De Achttiende Eeuw. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Paul Pelckmans
| |
[pagina 50]
| |
lopige suggesties; die pas definitief zullen kunnen getoetst worden op het - allicht niet zo nabijeGa naar voetnoot2. - moment dat de editie rond is. Het wou me toch voorkomen dat de vele aantekeningen van Mme de Graffigny over haar eigen lectuur en de leesgewoonten in haar omgeving ook op deze voorlopige basis alvast goed waren voor een tentatief lectuurportret. Ze bieden een m.i. ideale casus om de soms al te vlot weggewuifde hypothese van een achttiende-eeuwse Leserevolution aan een concreet voorbeeld te toetsen. In september 1738 vertrekt de dan drieënveertigjarige Mme de Graffigny uit haar geboortestreek Lotharingen naar Parijs in de hoop er weer maar eens een nieuw leven te beginnen. Na de mislukking van haar huwelijk en het overlijden van haar man (1725) had ze, zonder veel vaste middelen van bestaan, haar weg gezocht en gevonden aan het hertogelijk hof van Lorreinen. Het bleek op den duur geen betrouwbare vluchtheuvel: het hof wordt opgeheven als de laatste regerende hertog in 1737 zijn rechten definitief overdraagt aan de Franse kroon. Mme de Graffigny moet dan uitkijken naar nieuwe beschermers en naar alternatieve inkomsten; de eerste jaren Parijs vormen een onzekere periode vol tribulaties en tegenslagen. Te tragisch moet men zich die overigens ook weer niet voorstellen, zwarte armoede is er evident niet bij: de briefschrijfster heeft de reflexen en de behoeftes van een femme de qualité, ze koopt brochures, gaat naar toneel en ziet af en toe uit naar een kamermeid ... De al bij al milde ellende lijkt voorlopig afgesloten als ze eindelijk genoeg fondsen bij elkaar heeft om samen met twee Engelse dames een klein appartement te huren. Ze beschikt daarmee opnieuw, eigenlijk voor het eerst sinds het debâcle van haar huwelijk, over een zelfstandig onderdak. De brieven waarin we die doolwegen volgen, zijn gericht aan een oude vriend in Lunéville, François Antoine Devaux. Mme de Graffigny schrijft hem in de regel drie keer per week. Het resultaat leest als een dagboek en lijkt er des te meer op omdat de meeste brieven niet in één trek geschreven zijn. Het komt er eerder op neer dat schrijfster een paar paragrafen neerpent telkens als ze een moment de handen vrij heeft en dat ze haar missives vooral afsluit en verzegelt in functie van de vertrekdata van de postkoetsen. Van zorgvuldige compositie is er geen sprake; de brieven worden nauwelijks of eerder helemaal niet herlezen en klinken als nagenoeg spontane, dikwijls bijzonder informele spreektaal. Het resultaat is niet altijd makkelijk te volgen. Mme de Graffigny vertelt haar eigen nieuws, maar reageert ook, vaak punt voor punt, op de brieven van Devaux, die kennelijk ongeveer even regelmatig schrijft. De correspondentie heeft zo een dubbele chronologie: actuele berichten alterneren er voortdurend met topics die enkele dagen tot een week oud zijn. Daarbij komt nog dat de briefschrijvers duidelijk geen fiducie hebben in de discretie van de post. Nogal | |
[pagina 51]
| |
wat proximi die regelmatig ter sprake komen worden aangeduid met bijnamen; als die dreigen doorzichtig te worden, worden ze soms, zonder duidelijke waarschuwing, door andere vervangen. Bedoeling was de postbeambten of de toevallige reizigers die al eens een brief of een pakje meenemen te slim af te zijn. De moderne lezer - die zich welbeschouwd aan dezelfde indiscretie bezondigt - staat even goed voor allerlei irriterende raadseltjes. Wie zich door die obstakels heen werkt, krijgt een zeldzaam directe kijk op het dagdaagse doen en laten in een achttiende-eeuws vrouwenleven. Lectuur en boeken spelen er een centrale rol. Een inventaris van de diverse citaten en allusies toont allereerst dat het boekenbestand van Mme de Graffigny bijzonder ‘modern’ uitvalt: ze gaan zelden verder terug dan het midden van de vorige eeuw. De Oudheid komt hoogstens ter sprake in een denigrerend register; we ontkomen niet aan de indruk dat de briefschrijfster haar summiere kennis terzake vooral ontleent aan enkele verlate echo's uit de Querelle des Anciens et des Modernes. De Querelle komt bijna rechtstreeks aan bod als ze toevallig een jaargang van Le misan- thrope, één van de Franse spectators van Justus Van Effen, in handen krijgt; ze apprecieert er maar één stuk, ‘le seul rêve sur Homère est charmant’ (I, 184). Een druk jaar wordt vergeleken met het schild van Achilleus, ‘ce bouclier d'Achille où il y avait tant de choses que l'on ne conçoit pas qu'elles aient pu tenir dans un si petit espace’ (II, 153). De Modernes maakten zich graag vrolijk over de inderdaad bijzonder copieuze beschrijving in de achttiende zang van de Ilias. Devaux vertelt één keer over een vergenoegde Homeruslectuur; het origineel lijkt hem blijkbaar even komisch als de Homère travesti van Scarron!Ga naar voetnoot3. De verwijzingen naar andere antieke auteurs zijn zo mogelijk nog kortademiger. Plato komt één keer ter sprake, in een quasi proverbiale zin die zijn dialoog over De staat liquideert: ‘Si tu continues, ton amitié ressemblera à la république de Platon: ce sera la chose introuvable.’ (II, 287) Het alleszins niet onverstandige advies voor een woede-uitval liefst even het hele alfabet te reciteren wordt gedefinieerd als ‘la maxime d'un vieux rêveur de l'Antiquité dont j'ai oublié le nom’ (I, 5). We vernemen in de voetnoot dat het om Athenodoros gaat én dat Mme de Graffigny haar eruditie waarschijnlijk uit L 'Ecole des FemmesGa naar voetnoot4. heeft. De maxime werd daar aangehaald door de hopeloos bekrompen zeurpiet Arnolphe ... Zelfs moderne publicaties over de Oudheid heten vlug vervelend. Mme de Graffigny bewondert de Lettres persanes en zelfs Le temple de Gnide; ze is absoluut niet opgetogen over de Considérations: | |
