De Achttiende Eeuw. Jaargang 2001
(2001)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
Peter Buijs
| |
[pagina 112]
| |
De discussie spitste zich vervolgens toe op de maatschappelijke gevolgen van beide daden. Daarmee werd in de discussie over zelfmoord een nieuw aspect geïntroduceerd. Was de zelfmoord tot dan toe vooral gezien als een zonde, in de tweede helft van de achttiende eeuw verschoof de aandacht van de morele aspecten van zelfmoord naar respectievelijk de maatschappelijke gevolgen van deze daad, de praktische vraag hoe zelfmoord kon worden voorkomen en de medische aspecten van deze ultieme daad. De discussie tussen Camper en Sterk vormt, vanwege deze maatschappelijke invalshoek, als het ware één van de scharnierpunten in de geschiedenis van de Nederlandse opvattingen over zelfmoord. Die geschiedenis zou men in 1660 kunnen laten beginnen met het verschijnen van het eerste Nederlandstalige boek over zelfmoord, namelijk Simon Oomius' Prophylacticum Vitae ofte bescherminge des levens tegens selfs-moorderye. Vanuit het oogpunt van de achttiende-eeuw-onderzoeker bezien, zou men die geschiedenis in 1839 kunnen laten eindigen met het verschijnen van C.G. Ontijds Verhandeling over den zelfmoord. Deze verhandeling draagt enerzijds nog de kenmerken in zich van de achttiende-eeuwse zelfmoordopvattingen, maar is anderzijds ook representatief voor begin negentiende-eeuwse veranderingen in de benadering van zelfmoord. Het gaat om veranderingen die neerkomen op een meer wetenschappelijke benadering van het zelfmoordprobleem waarbij de observaties over zelfmoord ondersteund worden door statistische gegevens en anatomische observaties. In de bijna 180 jaar die tussen deze twee zelfmoordverhandelingen verstreken, kunnen we een zekere verzachting van het oordeel over zelfmoord constateren. Een verzachting van het oordeel die vooral samenhing met de genoemde verschuiving in de aandacht van zonde naar respectievelijk de maatschappelijke gevolgen, de praktische vraag hoe zelfmoord voorkomen moet worden en de lichamelijke oorzaken van deze daad. Na een beknopt overzicht gegeven te hebben over de opvattingen over zelfmoord ten tijde van de Verlichting, wil ik mij in dit artikel toespitsen op de eerste van de genoemde verschuivingen in de Nederlandse zelfmoorddiscussie, namelijk die van zonde naar maatschappelijke gevolgen, en zal daartoe ingaan op de pennenstrijd tussen Camper en Sterk. | |
Opvattingen over zelfmoord ten tijde van de VerlichtingIn hun studie uit 1990 over zelfmoord in het vroeg-moderne Engeland constateren Michael MacDonald en Terence Murphy vanaf circa 1660 een zekere verzachting in het oordeel over zelfmoord. Zag men zelfmoord voor die tijd vooral als het werk van de duivel, vanaf het midden van de zeventiende eeuw constateren MacDonald en Murphy een secularisering van de zelfmoord. Die secularisering uitte zich in de anderhalve eeuw die volgde op de Engelse Revolutie onder andere in de verdwijning van de duivel uit het zelf- | |
[pagina 113]
| |
moorddiscours en in het ontstaan van een mildere houding ten opzichte van zelfmoord.Ga naar voetnoot3. Daarnaast zien we dat er in de achttiende eeuw een openlijke discussie ontstond tussen de verdedigers en de verwerpers van deze ultieme daad. Teruggrijpend op klassieke filosofen als Zeno en Epicurus en humanisten als Montaigne en Charron verdedigden verlichtingsfilosofen als Voltaire, Hume en Montesquieu de zelfmoord. Daarmee gingen zij in tegen de eeuwenoude christelijke moraal die de zelfmoord altijd ten strengste had veroordeeld als een gruwelijke zonde en een laffe misdaad tegenover God, de natuur en de maatschappij. Zo verdedigde Montesquieu in brief zesenzeventig van zijn Lettres Persanes bij monde van de ‘Persiaan’ Usbek het recht op zelfmoord voor mensen die gebukt gingen onder ongeluk en misère. Zelfmoord was volgens Montesquieu geen misdaad tegen de maatschappij. Volgens hem was het ‘contrat social’ dat ieder individu met de maatschappij gesloten had, gebaseerd op wederzijdse afhankelijkheid. Als de maatschappij het individu, en het individu de maatschappij niets meer te bieden had, mocht je volgens Montesquieu het contract eenzijdig opzeggen. Ook