceren van lacunes en het opvullen daarvan. We moeten er ook bijzonder alert op zijn dat er nogal eens sprake is van typografische en inhoudelijke verschillen tussen exemplaren en verzamelingen die op het eerste gezicht identiek lijken. Vanaf het allereerste begin komen we van couranten nadrukken en roofdrukken tegen, ook in het buitenland. Een ander bekend fenomeen zijn extra-nummers, suites, bijbladen en andere extraatjes, die meestal niet gecatalogiseerd zijn en vaak alleen bij autopsie aan het licht komen. Voorts blijkt ook nogal eens dat er bulletins, brochures of zelfs nummers van andere couranten zijn bijgebonden. En vanaf het derde kwart van de negentiende eeuw is er in het bijzonder bij de dagbladen sprake van een scala aan post-, stads-, streek-, ochtend-, avond- en extra-edities die substantieel of op onderdelen (ook in de advertenties) van elkaar verschillen. Die afwijkingen leggen een zware tol op collectievorming, catalogisering en beschrijving en ze vormen in het bijzonder een probleem bij projecten die door middel van verfilming en/of digita- | |||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||
De Gazette d'Amsterdam van 13 augustus 1745. Collectie auteur.
| |||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||
lisering uit verspreide bestanden zo compleet mogelijke reeksen samen te stellen. Zowel beheerders als gebruikers doen er goed aan met deze complicaties rekening te houden. Bij het samenstellen van de ccd is indertijd bepleit en overwogen ook Nederlandse kranten in buitenlandse bewaarplaatsen op te nemen. De mogelijkheden daartoe ontbraken echter en er was toen ook nauwelijks zicht op de feitelijke en mogelijke vindplaatsen. Wel werd de wenselijkheid van een vervolgproject uitgesproken.Ga naar voetnoot5 Na de vondst, in 1935, van 1300 overwegend unieke Nederlandse kranten uit de eerste helft van de zeventiende eeuw in de Koninklijke Bibliotheek in StockholmGa naar voetnoot6 heeft het meer dan een halve eeuw geduurd voor er nieuwe vondsten in buitenlandse bewaarplaatsen opdoken. Het krediet daarvoor komt, lijkt me, op de eerste plaats toe aan de Franse literair-historicus Pierre Rétat, die zich jaren lang sterk heeft gemaakt voor het opsporen van Franse en Franstalige kranten uit het Ancien Régime, in alle hoeken van Frankrijk, Europa en de usa. Zijn in 2002 verschenen RépertoireGa naar voetnoot7 geeft vindplaatsen aan van onder meer enkele tienduizenden exemplaren van 35 Franstalige couranten uit Nederland uit de jaren 1620-1800, verspreid over meer dan 100 bibliotheken en archieven, van Berkeley tot Moskou en van Stockholm tot Napels. Van 22 titels is in Nederland niets bewaard en van zeker 10 waren naam en bestaan voordien überhaupt niet bekend. Van sommige gazettes heeft Rétat slechts één exemplaar getraceerd, van andere bijna alles. In totaal naar schatting een paar honderd jaargangen van de Gazette de LeydeGa naar voetnoot8 (1677-na 1800) vinden we verspreid over 17 landen en 107 bibliotheken/archieven; de Gazette d'AmsterdamGa naar voetnoot9 (1691-1796) in 14 landen en 53 bibliotheken en de Gazette d'Utrecht (1721-1787) in 12 landen en 37 bibliotheken.Ga naar voetnoot10 Van de samen bijna 300 jaargangen van deze drie gazettes, hebben we verspreid in Nederland slechts ongeveer een derde, zeker incompleet en nagenoeg alleen uit de tweede helft van de achttiende eeuw.Ga naar voetnoot11 Nadere inventarisatie en analyse van al die binnen- en buitenlandse bestanden, die ook flinke overlappen vertonen, zal nog moeten uitwijzen wat er per saldo van elke courant bewaard blijkt te zijn. Duidelijk is echter wel dat er van Nederlandse gazettes in het buitenland veel méér