[pagina 52]
| |
‘Tu sais bien du gré à un bel esprit de nous faire une obscure compilation de l'histoire romaine, c'est-à-dire de ce que tout le monde sait. Son livre est inutile à ceux qui ne savent rien, et encore plus à ceux qui savent. Quand on ne veut faire que cela, il faut faire comme Rolin ou rien; encore ne faut-il pas pouvoir faire autre chose. Mais c'est et ce sera toujours un mauvais livre par l'auteur des Lettres persanes.’ (IV, 162) De uitvoerige Cicero-biografie van Middleton, waarvan Prévost in 1741 een Franse vertaling bezorgt, vindt evenmin genade: ‘Depuis quatre jours que j'ai Cicéron, je n'ai pu encore achever la préface; cela me déplaît.’ (IV, 187) Devaux heeft in beide gevallen een gunstiger mening - en wordt vlot beschuldigd van ‘rage romaine’ (IV, 227). De vraag dringt zich op of de weerzin van zijn correspondente zich misschien ook afzet tegen zeker mannelijk alleenrecht op het Latijn. Ik zie eigenlijk hoogstens één kortsluiting die enigszins in die richting wijst. Als Devaux een keer grapt dat hij geen enkele Vergilius-uitgave kent die Mme de Graffigny zou kunnen lezen, loopt de communicatie een moment stroef: de briefschrijfster vraagt twee keer wat hij precies bedoelt en is pas gerustgesteld als ze met zoveel woorden hoort dat ook Devaux zelf de Latijnse dichter vooral in vertaling leest en dat hij gewoon bedoelde dat eender welke vertaling van de immers reddeloos saaie tekst te vervelende lectuur voor haar zou zijn. Mme de Graffigny had het kennelijk anders begrepen: ‘Ma foi, ma bonne foi, je n'avais pas entendu ta phrase sur Virgile. Je t'assure qu'il faut parler plus français que tu ne crois à mon amour-propre.’ (I, 487) Onze briefschrijfster heeft geen boodschap aan de Oudheid. Ze laat zich evenmin in met devote lectuur. In haar eerste jaren Parijs praktiseert ze regelmatig; behalve die terloops vermelde, quasi evidente zondagsmissen geeft ze nergens blijk van bijzondere devotie. Zelfs als ze enkele maanden als kostganger intrekt in één of ander klooster, komt ze niet op het idee een stichtelijk boek ter hand te nemen. Nog onderweg naar Parijs hoort Mme de Graffigny bij een devote gastvrouw voorlezen uit de profeten: ‘On a lu de belles choses depuis: les prophètes, du moins une partie, car cela est sipitoyable qu'il n'y apas eu moyend'y tenir. Toute dévote que veut être mon hôtesse, j'ai été bien aise de connaître un peu ces messieurs. Ce sont de ces gens qu'il ne faut voir qu'en passant, comme on s'amuse un moment | |
[pagina 53]
| |
d'un ivrogne dans la rue, quand on n'a pas le talent des commentateurs pour donner une sainte lumière à des ténèbres si marécageuses.’ (I, 119) Dat is dan in deze 630 brieven haar enige rechtstreekse contact met de Bijbel; met haar katholieke achtergrond was ze niet gewend aan de tale Kanaäns! Ze staat er even duidelijk niet duurzaam bij stil. Latere brieven verwijzen soms naar deze of gene vertrouwde Bijbel-episode; het is wellicht geen toeval dat die reminiscenties vooral aan bod komen bij communicatiestoornissen. Een gesprek dat de mist ingaat doet denken aan een beroemde onbeantwoorde vraag van Pilatus: ‘Te souvient-il de la façon dont Pilade demanda à Jésus-christ ce que c'était que la vérité?’ (II, 207) Een aanslepend misverstand doet denken aan de toren van Babel: ‘Il faut absolument que nous ayons le même accident que les gens de la tour de Babel, car nous ne nous entendons pas.’ (II, 295) We lezen ook twee allusiesGa naar voetnoot5. op de bekende passus waar de jonge David de waanzin van Saul mildert met zijn harpspel; opnieuw een eerder troebele communicatie, die dan nog in beide gevallen ter sprake komt naar aanleiding van situaties waar het wonder niet lijkt te lukken! Het lijstje is te kort om wat dan ook te bewijzen. Ik kan het toch niet latente suggereren dat de bescheiden thematische voorkeur die zich zo aftekent ook getuigt van een wat bevreemde kijk op de Bijbel zelf. Het oude Boek is nog niet vergeten, maar verschuift naar een soort schemerzone. We lezen zelfs één keer een Bijbeltekst die spontaan in die richting misduid wordt. Devaux heeft dan iets geschreven over zekere abbé Rosey; Mme de Graffigny denkt de naam te herkennen en vraagt of het inderdaad om een weinig succesvolle predikant gaat waar ze vroeger ooit over hoorde: ‘Est-il toujours la voix clamant dans le désert?’ (IV, 20). De stem die roept in de woestijn is traditioneel die van de Doper, die alleszins niet onopgemerkt voorbijging; de woestijn is gewoon de plaats waar hij optrad. Voor de adoptie-Parisienne connoteert ze een immense leegte rond een boodschap waar niemand naar komt luisteren ...