was zelfmoord geen daad van verzet tegenover God of diens Voorzienigheid. Een zelfmoord zou door de providentiële orde niet eens worden opgemerkt. Een bekende literaire weerslag van de achttiende-eeuwse discussie tussen verdedigers en verwerpers van de zelfmoord vinden we in de brieven 21 en 22 van Rousseau's Julie, ou la nouvelle Héloise uit 1761. Daarin verdedigde de jeugdige Saint-Preux de zelfmoord, terwijl de oudere en wijzere Mylord Edouard deze daad verwierp.Ga naar voetnoot4. Ook in de Republiek stond het onderwerp zelfmoord in de belangstelling. We treffen in de Republiek weliswaar vrijwel geen verdedigingen van de zelfmoord aanGa naar voetnoot5., maar we kunnen toch wel een zekere ontwikkeling in het denken over zelfmoord waarnemen. Die ontwikkeling komt er zoals gezegd op neer dat er in de tweede helft van de achttiende eeuw een zekere verzachting van het oordeel over zelfmoord begon te ontstaan. Die ontwikkeling hangt volgens mij nauw samen met een drietal, in de inleiding reeds kort aangegeven, | |
[pagina 114]
| |
verschuivingen in de aandachtspunten die we in de Nederlandse discussie over zelfmoord kunnen waarnemen. In de eerste plaats begon men een sterkere nadruk te leggen op de maatschappelijke gevolgen van zelfmoord. We zien dit voor het eerst gebeuren in de pennenstrijd tussen Camper en Sterk. In de tweede plaats verschoof de aandacht van het morele aspect naar de praktische vraag hoe men zelfmoord zou kunnen voorkomen. Deze veranderde houding treffen we bijvoorbeeld aan in de uit het Frans vertaalde zelfmoordverhandeling van J.B. Merian (1723-1807) die in 1788 verscheen onder de titel ‘Over de vrees voor de dood, het veragten van de dood en over den zelfmoord’.Ga naar voetnoot6. In de derde plaats kreeg men meer aandacht voor de medische aspecten van de zelfmoord. Kenmerkend voor deze houding is de eveneens in 1788 verschenen verhandeling De inwendige razernij, of drift tot zelfmoord van L. Auenbrugger (1722-1796). Een verhandeling die door de arts Lambertus Nolst vanuit het Duits was vertaald en naar mijn weten de eerste zelfmoordverhandeling is die vanuit een medische invalshoek is geschreven. In dit artikel zal de aandacht zich toespitsen op de eerste van deze drie verschuivingen en ik zal daartoe ingaan op de pennenstrijd die er in 1774 uitbrak tussen Petrus Camper en Augustus Sterk. | |
Een pennenstrijd over kindermoord en zelfmoordAanleiding tot deze pennenstrijd vormde, zoals gezegd, de Gerechtelyke en ontleedkundige verhandeling over de tekenen van leven, en dood in nieuwgeborene kinderen van de bekende arts en hoogleraar Petrus Camper die in 1774 bij H.A. de Chalmot in Leeuwarden werd gedrukt.Ga naar voetnoot7. Zoals de titel al aangeeft, ging het hier om een gerechtelijke en pathologisch-anatomische verhandeling die tot doel had rechters en andere betrokkenen bij de rechtspraktijk zekerheid te geven over de vraag of pasgeboren kinderen wel of niet geleefd hadden na hun geboorte. Die vraag was onder andere van belang in het geval dat een ongehuwde moeder onder de verdenking stond haar pasgeboren kind te hebben vermoord. Het ging Camper er vooral om te pleiten voor een mildere bestraffing van ongehuwde moeders die volgens hem vaak uit wanhoop en op slinkse wijze verleid door volgens hem veel strafwaardiger mannen, hun pasgeboren kind hadden vermoord. Hij legde daarbij een verband met een algemene verzachting van de zeden die hij in zijn tijd meende waar te nemen: ‘Ik pleite niet voor de misdaad, maar voor de menschelykheid in eene verlichte Eeuwe, in welke de overboodige strengheid der Kerkelyke Wetten weggenoomen is; en | |
[pagina 115]
| |
