De Achttiende Eeuw. Jaargang 2001
(2001)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
Machiel Bosman
| |
[pagina 126]
| |
geëxecuteerd en vervolgens bijvoorbeeld naar het galgenveld gesleept, om daar nogmaals te worden opgehangen ‘tot schrik ende exempele van anderen’. De postume straf kwam bovenop een doodvonnis en werd door de rechters apart gemotiveerd. Het was een geaccepteerd deel van het repressief systeem en dat bood justitie de mogelijkheid om ook zelfmoord te criminaliseren. Gezien het feit dat suïcide in de hele christelijke wereld als een doodzonde werd gezien, is het niet verwonderlijk dat daar gebruik van werd gemaakt. Er bestaan meer misverstanden over zelfmoord in de vroegmoderne tijd. Eén daarvan is het idee dat de Republiek naar verhouding laat was met de decriminalisering van zelfmoord. Terwijl de strafbaarstelling in de omringende landen tijdens de Verlichting tot een dode letter verviel, zou suïcide hier tot de Bataafse Revolutie van 1795 streng zijn vervolgd. Deze veronderstelling, die met regelmaat te vinden is in de literatuur, ligt bijvoorbeeld ten grondslag aan een recent artikel van Peter Buijs over de intellectuele geschiedenis van zelfmoord in de achttiende eeuw.Ga naar voetnoot4. Buijs stelt daarin dat er destijds in de Republiek, anders dan in bijvoorbeeld Frankrijk, maar weinig stemmen opgingen om de strafbaarstelling van zelfmoord af te schaffen. Dat mag waar zijn, maar daar staat tegenover dat er in de Republiek ook niet veel aanleiding was voor een dergelijk pleidooi. Terwijl in Parijs nog in 1772 een dode wegens zelfmoord aan de galg werd gehangen, is er uit de achttiende eeuwse Republiek niet één vonnis van die strekking bekend.Ga naar voetnoot5. Bij die constatering is enige terughoudendheid op zijn plaats. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er maar weinig onderzoek is gedaan naar de bestraffing van zelfmoord in de Republiek. In de afgelopen honderd jaar is alleen de situatie in Amsterdam aan een studie onderworpen. Daar stamt het laatst bekende vonnis wegens zelfmoord uit 1668.Ga naar voetnoot6. Wel is het zo dat er na dat jaar nog verschillende suïcidanten aan de galg werden gehangen, maar wanneer dat gebeurde was er steeds ook sprake van een voorafgaand misdrijf. Er werd onderscheid gemaakt tussen zelfmoordenaars die van een misdaad werden verdacht en andere suïcidanten: de laatsten gingen altijd vrijuit, terwijl de | |
[pagina 127]
| |
eersten in sommige gevallen wel werden bestraft. Ze werden dan niet veroordeeld vanwege de zelfmoord, maar omdat ze een eind aan hun leven hadden gemaakt vanuit een door misdaad bezwaard geweten (ex conscientia criminis) en om hun ‘verdiende straffe te ontgaan’.Ga naar voetnoot7. Deze handelwijze was ontleend aan het Romeinse recht. De Romeinen kenden geen postume schandstraffen, maar wel kon de nalatenschap van geëxecuteerde misdadigers worden geconfisqueerd. Verdachten konden daar oorspronkelijk aan ontkomen door nog voor hun veroordeling zelfmoord te plegen; de erfenis was dan veiliggesteld omdat de doden niet werden vervolgd. Maar in de eerste eeuw na Christus werd deze vluchtroute afgesloten. Keizer Tiberius bepaalde dat het voortaan ook mogelijk was de goederen van suïcidale misdadigers te confisqueren, als ze tenminste al voor hun dood in staat van beschuldiging waren gesteld of op heterdaad waren betrapt. De zelfmoord ging in dat geval door voor een schuldbekentenis en daarmee was de zaak rond.Ga naar voetnoot8. Het spreekt voor zich dat de Amsterdamse situatie niet zonder meer van toepassing kan worden verklaard op de hele Republiek. Maar de informatie die aanwezig is over andere regio's wekt niet de indruk dat het er daar heel anders aan toeging in de achttiende eeuw.Ga naar voetnoot9. Toch geven maar weinig historici die het onderwerp aanroeren er blijk van bekend te zijn met de verschillende behandeling van suïcidanten met en zonder crimineel verleden. Dat is opmerkelijk, want het onderscheid tussen de beide categorieën is op talloze plaatsen te vinden, zowel in de literatuur als in contemporaine juridische werken. Het is dan ook niet nodig er uitgebreid bij stil te staan: vier verwijzingen uit vier eeuwen moeten genoeg zijn om de aparte rechtspositie van zelfmoordenaars ex conscientia criminis te staven. De rechtshistoricus Sjoerd Faber heeft niet zo lang geleden de justitie in vroegmodern Amsterdam onderzocht. Hij wist moeiteloos te achterhalen dat in de achttiende eeuw alleen zelfmoordenaars met een strafblad nog werden terechtgesteld. Veel aandacht besteedt hij er niet aan, Faber beperkt zich tot het volgende: ‘Van zelfmoordenaars zij nog vermeld dat terechtstelling van hun | |