De lezer zal gemerkt hebben dat Pilatus hier Pilade heet. De verschrijving typeert een essentieel theatrale leescultuur, die vlotter teruggrijpt naar Andromaque dan naar het Evangelie. Als Mme de Graffigny welbewust uit de tragedie citeert, krijgen die ontleningen trouwens doorgaans ook een satirische ondertoon. Zoals elke regelmatige correspondente, pikt Mme de Graffigny soms aan bij een topic die enkele brieven lang aansleept; ze mag dan graag verwijzen naar een repliek uit Rodogune:Ga naar voetnoot6. ‘Mais de grâce achevez l'histoire commencée.’
De doordeweekse versregel is goed voor allerlei variaties: ‘Mon frère, reprenons l'histoire commencée.’ (I, 169; IV, 15)
‘(Mais) ma soeur, reprenons l'histoire commencée.’ (II, 148; IV, 131)
| |
[pagina 54]
| |
‘Allons, reprenons l'histoire commencée.’ (III, 454)
‘Ils m'ont un peu distrait, mais reprenons, ma soeur, l'histoire commencée.’ (IV, 456)
Subtiel kunnen we dergelijke afleidingenGa naar voetnoot7. bezwaarlijk noemen; ze klinken - of beter: klonken - grappig omdat het bronvers zelf al bekend stond als een onhandig moment van Corneille. Het eerste bedrijf van Rodogune, dat tekst en uitleg moet geven over een ingewikkelde voorgeschiedenis, probeert de monotonie te ondervangen door de onvermijdelijk lange recapitulatie uit te splitsen over twee verschillende scènes. Beide helften zijn elk op zich nog te lang en de reprise is opzichtig kunstmatig. Mme de Graffigny, over het algemeen geen Corneille-bewonderaarster, pasticheert die klungelige bedoening. In andere contexten herneemt ze geregeld het bekende ‘es-tu content Coucy’Ga naar voetnoot8. uit Voltaires middeleeuwse tragedie Adélaïde du Guesclin. We mogen aannemen dat het vers vooral geconsacreerd was door een burleske repliek uit de parterre: Coussi coussa ... De verwijzingen naar de komedie zijn nog talrijker. Reprises en verhaspelde toepassingen zijn knipoogjes naar de correspondent, die vanzelf vlotter passen bij een minder ernstig register. De briefschrijfster herneemt gags of ontdekt gretig gelijkenissen tussen komische scènes en/of personages en reële personen of toestanden in de eigen omgeving. Molière alleen is goed voor een dertigtal citaten en allusies; ze komen uit twaalf verschillende stukken.Ga naar voetnoot9. Racines enige komedie Les plaideurs wordt zeven keer geciteerd:Ga naar voetnoot10. zoals elke correspondente uit het Ancien Régime heeft Mme de Graffigny de nodige kennissen die graag procederen! Van het oudere repertoire herinnert ze zich maar één repliek, een nadrukkelijk herhaald ‘m'entendez-vous, Bailli’ uit Dom Japhet d 'ArménieGa naar voetnoot11. dat ze vijf keer herneemt.Ga naar voetnoot12. Het is nooit meer dan een vrijblijvende onderstreping, een soort à bon entendeur salut zonder concrete verwijzing naar de oorspronkelijke grootspraak van Dom Japhet. Als ze elders niet een paar keer naar Le Roman comique verweesGa naar voetnoot13., zou ik me afvragen of ze de komedie van Paul Scarron wel zelf gelezen had. | |
[pagina 55]
| |
De brieven citeren enkele meer recente komedies, die - zoals nog altijd het geval is in onze literatuurgeschiedenissen - verbleken naast de massieve présence van Molière. Een weinig verheffend dispuut rond een sterfbed doet denken aan Regnard:Ga naar voetnoot14. ‘c'est Le Légataire dans toutes les scènes’ (I, 411). Vier nieuwkomers hoeven geen portret omdat DestouchesGa naar voetnoot15. al het nodige deed: ‘C'est deux dames et un Mr. et une demoiselle de Choiseul. Tu n'as qu'à lire le récit de la petite fille dans Lafausse Agnès, tu les verras.’ (I, 178) Een zwijgzame Engelsman lijkt dan weer weggelopen uit een komedie van Boissy: ‘Je n'en tirai que des oui et des non, quelquefois rien. Je pensai dix fois éclater de rire en pensant à la scène du Français à Londres.’ (I, 513) Marivaux verschilt nog niet merkbaar van deze mindere goden. Zijn toneelwerk bezorgt hier alleen een puntige verwoording voor de eeuwige klacht van de betere kringen over hun personeel: ‘Ah! les sottes gens que nos gens’; Mme de Graffigny herhaalt dat vier keer.Ga naar voetnoot16. Zoals bekend klinkt de repliek bij Marivaux des te pikanter omdat ArlequinGa naar voetnoot17., als hij die verzuchting uitspreekt, net van rol verwisselde met zijn meester en zich verbazend vlot aan zijn nieuwe status aanpast. Er blijft in onze vier citaten niets van over; de briefschrijfster zal geen seconde bedacht hebben dat ze, als adellijke maar half armlastige gezelschapsdame, ook niet optimaal geplaatst was voor dit type neerbuigend gejammer ...