bewaard is gebleven dan in eigen land. Verwonderlijk is dat eigenlijk niet, want die gazettes waren primair bestemd voor een buitenlands lezerspubliek. Dat gold al voor de in het Engels en Frans vertaalde couranten die vanaf 1620 door Nederlandse courantiers werden uitgegeven,Ga naar voetnoot12 maar des te meer voor de gazettes van na 1670, nagenoeg allemaal uitgegeven door naar Nederland uitgeweken Hugenoten. Bekende namen: Rousset de Missy, Luzac, Tronchin Dubreuil, Jordan, Janiçon, de la Font, Peuch, de Ceinglein (de Saint Glain), Gosse en de Limiers. Een omgekeerd patroon zou men verwachten bij de Nederlandstalige couranten: die wa- | |||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||
ren immers juist wél bestemd voor een binnenlands lezerspubliek. Niettemin is ook hier de ervaring dat er in het buitenland van die couranten aanmerkelijk meer bewaard blijkt te zijn dan in eigen land. Dank zij het speurwerk van de Nijmeegse boek- en pershistoricus Otto S. Lankhorst en van Ingrid Maier, hoogleraar Russisch aan de Universiteit van Uppsala (na Folke Dahl de tweede expert uit Zweden op het terrein van oude Nederlandse couranten) zijn de afgelopen jaren enkele duizenden, veelal unieke zeventiende- en achttiende-eeuwse couranten gelokaliseerd en geïnventariseerd in bibliotheken en archieven in Londen, Moskou, Bremen, Dresden, Oldenburg, Wolfenbüttel en Hannover.Ga naar voetnoot13 Enkele van die collecties zijn, door tussenkomst van Ingrid Maier, sinds kort op microfilm in Nederland aanwezig. Films van de collecties in de Koninklijke Bibliotheek in Stockholm (1618-1664) en in de Bibliothèque Mazarine in Parijs (1637-1643) zijn al enkele tientallen jaren hier. Daarmee is een eerste aanzet gegeven tot het opvullen van de grote lacunes in het eigen bezit en daarbij blijft het hopelijk niet. Het ligt in de bedoeling van de Koninklijke Bibliotheek en het Nederlands Persmuseum ook andere collecties in het buitenland op film of digitaal naar Nederland te halen, te beginnen met de zeventiende eeuw. Sinds een klein jaar zijn concrete plannen in de maak. Maar ook voor veel van andere bibliotheken en archieven bieden die acquisities uitzicht op aanvulling van hun krantencollecties. Langs die weg komt zo hopelijk een flink deel van het pershistorische erfgoed terug in Nederland - zij het dan in kopie - en daarmee ook binnen bereik van Nederlandse onderzoekers en anderen en kan het fundament worden gelegd voor een catalogus en een bibliografie. | |||||||||||
Een renaissance na honderd jaar windstilteToen Gibbs in 1971 zijn kritische opmerkingen plaatste, was de geschiedenis van de vroege Nederlandse pers nu ook weer niet een geheel onbeschreven blad. In ieder geval waren er een zeventigtal pershistorische publicaties die mr. W.P. Sautijn Kluit tussen 1866 en 1896 in verscheidene periodieken het licht deed zien. Daarvan waren er ongeveer vijftig geheel of gedeeltelijk gewijd aan couranten, periodieken en journalisten van vóór 1800.Ga naar voetnoot14 Ook Kluit was danig gehandicapt door het ontbreken van veel van het basismateriaal, maar desondanks heeft hij opmerkelijk veel onder ogen gehad, ook uit particulier bezit. Veel aanvullende informatie wist hij op te diepen uit secundaire bronnen: resoluties en octrooien van (lokale) overheden, notariële akten, gerechtelijke archieven en zo meer. Maar hoe gedetailleerd de gegevens ook zijn, ze hebben voor het overgrote deel betrekking op de ‘buitenkant’. De inhoud van de couranten en periodieken komt hier en daar wel aan de orde, maar dan in de regel in gevallen waarbij sprake was van strafrechtelijke vervolging van redacteuren of uit- | |||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||