[pagina 128]
| |
lijken (op een horde naar het IJ gesleept, naar de overkant gebracht en daar opgehangen) alleen placht plaats te vinden als zo iemand zich in voorarrest had bevonden, met andere woorden zich op deze wijze, zoals dat heette, aan de justitie had onttrokken. En daarmee aan een dreigend of reeds geveld vonnis.’Ga naar voetnoot10. Faber is niet de eerste die tot dit inzicht komt. De jurist M.C. van Hall schreef al in 1838 dat de lichamen van zelfmoordenaars in de achttiende eeuw weliswaar aan de ‘openbare verachting’ konden worden prijsgegeven, maar dat er daarbij onderscheid werd gemaakt ‘tusschen hen, die, van geen misdrijf beschuldigd, zich van het leven beroofd hadden, en diegenen, welke zulks gedaan hadden (zoo als dit genoemd wordt) ex conscientia sceleris. De lijken der eerste werden, nadat dezelve van Geregtswege geschouwd waren, op daartoe bekomen verlof begraven.’Ga naar voetnoot11. De lijken van de anderen konden worden opgehangen of in de put onder de galg gegooid. Ook achttiende-eeuwers waren bekend met deze gang van zaken. In 1774 schreef de beroemde Friese arts Petrus Camper dat criminele suïcidanten soms nog werden opgehangen, maar dat moest niet worden gezien ‘als eene straffe over den Zelfmoord, maar als eene straffe over de gepleegde misdaaden, die door den Zelfmoord in, of buiten de Gevangenis, is verydeld geworden’Ga naar voetnoot12. Dat | |
[pagina 129]
| |
andere zelfmoordenaars niet meer met de galg in aanraking kwamen, vervulde Camper met ‘innerlyke vreugde’.Ga naar voetnoot13. Maar dat suïcidanten regelmatig met staatsie en luister werden begraven, vond hij ook weer overdreven. Hij pleitte er daarom voor om toch ‘iets schandelyks’ aan de begrafenis toe te voegen, dat leek hem ook vanuit pedagogisch oogpunt het beste.Ga naar voetnoot14. De eersten die stelden dat zelfmoord krachtens het vigerend recht niet strafbaar was, waren verschillende juristen uit de zeventiende eeuw. Simon van Groeneweegen had in 1644 de primeur, toen hij onder verwijzing naar het Romeinse recht en enkele vonnissen van het Hof van Holland de vervolging beperkte tot suïcidanten met een crimineel verleden.Ga naar voetnoot15. Zijn standpunt werd vijftien jaar later bevestigd door zijn collega Simon van Groeneweegen, die zich scherper uitdrukte. Hij maakte onderscheid tussen ‘die geene de welcke van groote misdaden overtuyght zijnde, om de straffe te ontgaen, haer selven ombrengen’ en ‘die geene de welcke alleen uyt wanhoope ofte mistroostigheyt haar selven te kort doen.’Ga naar voetnoot16. Terwijl de eersten volgens Van Leeuwen vervolgd konden worden, behoorden de laatsten vrijuit te gaan. Dit beginsel werd door latere juristen steeds opnieuw onderschreven.Ga naar voetnoot17. De stellingname van de Nederlandse rechtsgeleerden is uniek voor Europa in de zeventiende eeuw. Terwijl hun collega's in andere landen nog zwoeren bij de strafbaarstelling van zelfmoord, was die in de Republiek op dat moment al op zijn retour.Ga naar voetnoot18. Dat deze bijdrage aan de decriminalisering van zelfmoord | |
[pagina 130]
| |
tot nu toe nauwelijks is onderkend, moet gedeeltelijk op het conto worden geschreven van Nederlands beroemdste jurist, Hugo de Groot. Die schreef in zijn Inleidinge tot de Hollandsche rechts-geleerdheid dat niemand ‘vol recht heeft ... over syn leven. Oversulcks zijn altijd in Holland strafbaer geweest, die haer zelve door opzet verdeden, schoon van geene misdaden zijnde beschuldigt.’Ga naar voetnoot19. De Inleidinge geldt als een meesterwerk en is zonder meer het meest gezaghebbende geschrift over het recht in de Republiek. Maar wat de strafbaarstelling van zelfmoord betreft, zat De Groot er eenvoudig naast; daar zijn alle commentatoren het over eens.Ga naar voetnoot20. Toch wordt De Groots paragraaf over zelfmoord door historici vaak met instemming geciteerd. De gevolgen daarvan laten zich raden. Een tweede oorzaak voor de verwarring rond de strafbaarstelling van zelfmoord in de Republiek is dat er, zoals eerder al werd opgemerkt, maar weinig onderzoek naar is gedaan. In de hele twintigste eeuw is er niet meer over het onderwerp geschreven dan één doctoraalscriptie.Ga naar voetnoot21. Dat heeft er toe geleid dat Nederlandse historici de blik naar het buitenland