* * *
Mme de Graffigny heeft geen hoge pet op van de Oudheid en evenmin behoefte aan stichtelijke lectuur. Haar bibliothèque mentale reikt zelden verder dan het midden van de vorige eeuw; Corneille klinkt al net te oubollig en te hoogdravend. De brieven verwijzen liever naar komedies en naar even lichte genres zoals satires, brochures gelegenheidspoëzie en, naarmate de correspondentie vordert, steeds meer romans. Het gaat duidelijk, en niet alleen in de zin van de QuerelleGa naar voetnoot18., om een typisch ‘modern’ lectuurpakket. Het beroemde paradigma van de Leserevolution, dat de laatste jaren geregeld onder vuur ligtGa naar voetnoot19., lijkt in dit concrete geval dus eerder, en voor een tamelijk vroeg document, bevestigd. Vanzelfsprekend zullen we die bevestiging verder moeten nuanceren, al was het maar omdat één zwaluw de moder- | |
[pagina 56]
| |
niteit niet maakt. Voor we daartoe overgaan, lijkt het me toch aangewezen eerst nog met enig detail te constateren dat, naast haar lectuurkeuzes, ook de lectuurattitudes van Mme de Graffigny minstens twee kenmerken vertonen die doorgaans als ‘modern’ te boek staan. De bewuste Revolution wordt in de vakliteratuur ook geduid als een overstap van gesocialiseerde, gedeelde naar meer individualistische lectuur. De moderne mens leest zelden met anderen samen, laat zich ook nauwelijks meer voorlezen, maar trekt zich, telkens als hij een boek ter hand neemt, alleen terug uit zijn Umwelt. Tot dan was het in angello cum libello uit de Imitatio een ascetische utopie; in de achttiende eeuw wordt dat hoekje een aantrekkelijke vluchtheuvel. Onze zeshonderd brieven bevatten zeker (nog) de nodige verwijzingen naar traditionele, gedeelde leesgewoonten. Mme de Graffigny laat zich geregeld voorlezen. Bij nader toezien gaat het telkens om een noodoplossing; onze briefschrijfster heeft met regelmatige tussenpozen last van een hardnekkige oogaandoening, die haar, uitgerekend op momenten dat ze ernaar snakt, belet gewoon zelf te lezen: ‘Je maigris et mes yeux sont hors d'état de me dissiper. Je crois que vous n'auriez plus qu'une folle pour amie, sans cette charitable dame qui lit quatre ou cinq heures tous les jours auprès de moi. Je vous écris moitié les yeux fermés, moitié ouverts, et avec bien de la peine.’ (I, 269) Als Mme de Graffigny zich een kamermeid kan permitteren, gaat het niet om charité maar om een gewone verplichting - en vernemen we vooral klachten: ‘Ma femme de chambre me désole; elle ne sait pas lire et je me crève les yeux le soir.’ (III, 164) In een zeldzaam geval komt de inhoud van het voorgelezene er gewoon niet op aan: ‘Le soir je me couchai et me fis lire Lamekis du chevalier de Mouhy, qui est odieux. Qu'importe, cela est bon quand on n'écoute pas.’ (IV, 98) Mme de Graffigny leest soms ook zelf voor; dat hoort bij haar taken als gezelschapsdame of als parente pauvre, die de geboden gastvrijheid impliciet betaalt. We zien haar met name haastig naar een boek grijpen bij saaie gastvrouwen, met wie ze liever niet converseert: ‘Je lus après souper Lafemmejuge, qui me tomba sous lamain. Elle l'écouta assez bien. Cela fit même diversion à la chienne de conversation qui n'avait pas fini depuis le matin.’ (I, 73) Het succes is helemaal compleet als de toehoorster in slaap valt: ‘J'ai un moyen de l'endormir quand je me porte bien, c'est de lire Molière. J'ai lu L'Avare en sept ou huit jours. C'est un plaisir de la voir bailler et puis dormir.’ (I, 133) | |
[pagina 57]
| |