in welke wy allen door de beschouwing van waare deugd bestierd, kalmer denken op het menschdom, en deszelfs gebreken.’Ga naar voetnoot8. Bovendien was Camper van mening dat een vrouw die haar onechte kind doodde alleen iets misdeed ‘aan zig zelve, en niet aan de Maatschappye!’Ga naar voetnoot9. Het was deze opvatting die de aanleiding zou vormen tot de pennenstrijd met Sterk. Camper nam ten opzichte van de kindermoord een opvallend mild standpunt in en stelde dat standpunt in nadrukkelijke oppositie met de opvattingen van de geestelijkheid: ‘De Geestelykheid// zeldzaam zagtmoedig, en altoos yverig om te straffen, heeft door haaren invloed de Wetgeeveren ligt overgehaald, om die ongelukkige voorbeeldelyk te straffen; ook zyn de ysselykste pynigingen uitgedagt, om die medendogenswaardige Vrouwen ter dood te brengen, zonder dat men als nog deeze rampzaalige gevolgen van snoode verleiding heeft konnen voorkoomen.’Ga naar voetnoot10. Om zijn pleidooi voor verzachting van de bestraffing van kindermoord kracht bij te zetten, trok Camper vervolgens een vergelijking tussen de arme vrouw die haar onechte kind had vermoord en de zelfmoordenaar. Daarbij legde hij de nadruk vooral op de maatschappelijke gevolgen van beide daden: ‘De vraage is, of zy meer misdoet dan iemand, die zig zelven voorbedagtelyk het leven beneemt? en die wy zonder eenige straffe dagelyks met luister zien begraaven; en kwanswys beschouwen als iemand, die van zyne zinnen beroofd was!’Ga naar voetnoot11. Interessant voor degene die zich bezig houdt met de geschiedenis van de zelfmoord is dat Camper daarmee een verandering constateerde in de houding ten opzichte van zelfmoord. Camper verklaarde weliswaar niet tegen deze verzachting van de wet te zijn, maar wenste toch dat men naar het voorbeeld der Milesiers - die volgens Plutarchus meisjes van de zelfmoord probeerden af te houden door de zelfmoordenaressen naakt op te hangen - ‘die laffe misdaad strafte, om ze door vrees van het schandaal, 't welke hun naageslachte dreigt, van die misdaad te rug te houden.’Ga naar voetnoot12. Verre van een pleitbezorger van een mildere bestraffing van de zelfmoord te zijn, zoals we in de zelfmoordstudies van Speijer en Van Tol kunnen lezenGa naar voetnoot13., pleitte Camper, kennelijk tegen de heersende trend in, juist voor onterende bestraffing van deze daad. Hij meende door strenge en onterende bestraffing potentiële zelfmoordenaars van de zelfmoord af te kunnen houden. Verder vroeg Camper zich af of het ‘verstand van zulk eene ongelukkige Moeder even zeer, zoo niet meer, verbysterd is, als dat van eenen, die zig | |
[pagina 116]
| |
voorbedagtelyk en moetwillig het leven beneemt?’Ga naar voetnoot14. Hij vroeg zich vervolgens af waarom ze dan ook geen gelijke verschoning verdienden. In navolging van de bekende Italiaanse rechtsgeleerde Beccaria meende Camper dat men misdaden alleen kon bestraffen als men als wetgever alles gedaan had om die misdaden te voorkomen. Daarom pleitte Camper vervolgens voor de oprichting van een ‘Provintiaal Vondelinghuis’ waar men, zonder bang te zijn voor verdere navraag, zijn kind zou kunnen achterlaten. De oprichting van soortgelijke tehuizen in Parijs liet volgens Camper zien dat er daar geen kinderen meer te vondeling waren gelegd.Ga naar voetnoot15. Een toevallige archiefvondst in het Gemeentearchief van Amsterdam laat zien dat Camper zijn beoogde publiek, namelijk betrokkenen bij de rechtspraktijk, daadwerkelijk bereikte en door zijn verhandeling invloed uitoefende op diegenen die over dergelijke zaken moesten beslissen. De Amsterdamse schepen Jan Bernd Bicker (1746-1812) noteerde op 21 april 1775 in zijn dagboek: ‘Geleesen een Werkje van de Proffr Camper over de proeve aangaande t’ levendig of dood ter wereld komen van kinderen, door t'dryven of niet dryven der longen. [B]y gelegenheid wy in de Boeyen hadden zitten een vrouw die gesuspecteerd wierd haar eerstgebore [=pasgeboren pb] kind verdaan te hebben. Met Hovius ‘er over gesproken, die sustineerd het ontwyffelbaar is, zo de long van het kind gedreeven heeft, dat het geademd & dus geleefd heeft. Camper steld de proev niet zo zeker. [W]el zo de long zinkt, dat het kind dood ter wereld is gekomen.’Ga naar voetnoot16. Helaas ging Bicker niet in op datgene wat ons hier het meest interesseert, namelijk de vergelijking met de zelfmoord. Behalve Bicker kennen we nog een lezer, namelijk Augustus Sterk, die, zich aanvankelijk verbergend achter de letters S.M.V.D., op het geschrift van Camper reageerde met een eveneens bij De Chalmot in Leeuwarden gedrukte verhandeling getiteld Het belang der Maatschappye in het beteugelen van den kindermoord (1774). Sterks voornaamste bezwaar betrof Campers opmerking dat kindermoord geen misdaad was tegen de maatschappij. Sterk stelde vooraf dat hij het menslievende doel van Camper geenszins afkeurde. Hij behoorde niet tot de door Camper genoemde geestelijken die ijverig waren om te straffen.Ga naar voetnoot17. Volgens Sterk begingen kindermoordenaressen echter wel degelijk een misdaad tegen de maatschappij.Ga naar voetnoot18. Iedere kindermoord ontnam de maatschappij een lid. Bovendien was het voor de maatschappij van belang dat haar leden deugdzaam waren. Ook hierom verdiende kindermoord tegengegaan te worden.Ga naar voetnoot19. | |