hebben gericht, waar het onderscheid tussen suïcidanten met en zonder crimineel verleden pas later en minder nadrukkelijk werd gemaakt. Voeg daarbij dat uit de negentiende eeuw alleen twee misleidende artikelen bekend zijn die de situatie zwarter doen uitkomen dan die was, en de problemen zijn duidelijk. Het meest recente van deze artikelen stamt uit 1871. Het is geschreven door J.H. de Stoppelaar en behandelt de situatie in Middelburg. Er staat onder meer in dat de manier ‘waarmede de Middelburgsche magistraat tot de negentiende eeuw den zelfmoord ... heeft gemeend te moeten straffen ... weinig pleit voor den vooruitgang der beschaving en nog minder voor dien der menschelijkheid’.Ga naar voetnoot22. Daarmee is de toon gezet, maar De Stoppelaar weet zijn stelling niet met feiten te onderbouwen. Zijn laatste voorbeeld van een bestrafte suïcidant die geen eerder misdrijf had gepleegd, komt uit 1685. Alle bestrafte zelfmoordenaars die hij daarna nog noemt, moesten boeten in verband met een eerder misdrijf. | |
[pagina 131]
| |
Het tweede artikel uit de negentiende eeuw is van de jurist M.C. van Hall en kwam eerder al ter sprake. Dit verhaal is ongewild medeplichtig aan de misverstanden. Van Hall beperkt zich in zijn artikel tot suïcidale misdadigers, maar legt daar zo weinig nadruk op dat er makkelijk over heen te lezen is. Ook formuleert hij wat onhandig, waardoor niet altijd duidelijk is wat hij precies bedoelt. Zo noemt Van Hall een Amsterdamse zelfmoordenaar die zich in 1792 in de gevangenis ombracht en vervolgens op het galgenveld werd opgehangen. Daarna schrijft hij dit: ‘Eindelijk is mij uit het Sententieboek der stad Amsterdam, van het jaar 1794, gebleken, dat deze gewoonte, juist op dezelfde wijze als in het laatste geval, nog tweemaal is toegepast ...’Ga naar voetnoot23. Het lijkt er inderdaad te staan: ‘voor het laatst werden onteerende straffen op het lijk van een suïcidant toegepast in 1794 in Amsterdam’.Ga naar voetnoot24. Dat is wat de zelfmoordspecialist D. van Tol er in 1985 van maakte. Hij is niet de enige geweest, maar het is niet wat Van Hall bedoelde. De gewoonte die in 1794 voor het laatst werd toegepast in Amsterdam, was om geëxecuteerde misdadigers postuum nog op te hangen. Dat lot trof toen Johan Scheffer, een meervoudig moordenaar, en Carel Eckhardt, een dief die uit het gevang ontsnapte en vervolgens de vrouw van zijn baas ombracht.Ga naar voetnoot25. Ze zijn door een reeks van misverstanden de geschiedenis ingegaan als de laatst bestrafte zelfmoordenaars in de Republiek. | |
[pagina 132]
| |
The decriminalization of suicides in Amsterdam at the end of the eighteenth centuryThroughout Europe, suicide was considered a serious crime which was punished accordingly: after committing suicide people could be burnt, drowned, hung or buried beneath the gallows. Their possessions would often be confiscated. In many European countries this situation changed in the course of the eighteenth century. The penalization of suicide came under discussion during the Enlightenment, and gradually suicides were no longer judged by the letter of the law. Several historians, however, have pointed out that the Netherlands formed an exception to this rule since the treatment of suicides was never questioned here and as late as 1792, just before French ideals took over, the last person who had killed himself was hung in Amsterdam. All this may be true, but in fact the Republic was at the forefront of decriminalizing suicide in Europe. The Republic distinguished between criminals who killed themselves and other suicides. While the former were still prosecuted in the eighteenth century, the latter, as far as we know, got off. The last known conviction of a suicide without a criminal past in Amsterdam took place in 1668. Since the mid-seventeenth century the impunity of suicides without a criminal record was presented by legal scholars in the Republic as a right. They based this judgement on the Romans, who left suicides unpunished unless they were suspected of a crime, in which case their suicide was regarded as a confession and their assets could be confiscated. The Dutch legal scholars' point of view is unique for seventeenth-century Europe: while their colleagues in other countries did not question the penalization of suicide, the practice in this country had already changed. This contribution to the decriminalization of suicide in Europe has as yet been paid little attention to. |
|