Zelfs in principieel niet onaangenaam gezelschap zorgt de gezamenlijke lectuur zo te zien vooral voor een welkome afleiding: ‘J'ai fait chercher Roland l'Amoureux. Nous commençons à le lire; cela rompt du moins le tête-à-tête qui deviendrait ennuyeux avec un ange.’ (II, 298) Natuurlijk klinken niet alle aantekeningen even humeurig. Gedeelde lectuur blijft in de vroege achttiende eeuw een courante praktijk, die ook in volkomen neutrale toonzetting aan bod kan komen: ‘Hier M. Masson nous lut quelques pages d'un gros livre de maximes qui vient de paraître ...’ (I, 463) Het lijkt intussen veelzeggend dat zowat alle geëmotioneerde vermeldingen negatieve gevoelens spuien. De enige positieve noot die ik in de vier banden vond zorgt trouwens voor de klassieke uitzondering die de regel bevestigt. De briefschrijfster denkt dan, naar aanleiding van een vriendenbezoek waar Devaux als derde man ontbrak, nostalgisch terug aan gezellige momenten in Lotharingen. Het boek dat daar als vanzelfsprekend bijhoorde kwam er als zodanig niet echt op aan: ‘Mon Dieu, comme tu manques entre nous deux avec ton livre que l'on n'écoutait pas.’ (II, 434) Samen lezen blijft een vertrouwd, maar lijkt zelden een aantrekkelijk idee. Mme de Graffigny leest als het even kan liever alleen. Dat genoegen wordt zelfs nadrukkelijk afgezet tegen een kennelijk veel hinderlijker sociale drukte: ‘Je m'ennuyai de la compagnie. Je m'en fus d'abord après diner avec un livre dans une autre chambre, qui donne sur le jardin du Palais Royal.’ (III, 229) Dat is dan nog maar een momentopname: het zal prettig geweest zijn af en toe te ontsnappen aan de ongeschreven maar des te dwingender verplichtingen tegenover de opeenvolgende weldoen(st)ers! Elders vernemen we een principiële voorkeur. Boeken zijn interessanter dan medemensen, ‘les livres valent bien mieux que la société’ (II, 24). Zolang er lectuur bij hand is, is de rest van de wereld ongeveer overbodig: ‘Il n'y a que la fatale nécessité qui me fait conserver des liaisons. Encore n'en ai-je guère car quand on pense comme nous des livres, fût-ce les Mille et un jours que j'ai relu il y a six mois avec la volupté la plus indépendante, un seul ami présent les lettres des absents me tiendraient lieu de l'univers.’ (III, 389) De ‘lettres des absents’ kon ze in een brief bezwaarlijk wegwuiven! Het meervoud is minder evident, het gaat eigenlijk alleen om Devaux zelf: ‘Tu me crois changée? Je ne le suis pas, mon ami. Mon chez moi m'est toujours précieux, ma paresse fait toujours mes délices, les livres et ton commerce renferment tous mes plaisirs.’ (IV, 38) | |
[pagina 58]
| |
Als de trouwe vriend op zijn beurt dezelfde voorkeur uitspreekt, heeft hij recht op omstandige gelukwensen.Ga naar voetnoot20. De zelf-genoegzame lectuur blijft, telkens als de briefschrijvers erover nadenken, een gewaagde, bijna een uitdagende optie. Ze profileert zich tegelijk, in een hele reeks minder doordachte passages, als een quasi instinctieve keuze. Tijdens de bekende crisisweken in CireyGa naar voetnoot21. denkt Mme de Graffigny terug aan het begin van haar verblijf, toen de gastvrouw haar bijna verwaarloosde maar haar juist daardoor een aangename tijd bezorgde: ‘Comme j'aime à être seule et que jusque-là on m'avait donné des choses agréables à lire, je menais une vie tranquille, que j'aime de préférence. Elle n'a pas duré trois semaines ...’ (I, 290) Ook in minder getormenteerde periodes wordt ze makkelijk lyrisch over een dag alleen: ‘J'ai été seule comme une bienheureuse tout le jour et j' en ai goüté le plaisir. J'ai lu joué de la vielle, écrit. Ah, que cela est bond'être seule!’ (IV, 474) Mme de Graffigny leest graag ‘bien à l'aise sur (s)a bergère’ (II, 68) en nog vaker in bed.Ga naar voetnoot22. Als ze eindelijk een eigen appartement betrekt, ziet ze er zorgvuldig op toe dat haar bed de ideale plaats krijgt voor maximaal leescomfort: ‘Mon lit a la tête du même côté que la cheminée. J'aime cela, à cause que je lis le matin plus à l'aise que s'il était les pieds au jour.’ (III, 463) Omgekeerd betreurt ze, in depressieve of grieperige weken, dat ze een hele of zelfs enkele dagen alleen geweest is zonder een letter te kunnen lezen.Ga naar voetnoot23. Het is telkens een ongelukkig gemiste kans ...
