De Achttiende Eeuw. Jaargang 2001
(2001)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |||||||||||
Roel Bosch
| |||||||||||
1.Hoe komen we aan gegevens over de visie van de kerk op zelfmoord? Uitgebreide theologische verhandelingen over dit onderwerp leverde de achttiende eeuw niet op. Een enkel summier bericht over het tragisch einde van een vooraanstaand Hollander - ik herinner me Pieter Bakker, betrokken in het conflict rond Hartman, Van der Keessel en Schortinghuis, eindigend in de Amstel - biedt een sfeer waarin ook hier van een crimen nefandum gesproken kan worden, een misdaad waarover men niet spreekt. De enorme verzameling preken die Jelle Bosma voor zijn studie doornam kent geen enkele die de zelfmoord als expliciet onderwerp nam.Ga naar voetnoot2. Die publicaties over lokale kerkgeschiedenis waarin uitvoerig wordt ingegaan op de akten van | |||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||
kerkenraden hebben zelden of nooit het lemma ‘zelfmoord’ in het register staan. Bijkomend probleem in de protestantse cultuur is daarbij nog de kerkelijke afzijdigheid bij begrafenissen. Gedurende de gehele zeventiende eeuw waakten classes tegen alle vormen van lijkredes, rouwmalen, ceremonieel rond de uitvaart van leden van de kerk. Dominees mogen zich niet in situaties laten brengen waarin ze uitspraken doen over het zielenheil van gestorvenen. Daarmee viel ook de noodzaak weg ooit iets te documenteren over begrafenissen van mensen, of ze nu een natuurlijke dood stierven of zelfmoord pleegden. Zo moeten we het dus doen met betrekkelijk weinig gegevens. | |||||||||||
2.In kerkelijke zin behoorde Gisbertus Voetius tot de strengere gereformeerde richting binnen de gereformeerde kerk in de Republiek. Hij stond in die zin dichtbij zijn tijdgenoot Simon Oomius, wiens boek Phophylacticum Vitae ofte bescherming des levens tegens selfmoorderije door Buijs wordt getypeerd als kenmerkend voor de orthodoxe visie op zelfmoord: een daad van verzet tegen Schepper, natuur en maatschappij.Ga naar voetnoot3. Van enige pastorale compassie geeft in ieder geval de voorplaat van Oomius' boek geen blijk: alle mogelijke vormen om een eind aan het eigen leven te maken zijn daar open en bloot weergegeven, misschien als afschrikwekkend voorbeeld bedoeld, dan toch in strijd met de eeuwen door durende huiver om open over zelfmoord te spreken: slecht voorbeeld doet slecht volgen. Nu is het van groot belang om op te merken hoe Voetius op een heel andere wijze over zelfmoord schrijft, en dan ook nog wel onderscheiden naar de diverse contexten waarvoor zijn werken bestemd zijn. De persoon en het werk van Voetius blijven in de ruime kringen van het protestantisme bekend; hoe invloedrijk zijn mening was, juist op het genoemde onderwerp, is niet te kwantificeren, maar in ieder geval zullen er predikanten zijn geweest die het zelfde denkpatroon als Voetius volgden bij hun visie op zelfmoord. Het eerste werk waar we naar kijken is zijn commentaar op de Heidelberger Catechismus.Ga naar voetnoot4. Doelgroep is de groep catechiseermeesters, predikanten, maar ook zelfstandig lezende catechisanten. In vele vragen en antwoorden specificeert Voetius de onderwerpen die de catechismus aandraagt. Zijn behandeling van de tien geboden geeft daarbij een fraaie zedenleer te zien, toegespitst op de praktijk van het dagelijks leven. De zelfmoord vinden we bij het lemma; Gij zult niet doodslaan. Zichzelf doodslaan, daarin is Voetius | |||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||
duidelijk, is een christen niet geoorloofd. Maar daarbij trekt hij de grens ruim: ook mag men zichzelf niet kwetsen, moedwillig in gevaar begeven of op andere wijze zich het leven benemen. Ook zelfbeschadiging als gevolg van spijt, wanhoop of ‘verschrikkinge der conscientien’ vindt geen excuus. De gronden voor deze gestrengheid meet Voetius naar verhouding breed uit:
Vervolgens rekent Voetius af met enkele bijbelplaatsen waarin de eigen dood volgt uit een heldhaftig optreden; zulks is niet ter navolging, of de voorbeelden stammen uit apocriefe geschriften. Verder nog gaat de catechismus. Nog vele andere vormen van zonde tegen het zesde gebod komen te voorschijn. Het kiezen van het beroep van koorddanser bijvoorbeeld is al even verwerpelijk. Want kiest iemand met zo'n beroep er niet voor zijn eigen leven in de waagschaal te stellen, om geldelijk gewin zijn hals te riskeren? ‘Men zelden ziet een koordendanser in zijn bed sterven.’ En zijn lichaam verwaarlozen, te weinig eten, naar de hoeren gaan en daarmee ongezondheid over zich afroepen, het is allemaal al even verwerpelijk. Mensen van hoge rang die duelleren, mensen die zich zomaar in diep water begeven, het is allemaal uit den boze. In die zin is zelfmoord de top van de ijsberg die een hele samenleving bedreigt: de finale uiting van het bankroet van een godloos leven. Een zware dominee kan niet anders dan daar tegen zijn, alle symptomen veroordelen, zijn catechisanten er zo ver mogelijk vandaan houden - maar hij kent zijn mensen tenminste wel, hij weet wat er in de mens omgaat, hij geeft hen niet zomaar de kans de zelfmoordenaar te verwerpen om er zelf beter af te komen. Stonden bij dit werk de gewone kerkleden aan Voetius voor ogen, in ‘Ta Asketika’, een werk geschreven in het Latijn, richt hij zich tot predikanten. De zelfmoord komt daar voor in het hoofdstuk dat handelt over mensen die last hebben van geestelijke verlatinge. Zo kan het bijvoorbeeld een vrome ziel ingegeven worden: ‘Word een jood, een mohammedaan, of een manicheeër’, of ‘Vermoord je teerbeminde ouders, je kinderen, je vrouw’ of: ‘Sla de hand aan jezelf door je te verhangen, te doorsteken, of te verdrinken’ enz. Zo'n ingeving doet zich meestal juist voor bij hen die de grootst mogelijke afschuw van zo'n wandaad hebben. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen deze ingeving en de verzoeking tot zelfmoord die in eerste instantie uit de mens zelf voortkomt, wanneer zich buiten hem een verschrikkelijke gebeurtenis | |||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||
voordoet, of wanneer hij innerlijk last heeft van zwaarmoedigheid of van een beschuldigend geweten, of wanneer beide tegelijk voorkomen; de duivel steunt en versterkt deze verzoeking dan.Ga naar voetnoot5. De toon die Voet hier aanslaat is heel anders dan in zijn catechetisch werk. Niet een doe dit, laat dat, maar een geven van raad, een doen van voorstellen. Eet regelmatig, niet te weinig, niet te veel, zorg dat je je dagelijks werk blijft doen, gebruik medicijnen, zoek contact met godvrezende mensen. Maar de hamvraag komt nog: kan het gebeuren dat een echte gelovige een eind aan zijn leven maakt? Of met een letterlijk citaat: ‘Zou het kunnen gebeuren dat een paroxisme van verlatingen, gepaard gaande met symptomen van verzoekingen, een waarlijk bekeerde en gelovige tot zelfmoord drijft? Antw. Indien we op de ervaring afgaan, valt dit naar het schijnt niet te ontkennen [...] De ware gelovige vertrouwt zich aan God toe, en bidt dat zijn zonden hem om Christus' wil vergeven worden, niet alleen de zonden van vroeger en nu, maar ook de toekomstige, die hij mogelijk nog zal doen.’ ‘Indien we op de ervaring afgaan’: voor een ware gereformeerde theoloog een zeldzame uitspraak, maar de zaak is Voet blijkbaar belangrijk genoeg. De ervaring, de praxis van de vroomheid, is nu eenmaal niet anders dan dat ook de besten van Gods volk niet vrij blijven van de drift om een eind aan het leven te maken. Vanwege melancholia komen mensen soms tot zulke daden - daar wil Voet geen conclusies aan verbinden als het gaat om het eeuwig lot van de zo tragisch gestorvene. ‘Iemand die, verstoken van het gebruik van de verstandelijke vermogens, zichzelf ter dood brengt; bijvoorbeeld een kind, iemand die aan permanente verstandsverbijstering lijdt, of in een vlaag van waanzin als symptoom van een ziekte handelt. Daaraan voeg ik nog toe iemand die langdurig en diep depressief is en in een plotselinge zinsbegoocheling handelt; quibus ego addo profundae & inveteratae melancoliae delirium & subitum ex eo raptim, per quem quis sine mente, sine sensu illud in se agit, ad quod mors sequitur. In zo'n situatie kan iemand buiten zijn verstand en zinnen om zichzelf iets aandoen waarop de dood volgt. Naar het algemene inzicht van theologen, wijsgeren en rechtsgeleerden geldt hier de regel dat zulke mensen niet toerekeningsvatbaar zijn, omdat hun onwetendheid niet te verhelpen is.’Ga naar voetnoot6. Deze twee kanten van de ene Voet, de catecheet en de pastor, zullen zonder twijfel een eeuw en langer zijn meegegaan. De chronologie ‘van misdaad tot ziekte’ is dan niet steeds meer in de tijd aan te wijzen, maar is geworden tot een prioriteitsprobleem binnen een en dezelfde persoon. Een niet-gelovige die een | |||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||
eind aan het eigen leven maakt pleegt een misdaad - maar zou die er met een natuurlijke dood beter afzijn geweest? Het enige is dat hij de Gnadensfrist, de tijd om tot bekering te kunnen komen, moedwillig heeft afgebroken. En een gelovige - daarvoor geldt hoe dan ook dat hij het van de genade van God moet hebben. | |||||||||||
3.Blijft natuurlijk die vraag naar de zelfmoord, uit ziekte gepleegd, door iemand die geen duidelijke tekenen van een doorgevoerd geloof toont. Over zulken schrij ft Voetius niets. Zou Van Loo daar meer over kunnen zeggen? Bij Jacobus van Loo, predikant te Ootmarsum, zijn we aangekomen bij de variant van de gereformeerde traditie die zich in de breedte van de oecumene oriënteert. Joan Kaspar Lavater, de mensenkenner, de man van het gemoed, levert hem de ingeving zijn dagboek te gaan bijhouden. In dat dagboek kunnen we zien hoe Van Loo Lavater, Blair leest en Young, hoe hij voortdurende in introspectie dreigt zichzelf te verliezen, hoe hij zich in de opvoeding van zijn oudste dochter volstrekt hopeloos voelt, kortom we ontmoeten een verlicht maar niet opgelucht theoloog, een mens die naar de oude humeurenleer ongetwijfeld als melancholiek gekenschetst zou zijn. Van Loo beschrijft in zijn dagboek twee gevallen van zelfmoord. Het eerste vindt u als motto boven dit artikel. In een tweede geval zien we een zeer onduidelijke boodschap. ‘Op dezen dag trachtte mevr. van B..., in eene godsdienstige zwaarmoedigheid vervallen, die tot halve krankzinnigheid oversloeg, zichzelve te verdrinken, doch spoedige ontdekking bragt spoedige hulp. Men haalde haar nog levend uit het water. Sedert dien tijd wil zij geene menschen zien. Dit voorval heeft mij op vele reflexien gebragt, en mij in het lezen van Sailer's boek over den zelfmoord op nieuws gesterkt in de hooge waarde van het christendom, die ook de krachtigste bewaarmiddelen voor deze onnatuurlijke misdaad geeft.’Ga naar voetnoot7. Wat bedoelt Van Loo nu precies? Het bewaarmiddel om de mevrouw uit het water te halen zal toch niet als specifiek christelijk beoogd zijn. Is het niet vooral Van Loos angst voor zijn eigen doodsgedachten die hem parten speelt? Regelmatig zien we hem al nadenken over de dood, over een overleden vriendin die hem elke dag bemoedigend van boven toeknikt, een jaar later vinden we hem in zijn studeerkamer, terwijl zijn vrienden beneden plezier maken- hij kan zich niet tussen de gezellige groep begeven, zijn leven valt hem zwaar. De uitgever had een zelfde vaag gevoel bij deze perikoop, en voegt daarom een veelzeggende noot toe: | |||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||