gevers, of andere vormen van overheidsinterventie, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten van diplomaten in Den Haag. Als jurist had Kluit daar bijzondere belangstelling voor. Zijn publicaties bieden echter nauwelijks informatie over de maatschappelijke en politieke rol en de invloed van die couranten. Toch verdient de ‘fureteur hollandais’, zoals Hatin hem noemde, respect en dank voor die dertig jaar monnikenwerk, dat niet alleen zijn neerslag heeft gevonden in publicaties, maar ook in een paar duizend nagelaten aantekeningen.Ga naar voetnoot15 Het zou na Kluits postume De geschiedenis der Nederlandsche dagbladpers, van hare opkomst tot 1813Ga naar voetnoot16 een kleine eeuw duren alvorens er sprake is van een duidelijke belangstelling voor de ‘Republiek der Couranten’ en voor de persgeschiedenis in het algemeen. In hoeverre die opleving rechtstreeks aan de hartenkreet van Gibbs mag worden toegeschreven, laat ik maar in het midden. Immers, al een jaar eerder was door M.C. Couperus de basis gelegd voor wat is uitgegroeid tot een reeks internationale colloquia en publicaties over tijdschriften, couranten, uitgevers en journalisten tijdens het Ancien Régime. Het Instituut Pierre Bayle te Nijmegen, onder leiding van J.A. Bots, is daarvan onmiskenbaar de Nederlandse fakkeldrager, met een indrukwekkende reeks publicaties over de République des lettres en inmiddels ook over de ‘Republiek der Couranten’. Daarmee kan Nijmegen erop bogen hét studiecentrum van de zeventiende- en achttiende-eeuwse pers te zijn. Want naast Bots c.s. vinden we er ook P.J. Buijnsters, A.J. Hanou en O.S. Lankhorst in de voorste gelederen. En een nieuwe loot - de politieke opiniepers van de jaren 1780 - dient zich mogelijk aan met de recente proefschriften van Theeuwen en Van Wissing.Ga naar voetnoot17 Op basis van de oproepen, impulsen en activiteiten van onder meer Gibbs, het Pierre Bayle Instituut, de Commissie Bevordering Pershistorisch Onderzoek en de Stichting Jacob Campo Weyerman tekent zich vanaf de jaren zeventig een duidelijke opleving af van het historisch onderzoek naar Nederlandse tijdschriften, periodieken en couranten, zowel die uit de zeventiende en achttiende eeuw als uit latere perioden. In termen van kwantiteit ligt het accent vooralsnog duidelijk op de negentiende en twintigste eeuw en op de grote(re) dagbladen. Verwonderlijk is dat niet, want uit die periode is verhoudingsgewijs veel meer materiaal bewaard gebleven, zowel de kranten zelf als primaire en secundaire archivalia. Aangetekend zij wel dat de meeste van die studies gerekend worden tot de institutionele geschiedschrijving, met veel aandacht voor organisatie en inrichting. Maar inmiddels groeit ook de aandacht voor ontwikkelingen in de Nederlandse journalistieke cultuur, de professionalisering van het metier, de maatschappelijke positie en rol van de journalist en de wisselwerking tussen krant en samenleving. Vermelding verdient hier zeker het recente proefschrift van Marcel Broersma.Ga naar voetnoot18 Hij brengt de geschiedenis van de Leeuwarder Courant vanaf 1752 niet op de traditionele wijze in kaart, maar schetst die vanuit de ambitie van de uitgevers en de redactie de lezers ‘beschaafde vooruitgang’ te bieden en vanuit de optiek van de lezers en hun beleving van de ‘representatie van de werkelijkheid’ die hen daartoe werd geboden. In de inmiddels imposante reeks Nijmeegse studies over in Nederland uitgegeven Franstalige tijdschriften en gazettes uit de zeventiende en achttiende eeuw krijgen inhoud en | |||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||
De Gazette de Leyde van 24 juli 1792. Collectie auteur.