Blijft uiteraard de vraag waarom juist lectuur zo'n optimale invulling lijkt voor aangename momenten alleen. Zoals wel vaker in de mentaliteitsgeschiedenis is deze meest cruciale vraag ook het moeilijkst te beantwoorden. Mme de Graffigny en François Devaux zijn beiden enthousiaste veellezers, die elkaar dus niet hoeven te vertellen waarom lezen zo'n onuitputtelijk genoegen is. We kunnen wel vaststellen dat hun voorkeur duurzaam uitgaat naar ontspanningsliteratuur, die hun gedachten afleidt van het reilen en zeilen van hun directe omgeving. Ze lezen niet, althans niet primair, om te genieten van een | |
[pagina 59]
| |
hoge uiting van de menselijke geest of om hun inzicht in de psyche of de wereld te verdiepen. Ook filosofisch-Verlichte lectuur is er opvallend zelden bij. Mme de Graffigny houdt zich daar - in deze eerste vier banden - alleen mee bezig als ze onderweg is naar Voltaire en Mme du Châtelet: ze verdiept zich in Locke ‘pour n'avoir pas l'air si ignorante en arrivant à Cirey’ (I, 119). Ze waagt zich ook een paar keer aan Newton, maar die is helemaal een opgave: ‘Je resuis après Newton, dont j'ai bien de la peine à me tirer: si ce n'était pour l'honneur, j'aimerais autant ne pas le lire.’ (I, 249) Onze briefschrijvers lezen om zich te verstrooien. Zoals voor de hand ligt, meldt die behoefte zich het meest expliciet op sombere momenten. Literaire toppers blijken dan minder geschikt dan vlot proza. Devaux schrijft: ‘Je me suis dissipé à force de rêver et de lire des choses intéressantes. Montaigne n'y faisait rien. J'ai eu recours, devinez à quoi? Au Paysan parvenu. Il m'a remis la tête en m'intéressant le coeur.’ (I, 520) Mme de Graffigny is er die keer zo slecht aan toe dat de vertrouwde remedie niet werkt: ‘J'ai fait des épreuves dans le goût de ton Paysan parvenu. Il n'y a que cela, quoiqu'en disent les rêveries philosophiques. De la dissipation intéressante, voilà le vrai et seul remède. Je ne saurais me 1'appliquer. Je trouve de la dissipation, mais comme elle manque d'intérêt, elle ne produit que l'ennui.’ (I, 518) Twee dagen later volstaat ‘le second tôme de Gogo’ eindelijk om de donderwolk door te prikken: ‘Il me fit la même chose qu' à toi Le paysan parvenu. C'étaient des vapeurs que j'avais et de l'accablement. Il m'en tira ...’ (I, 521) Lectuur geneest ‘vapeurs’, de wat vlottende aandoening waar we in achttiendeeeuwse brieven met beproefde regelmaat over horen en die eigenlijk alleen geneest als men eruit wegvlucht: ‘J'étouffais de vapeurs. Je lus une comédie pour me tranquilliser.’ (IV, 119) Soms wordt het ongemak aangeduid met de nog vagere term ‘fatigue’, een vermoeidheid van een merkwaardige signatuur waar men van bekomt door te lezen eerder dan door te rusten: ‘Je me mis au lit car je tombais de fatigue. Je m'amusai à lire un roman manuscrit (...) qui m'a fort amusé et par conséquent dissipée. J'en avais grand besoin.’ (II, 245) Natuurlijk kunnen we niet zwart op wit bewijzen dat dissipation intéressante ook de centrale charme vormt van de ‘gezonde’ lectuur. Ik noteer minstens dat de keuze voor mindere teksten, die een wat uitdagend statement en dus waard genoteerd was, ook buiten elke pathologische context aan bod komt. Devaux lijkt zich daar soms vaag over te schamen; Mme de Graffigny stelt hem uitvoerig gerust: ‘Que tu es sot de minauder comme une vieille coquette sur les Mille et un | |
[pagina 60]
| |
jours! Et pourquoi pas, s'ils font plaisir? Mais ôte-toi donc de la tête que, pour avoir de l'esprit, il faut toujours être à califourchon sur La Bruyère, Mme Dacier ou Rousseau. On a de l'esprit et du goût avec un Almanac de Milan s'il plaît.’ (III, 389) ‘Esprit’ en ‘goût’ zijn allicht niet de meest geschikte woorden voor de plebejische charme van een almanak; we merken trouwens nergens dat de briefschrijfster zich effectief aan dergelijk triviaal drukwerk zou geïnteresseerd hebben. Het rabiaat onwaarschijnlijkeGa naar voetnoot24. voorbeeld breekt hoe dan ook radicaal met haar aristocratische Umwelt. Ook die dag koos ze spontaan voor evasorisch leesgedrag. Een ander occasioneel contrast valt vooral op omdat we het vervolg kennen. Mme de Graffigny leest zelden historische werken. Ze begint in 1740 ‘pour la dixième fois’ (IV, 68) aan de bekende Histoire de France van Mézeray, maar vreest dat het weer eens niets zal worden omdat ze nog nooit verder geraakt was dan Lodewijk de Vrome!Ga naar voetnoot25. Diezelfde weken ontdekt ze de gedenkschriften van Garcilaso de la Vega over de Inca's, die haar meteen bijzonder boeien: ‘J'ai lu une partie de la journée l'Histoire des Incas; la connais-tu? Elle m'occupe davantage que l'Histoire de France. Du moins je ne relis que deux ou trois fois une page, et je les relisais dix de l'histoire de notre pays sans l'entendre.’ (IV, 265) Ook in de volgende brievenblijft het relaas over de Inca's boeiender lectuur dan Mézeray.Ga naar voetnoot26. De idee dringt zich op dat de wederwaardigheden van een verre en verdwenen natie vanzelf meer afstand boden dan de eigen vaderlandse geschiedenis. Toevallig - of niet-herneemt de Opera die weken ook Les Indes galantes van Rameau; Mme de Graffigny gaat naar één van de eerste opvoeringenGa naar voetnoot27. en leest het libretto.Ga naar voetnoot28. Het op zich al romaneske verslag van Garcilaso zal zo nog wat verstrooiender geklonken hebben ... Mme de Graffigny leest graag teksten die haar uit haar gewone omgeving weghalen. Haar brieven getuigen daarnaast nog van een andere even ‘moderne’ voorkeur. Ze gaan voor het merendeel van Parijs naar de provincie en vertrekken dus vaak samen met een boek of met periodieken die in Lunéville of Nancy niet te krijgen zijn. Dat vooral de laatste met enige haast verzonden worden ligt voor de hand: ‘la nouveauté en fait le prix’ (I, 409). De notities zijn niettemin zo talrijk en klinken, ook voor boeken, zo febriel dat ze onmiskenbaar van een nieuw ongeduld getuigen: ‘On débite depuis hier un roman sous le titre Histoire de Gogo (...). J'en ai | |
[pagina 61]
| |
lu quelques pages. S'il en vaut la peine, tu l'auras.’ (I, 370) Mme de Graffigny gaat naar premières, reserveert boeken voor ze verschijnen, ‘de dessous la presse’ (I, 416), of maakt zich sterk het eerste verkochte exemplaar in handen te krijgen.Ga naar voetnoot29. In een bui van heroïsche zelfverloochening gaat ze één keer zover een nieuwe aankoop rechtstreeks van de boekhandel naar de post te zenden om Devaux vooral niet te laten wachten: ‘Tu auras Edouart et tu pourras te vanter de 1'avoir le premier (...). Quandje ne devrais pas le lire, je le mettrai dimanche à la poste, quoique j'en aie peut-être plus d'envie que toi, mais je veux une fois en ma vie te servir à ton gré.’ (II, 367) De inspanningen worden nog verdienstelijker als het om verboden lectuur gaat, die de briefschrijfster zich heimelijk moet aanschaffen: ‘Je sais du nouveau. Mahomet est imprimé. Il y a déjà cinq ou six colporteurs à Bicêtre pour l'avoir vendu. J'ai été hier au moment de l'avoir et je ne l'ai pas. On me le promet aujourd'hui. Si je l'ai, je le mettrai à la poste.’ (III, 413) Devaux wordt verwend en krijgt dat soms te horen;Ga naar voetnoot30. zijn leverancierster mag hem ook wel eens plagen met zijn weinig kies-keurige nieuws-gierigheid: ‘Je t'envoie un roman que je n'ai daigné lire, mais tu veux tout ce qu'il y a de nouveau. Prends donc.’ (III, 212) Ze noteert ook één keer dat de haastig verzonden nouveautés geen duurzaam spoor trekken: ‘Tu les as lus à présent et ton plaisir est passé aussi bien que celui des gourmands.’ (I, 541) Het blijft bij incidentele plagerijen:Ga naar voetnoot31. in haar volgende brief is Mme de Graffigny alweer onverdeeld blij dat ze Devaux eens te meer aangenaam kon verrassen: ‘Je suis enchantée, mon cher ami, du plaisir que tu as à recevoir les livres que je t'ai envoyé. C'est là les bons plaisirs pour moi.’ (I, 546) De vraag naar ‘jolies nouveautés’ (II, 292), die bijna in elke brief even aan de orde komt, heeft zo de allures van een quasi instinctieve behoefte, die ongetwijfeld één van de meest opvallende ‘moderne’ accenten van de hele briefwisseling oplevert. Mme de Graffigny kan het al niet meer laten achter een literaire actualiteit aan te hollen.