‘(De Zelfmoord) is zoo onnatuurlijk, zoo gruwzaam, zoo afschuwelijk voor een redelijk wezen, dat volgens mijne gedachten, niemand zich daaraan kan schuldig maken, indien zijne geestvermogens niet door angst, schrik of andere hevige aandoeningen geheel bedwelmd, ontstemd en verbijsterd zijn. Indien dit waar is, hebben wij als christenen wel grond, om alle zelfsmoordenaars zoo maar, zonder onderscheidend mededogen, te verdoemen? O! de zondaarsliefde van God is groot - grooter dan wij daarover denken, spreken of schrijven kunnen.’ Wat in beide gevallen duidelijk is dat Van Loo geen enkele poging doet het taboe rond de lijkrede te doorbreken, de dood als zodanig is hem als een geliefde vijand. In die zin sluit hij aan bij de teksten van Blair, maar ook van Elisabeth Wolff. In haar Eenzame nachtgedachten, over den slaap en den doodhad Wolff in 1765 de lezer opgeroepen: Moet je denken aan de dood? ‘Redelijk wezen: doe uw nut met deze aandoening. Ze is het schadelijk kroost der melancoli niet. Uw ontroering is het gevolg van een heilzaam onderzoek - verdrijf haar niet.Ga naar voetnoot8.’ Deze sfeer past prima bij de gedachten van Blair, die de dood vergelijkt met de vlinder die opstijgt, los uit de cocon, of de leeuwerik die 's avonds het donkere bos in vliegt, om de volgende ochtend des te helderder op te stijgen. | |||||||||||
4.Nog enkele uitspraken over de rooms-katholieke moraal in deze periode, ontleend aan een veel gebruikt handboek voor de pastorale praktijk. Hier vinden we, dat personen die zichzelf hadden gedood ‘ob desperationem vel iracundiam’ (in wanhoop of woede) uitgesloten moesten zijn van een kerkelijke begrafenis, tenzij ze voor hun dood nog tekenen van berouw hebben getoond, Dit dan, indien de betrokkene ‘sana mente ex intentione’ (gezond van geest, met de dood als intentie) de hand aan zich zelf hebben geslagen. Een mild pastoor, naar de modus van Voetius, zal dus op de balans tussen sana mens en ziekelijke depressiviteit en de driftigheid gemakkelijk met de schuiven hebben kunnen spelen. Blijft natuurlijk de vraag of hij daar de culturele en kerkelijke speelruimte voor had, gesteld al dat hij zelf gemotiveerd was deze ruimte te benutten.Ga naar voetnoot9. | |||||||||||
5.Ik eindig met enkele desiderata. Studie naar zelfdoding zou zich kunnen richten op een aantal bronnen; het zal dan eerder gaan om het vinden van snippers, | |||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||
afvallend van ander onderzoek, dan om de mogelijkheid een geheel eigen onderzoek naar het thema in te zetten. Wellicht kan de Werkgroep een Databank ‘zelfmoord’ opzetten, waar ieder z'n kleine vondsten registreert, in afwachting van de vrouw of man die er een overzicht in weet aan te brengen? Een van de bronnen is natuurlijk het dagboek. Hoe schrijven mensen over de zelfdoding van iemand in de eigen kring? Daarnaast valt op lokaal niveau nog wel een enkele aanwijzing te vinden. Een vergelijking van de begraafregisters, vergeleken met de namen van bekende zelfmoordenaars, kan aangeven of en zo ja vanaf wanneer dezen in de kerk een rustplaats konden vinden, of voor rooms-katholieke kring, hoe ruim de interpretatie van het ‘insana mens’ was. Daarnaast zou een heel ander onderzoek op te zetten zijn, aan de hand van preken en bijbelse handboeken. Hoe gaan schrijvers om met de door Voetius en anderen geciteerde bijbelplaatsen? Tenslotte zou een tekstanalyse van teksten over de dood van Lavater, Blair, Young, Elisabeth Wolff, Koppe en anderen een constante kunnen gaan aangeven. Is er in de opinie over de zelfmoord een voortdurende golfbeweging bespeurbaar, tussen acceptatie en angst/verwerping, een golfbeweging die in de negentiende eeuw opnieuw leidde tot een taboeïsering? Of zijn Young, Blair en anderen slechts incidenten, in een westerse geschiedenis die de zelfmoord gewoon niet accepteert? | |||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||
‘Tightrope walkers seldom die in bed...’
|
|