| |||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||
verspreiding en receptie al langer de aandacht. Die voorsprong hangt samen met het feit dat die studies sterk zijn geïnspireerd door de internationale context waarin ze zijn totstandgekomen. In de ons omringende landen loopt het pershistorisch onderzoek een flink aantal stappen voor op dat bij ons. Ik ga kortheidshalve voorbij aan de tijdschriftstudies en andere publicaties met betrekking tot de République des LettresGa naar voetnoot19 en signaleer hier alleen de belangrijkste publicaties van de afgelopen twintig jaar rond de ‘Republiek der Couranten’. Het betreft allereerst een viertal bundels met bijdragen aan internationale colloquia over de pers tijdens het Ancien Régime in achtereenvolgens Lyon (1982), Nijmegen (1987), Saint-Etienne (1992) en opnieuw Lyon (1997). Deze bundels bevatten een vijftiental bijdragen van Nederlandse onderzoekers, van wie ver weg de meeste uit de ‘Nijmeegse school’.Ga naar voetnoot20 Verder: een studie van de Amerikaanse historicus Popkin over de internationale rol rond de Amerikaanse revolutie van Jean Luzacs Gazette de Leyde, een door Pierre Rétat geredigeerde bundel artikelen over de Gazette d'Amsterdam met daarin ook Nederlandse bijdragen en het standaardwerk van Gilles Feyel over de pers tijdens het Ancien Régime met veel informatie over de ‘gazettes périphériques’.Ga naar voetnoot21 Deze publicaties bieden, naast aspecten van interne en externe geschiedenis van een aantal gazettes, beschouwingen over hun internationale verspreiding, receptie, invloed en betekenis, met een sterk accent op Frankrijk en de wisselvallige relaties tussen de Republiek en Frankrijk en veel detailgegevens over rol en positie van in het bijzonder de Gazette d'Amsterdam en de Gazette de Leyde. Daarnaast publiceerde Jean Sgard de Dictionnaire des journaux en Dictionnaire des journalistes met veel bio- en bibliografische informatie, over onder meer Nederlandse couranten en gazettes en hun uitgevers, redacteuren, drukkers en medewerkers.Ga naar voetnoot22 Het Répertoire van P. Rétat en enkele artikelen van Maier kwamen al eerder ter sprake. | |||||||||||
Enkele internationale dimensies van de ‘Republiek der Couranten’ nader bezienDe producten van de ‘Republiek der Couranten’ waren weliswaar in Nederland door Nederlanders en ingezetenen van de Republiek gedrukte, geredigeerde en uitgegeven couranten, maar ze vonden grote(re) afzet en belangstelling in het buitenland. Dat die internationale afzet er van meet af aan was, blijkt alleen al uit het feit dat er van onze oudste couranten in onder meer Stockholm, Londen, Parijs, Moskou, Oldenburg en Wolfenbüttel veel meer bewaard is gebleven dan in eigen land. Dat het grootste deel van de oplage (harde gegevens zijn er niet maar we moeten, naar analogie van gegevens over de oudste Duitse couranten, rond 1620 denken in de orde van grootte van 100 tot 200 exemplaren en rond 1650 aan 300 tot 400) in het buitenland werd afgezet, betwijfel ik sterk, alleen al vanwege de taal. Hoe dan ook, in ieder geval achtte men het daar blijkbaar van meer belang ze te bewaren dan in eigen land het geval was. | |||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||
Dat de Nederlandstalige couranten niet bestemd waren voor het buitenland blijkt ook uit het feit dat er al in 1620-1621 door Nederlandse courantiers Engelse en tot in de jaren 1670 Franse edities van eigen (of andermans] couranten werden uitgegeven die wél voor de buitenlandse markt bedoeld waren. Opmerkelijk is echter dat er van die vertaalde couranten ook in het buitenland weinig bewaard is gebleven Over de oorspronkelijke herkomst van die buitenlandse collecties staat nog weinig met zekerheid vast. De meeste zijn pas recent getraceerd en nog nauwelijks bestudeerd. In enkele gevallen gaat het wellicht om collecties afkomstig uit het oorspronkelijk bezit van een particulier abonnee.Ga naar voetnoot23 In een aantal gevallen zijn er aanwijzingen of zelfs zekerheid dat het ‘politieke’ abonnementen betrof of dat die couranten via diplomatieke kanalen en handelsbetrekkingen hun bestemming bereikten.Ga naar voetnoot24 Van een van de grootste Nederlandstalige collecties, die in het Russische Staatsarchief