* * * | |
[pagina 62]
| |
Mme de Graffigny en Devaux zijn gebrand op recente publicaties, die ze, als ze ze vers van de pers in handen krijgen, haastig doorlezen om zo vlug mogelijk naar een nog nieuwer boek te grijpen. Ook in die zin krijgen we hier te maken met extensief lectuurgedrag. Het eindeloos herkauwen van een vanouds vertrouwd en eerbiedwaardig patrimonium wordt ingeruild voor een veel boulimieker consumptie, die haar gading vindt in een eindeloos vernieuwd aanbod aan verstrooiend leesvoer. Onze zeshonderddertig brieven bezorgen zo bijna een schoolvoorbeeld voor het volgens sommigen achterhaalde paradigma van de Leserevolution. Ik wou er in deze bijdrage dan ook voor pleiten dat paradigma niet al te vlug op te geven. De belangrijkste kritieken komen van onderzoekers die constateerden dat hun eigen achttiende-eeuwse bronnen helemaal geen Revolution te zien gaven. Die vaststelling zal, voor de meeste van de betrokken casussen, zonder meer juist zijn; het is daarmee nog niet gezegd dat die vele tegenvoorbeelden de theorie inderdaad weerleggen. De hypothese van een Leserevolution hoeft immers niet te impliceren dat de bedoelde mutatie overal zou na te wijzen zijn. Het tegendeel is zelfs veel waarschijnlijker. Culturele verschuivingen zijn nu eenmaal traaglopende processen, die zich, zeker in hun beginstadia, lokaal en in verspreide orde plegen te melden. Ze komen met andere woorden van de grond in een omgeving waar de gevestigde, traditionele praktijk waar ze van weggroeien nog ruim of zonder meer majoritair de dienst blijft uitmaken. Het in de lectuurgeschiedenis bijna endemische debat tussen casestudy en statistiek heeft op dat punt misschien wat vertroebelend gewerkt. Uiteraard kan men de hele discussie afsluiten met de irenische suggestie dat men het ene kan doen zonder het andere te laten. Het is m.i. minstens even belangrijk te beseffen dat de twee benaderingen twee verschillende werkelijkheden treffen. Wie de courante praktijk van een voorbije periode wil reconstrueren, kan dat statistisch aanpakken. Het onderzoek naar de aanzetten van een Revolution, heeft daar geen boodschap aan omdat de trendsetters bij die macroscropische screening onvermijdelijk een verwaarloosbare minderheid worden. Ook voor casestudies zijn is de ontdekking van dergelijke aanzetten trouwens een gelukstreffer. Twee eeuwen oude casussen zijn maar toegankelijk als er, om allerlei bijzonder aleatoire redenen, voldoende documenten beschikbaar zijn. Het ligt voor de hand dat de courante praktijk ook in dat door en door toevallige archief minstens even vaak aan bod komt als de per definitie zeldzamer afwijkingen. Bij een vorige gelegenheid heb ik zo kunnen vaststellenGa naar voetnoot32. dat de leescultuur van Belle van Zuylen - die we niet a priori van vlotte meegaandheid verdenken - op heel wat punten verrassend traditioneel uitvalt. De brieven waar het vandaag om ging werden geschreven rond Belles | |
[pagina 63]
| |
geboortejaar. Ze komen per toeval van een correspondente die toen al niet meer representatief zal geweest zijn voor de modale lezers en lezeressen in haar omgeving. Op de vraag hoe die voorsprongGa naar voetnoot33. te verklaren is geen afdoend antwoord te geven - behalve de wat triviale vaststelling dat Mme de Graffigny allicht zal beroerd geweest zijn door de vroege moderniteit van de grootstad Parijs. Het is wel evenmin een toeval dat deze atypische lezeres zich in feite, voorzover we uit de brieven kunnen opmaken onbeseft, voorbereidde op een toekomst als schrijfster. De literaire actualiteit waar ze zo jachtig ‘bij’ wou blijven zou uiteindelijk haar biotoop worden. Die anecdotische beschouwingen laten we beter over aan een toekomstige biograaf. De Correspondance vraagt gewoon om minstens één gedreven lezer, die er een boeiend levensverhaal uit kan distilleren. Op het meer algemene niveau waar we ons hier toe beperken zou ik, ter afsluiting, vooral een negatieve conclusie benadrukken. Als we aannemen dat de brieven van Mme de Graffigny een bijna prematuur modern leesgedrag te zien geven, valt het op dat onze correspondente, ondanks haar Parijse privileges in het algemeen en haar getormenteerde maar des te intenser band met Voltaire in het bijzonder, nauwelijks of hoogstens zeer oppervlakkig meeleefde met de nieuwe ideeën van de Aufklärung. Ze permitteert zich af en toe een anticlericale noot en leest obligaat, omdat ze geen enkele nouveauté wil missen, enkele gewaagde teksten; haar echte, gevoelde interesse beperkt zich overduidelijk tot een veel frivoler corpus, dat haar allerminst tot een dissidente of contestataire opstelling leidt. We mogen Mme de Graffigny vooral niet te vlot identificeren met het kritische pathos van de Lettres d'une Péruvienne: voor de doordeweekse persoonlijkheid die we in de brieven ontmoeten zijn de Inca's nog gewoon exotisch. De Leserevolution wordt hier dus geanticipeerd, of welbeschouwd bijna volledig voltrokken door een briefschrijfster zonder veel nieuwe gedachten. Ik wou daar, als men me dat afsluitend ab una disce omnes toestaat, minstens uit concluderen dat de achttiende-eeuwse start van de moderniteit, waar onze Revolution een aspect van vormt, zeker niet te exclusief ideologisch geduid mag worden. Het briljante gedachtegoed van de Verlichting heeft wellicht zijn diepste wortels in meer fundamentele, antropologische mutatie die steeds meer mensen de nieuwe kans gaf hun omgeving, en in casu met name het beschikbare lectuuraanbod, op een vrijgevochten, eigengereide manier te benaderen. De Leserevolution is in die zin een aspect van een globale overstap, die we in de achttiende eeuw op ongeveer alle vernieuwende fronten aantreffen: ook de leesattitudes verschoven van een onheuglijk holistisch-geïntegreerde naar een meer individualistische opstelling. | |
[pagina 64]
| |
Mme de Graffigny (1695-1758):
|
|