voor oude akten (RGADA) in Moskou, weten we inmiddels, onder meer dank zij onderzoek en publicaties van Ingrid Maier in Uppsala, heel veel over herkomst en gebruik. Gedurende het grootste deel van de zeventiende eeuw en tot ongeveer tot 1720 werden op de Posol'skij Prikaz (de Diplomatieke Kanselarij, zo ongeveer het Ministerie van Buitenlandse Zaken) in Moskou, vertalingen gemaakt van vele (tien?)duizenden berichten uit voornamelijk Duitse en Nederlandse couranten, waaronder met name de Oprechte Haarlemsche Courant. Het was overigens niet de bedoeling dat die vertaalde berichten in Rusland werden verspreid: ze werden uitsluitend gebruikt ter voorlezing aan de tsaar en zijn naaste medewerkers en vervolgens opgeborgen in het Geheim Archief van de tsaar. Veel van die vertalingen (en van de vertaalde couranten) zijn in de loop van de eeuwen verloren gegaan of onvindbaar geraakt, maar er is toch kennelijk nog zoveel bewaard gebleven dat sinds 1972 vijf delen van de gedrukte transcripties uit de jaren 1600-1660 zijn uitgebracht en het zesde deel (met betrekking tot de periode 1660-1670) in voorbereiding is.Ga naar voetnoot25 Een andere indicatie van de internationale betekenis van de Nederlandse gazettes is van meer kwantitatieve aard. Rétat geeft in zijn Répertoire de vindplaatsen van 78 Franstalige couranten buiten Frankrijk (tot 1800). Daarvan verscheen een tiental in Franstalig gebied buiten Frankrijk. Van de niet-Franstalige gebieden scoort Nederland met 35 titels (ruim 50%) ver weg het hoogst, gevolgd door Duitsland met 16 titels. Die hoge score kan worden verklaard uit de volgende factoren. Hoewel 85% van die 35 titels van na 1680 dateert had Nederland al vanaf 1620 een reputatie in het uitgeven van Franstalige couranten, bestemd voor een buitenlands lezerspubliek. De 30 titels van na 1680 zijn nagenoeg allemaal uitgegeven door Franse refugiés of hun nazaten. Geschat wordt dat van de circa 200.000 refugiés de helft naar de Republiek is uitgeweken. Dat leverde enerzijds een ruime binnenlandse vraag naar Franstalige couranten op en anderzijds een relatief groot aantal publicisten en gazetiers die de Republiek als uitvalsbasis, maar Frankrijk als primaire oriëntatie hadden. Een derde verklaring ligt ongetwijfeld in het feit dat maar weinig buitenlanders het Nederlands machtig waren, de gazettes ver weg hun grootste afzet vonden in Frankrijk en het Frans in heel Europa lingua franca was. Belang en populariteit van de Nederlandse gazettes kan ook worden afgemeten aan de mate waarin in het buitenland geautoriseerde herdrukken (réimpressions) of illegale nadrukken (con- | |||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||
trefaçons) zijn uitgegeven. Van internationale auteursrechtelijke bescherming zou pas aan het eind van de negentiende eeuw sprake zijn (Berner Conventie, 1886). Het in grote delen van Europa toegepaste stelsel van uitgavelicenties bood uitgevers en drukkers binnen de desbetreffende jurisdictie weliswaar enige bescherming tegen directe concurrentie, maar niet tegen auteursrechtelijke broodroof of concurrentie van daarbuiten. Tot aan het eind van de negentiende eeuw was het journalistieke product nagenoeg vogelvrij en van die vrijheid is, nationaal en internationaal, op ruime schaal ‘gebruik’ gemaakt. In publicaties van Rétat, Candaux en FeyelGa naar voetnoot26 treffen we sporen aan van minstens vijftien réimpressions of contrefaçons van Nederlandse gazettes. Van acht daarvan zijn alleen aanwijzingen gevonden; van zeven reeksen ‘lokale’ jaargangen: Avignon 1715-1748, La Rochelle maart 1757-oktober 1759, Bordeaux 1740-1759 en in Napels de jaargangen 1744-1749 van de contrefaçon de Venise. Absolute koploper is Genève. Daar werd van 1694 tot eind 1764 een réimpression uitgegeven van de ‘Gazette d'Amsterdam’, voor zover bekend met medeweten van de uitgevers in Amsterdam. Begin januari 1765 werd de Gazette d'Amsterdam ingeruild voor de Gazette de la Haye en van begin 1766 tot eind 1767 door de Gazette de Leyde. De jaargangen 1703-1767 zijn bewaard in de Bibliothèque municipale et universitaire in Genève. Het fenomeen van de réeimpressions/contrefaçons is zeker nog niet uitputtend onderzocht en er zullen nog wel nieuwe vondsten opduiken. Maar bij de huidige kennis ziet het er naar uit dat het zich vooral heeft voorgedaan bij Nederlandse gazettes. Dat duidt er op dat de internationale rol van Nederlandse couranten in de zeventiende en achttiende eeuw groter lijkt te zijn geweest dan die van bijvoorbeeld de Duitse en Engelse. | |||||||||||
Een blik vooruitNa deze tour d'horizon langs recente ontwikkelingen in en rond de ‘Republiek der Couranten’ tot slot een blik op perspectieven en initiatieven. Om te beginnen ga ik er van uit dat de ‘Nijmeegse school’ zal voortgaan op de succesvolle en productieve weg die dertig jaar geleden is ingeslagen. Hopelijk zal die elders navolging vinden, in samenhang met de boekgeschiedenis (Amsterdam, Leiden) en via het domein van de journalistieke cultuur (Amsterdam, Groningen). De kans daarop zal des te groter zijn naarmate er meer basismateriaal in Nederland binnen bereik van onderzoekers zal komen en toegankelijk wordt gemaakt. In welke richtingen dat onderzoek zich zal ontwikkelen valt niet goed te voorspellen, maar ik kan wel een indruk geven van de vele mogelijkheden die het materiaal biedt. Op de eerste plaats zullen de mogelijkheden vergroot worden om de geschiedenis van die couranten zelf te beschrijven. Over tal van aspecten zal preciezer of zelfs definitief uitsluitsel kunnen worden gegeven. Ter zake van de uitwendige kenmerken: begin- en einddatum, mutaties in titel, omvang, frequentie, formaat, vormgeving, prijzen van abonnementen en advertenties, drukkers en uitgevers, enzovoort. Anderzijds zullen ook de inhoudelijke kenmerken en de veranderingen daarin beter in beeld kunnen worden gebracht: aard, omvang en frequentie van de berichtgeving; introductie van nieuwe rubrieken (recensies, verstrooiing, opinie); veranderingen in redactioneel beleid; aard en omvang van de advertenties en de verhouding advertenties/redactionele gedeelte. Maar ook buiten dit pershistorische domein in engere zin zijn de mogelijkheden legio. | |||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||
Net als de lezer van toen is de onderzoeker van vandaag in staat aan de hand van die couranten, aanvankelijk van week tot week, later meerdere keren per week en uiteindelijk van dag tot dag ‘die kleinen und kleinsten Schritte und Rückschritte der Politik, der Diplomatie und der Heere mitzuverfolgen, und zwar, angesichts der Dominanz von Auslandsberichten, in internationaler Dimension’.Ga naar voetnoot27 Daarmee komen in beginsel alle domeinen van de politieke, diplomatieke en militaire geschiedenis in het vizier, binnen Europa en daarbuiten. Maar het gaat niet alleen om de ‘grote’ geschiedenis. Kranten zijn ook een ware Fundgrube voor sociaal-economisch onderzoek (handels- en scheepvaartberichten, wisselkoersen, prijzen van grondstoffen), voor biografisch- en prosopografisch onderzoek (benoemingen van politieke ambtsdragers, militairen, rechters, notarissen en anderen) en cultuur-historisch onderzoek (o.m. reisverslagen, berichten over activiteiten van culturele, wetenschappelijke en andere verenigingen). Een buitengewoon rijke bron van kennis vormen ook de advertenties en ingezonden mededelingen, die al vroeg in de achttiende eeuw de helft of meer van de courant vulden. Een kleine greep uit het palet: geneesmiddelen, boeken, verhuur van woningen, verpachting van land, verkoop van roerende en onroerende goederen, boedelveilingen, vraag naar en aanbod van personeel, notariële oproepen van erfgenamen en schuldeisers en - op het laatst ook - geboorte-, huwelijks- en overlijdensadvertenties. Ten einde voor dit alles mogelijkheden en randvoorwaarden te creëren verkennen de Koninklijke Bibliotheek en het Nederlands Persmuseum, met ondersteuning van een aantal boek- en pershistorici, momenteel de mogelijkheden van realisatie van een digitale bibliotheek van Nederlandse couranten 1618-1869, dat de volgende componenten omvat:
In eerste instantie wordt een pilotproject voor de zeventiende-eeuwse couranten uitgewerkt. Op die manier zal naar verwachting een flink deel van de grote gaten in ons pershistorische erfgoed uit de zeventiende en achttiende eeuw kunnen worden gedicht en een groot deel van het waardevolle basismateriaal binnen bereik van onderzoekers in Nederland worden gebracht. |
|