[pagina 117]
| |
Sterk ging ook in op Campers vergelijking tussen kindermoord en zelfmoord. Allereerst ontkende Sterk dat zelfmoordenaars met luister begraven werden: ‘ik meende, dat men zulke lieden, hier in Vriesland ten minsten, ter Stad uit sleepte, en onder de Galge begroef; het welk zekerlijk geene zeer luisterrijke begraafnis is.’Ga naar voetnoot20. Ook geloofde hij niet dat ze ‘kwanswys’ werden beschouwd als mensen die van hun zinnen beroofd waren. Hij dacht dat nabestaanden getuigenissen hierover moesten inwinnen en dat men er pas dan toe over ging om vrijheid te verlenen om de zelfmoordenaar op gewone wijze te begraven.Ga naar voetnoot21. Over de bestraffing van zelfmoordenaars nam Sterk vervolgens een tamelijk mild standpunt in. Evenals eerder de door hem aangehaalde rechtsgeleerde Tobias Boel twijfelde Sterk aan het nut van zo'n postume bestraffing en hij zou het daarom verstandig vinden als men die straf inderdaad niet meer uitvoerde, zoals Camper meende dat al het geval was: ‘om dat de eenige straffe die eenen Zelf-moordenaar kan worden aangedaan, eigenlijk alleen zijne onschuldige Nabestaanden treft, als op welke alleen de schande, het doode lichaam aangedaan, nederdaalt.’Ga naar voetnoot22. Ook zou die straf volgens Sterk weinig effect hebben wat betreft het voorkomen van zelfmoord. Vervolgens ging Sterk in op de vraag of een kindermoordenares meer misdeed aan de maatschappij dan een zelfmoordenaar. Sterk meende van wel. Hier werd de discussie nadrukkelijk in een maatschappelijke context geplaatst: ‘Ik vooronderstel, dat gij deeze vraage voorstelt met betrekkinge tot de Maatschappije; dat gij niet bedoelt, of ‘er grooter zedelijk kwaad zij in de eerstgenoemde, dan in de tweede misdaad [...]’Ga naar voetnoot23. In die zin misdeed een kindermoordenares volgens Sterk meer dan een zelfmoordenaar. ‘De laatste (nl. de zelfmoordenaar pb] benadeelt de// belangens van het algemeen, door het zelve van een Lid te berooven. Het zelfde doet eene Kindermoordenaares. Maar het nadeel dat deeze der Maatschappije toebrengt is te grooter, naar maate haar Kind langer van nut voor dezelve had kunnen zijn; daar een Zelf-moordenaar dit niet doet, dan naa reeds eenigen tijd een Lid der Maatschappije geweest te zijn, in haaren dienst somtijds zijne beste krachten al besteed te hebben, en, het geen dikwils gebeurt, niet dan naa dat hij door suffenden ouderdom, lichaamlijke ongesteltheid, of wanhoopige omstandigheden een groot gedeelte van het nut verlooren had, het welk hij aan dezelve kon toebrengen.’Ga naar voetnoot24. Hiermee kwam Sterk dicht in de buurt van de opvattingen van iemand als Montesquieu, die, zoals we hiervoor gezien hebben, meende | |
[pagina 118]
| |
dat men zelfmoord mocht plegen als men van geen nut meer was voor de maatschappij. Ook meende Sterk dat kindermoord een erger misdaad was dan zelfmoord. Een zelfmoordenaar beging weliswaar een misdaad tegen God, de maatschappij en zichzelf, maar de kindermoordenares beging ook nog eens een misdaad tegen haar kind. Volgens Sterk had Camper zich teveel laten leiden door zijn wens de kindermoordenares te verdedigen. Deze werd door Camper aangeduid als ‘eene Ongelukkige’ of als ‘medelyden waardig’, terwijl de zelfmoordenaar ‘voorbedachtlyk en moetwillig’ te werk heette te gaan. Volgens Sterk deed Camper dit om geen andere reden dan om de lezer in te nemen vóór de kindermoordenares en tégen de zelfmoordenaar.Ga naar voetnoot25. Het was volgens Sterk ook niet waar dat zelfmoordenaars altijd ‘voorbedachtlyk en moetwillig’ handelden.Ga naar voetnoot26. Volgens Sterk verdienden kindermoordenaressen en zelfmoordenaars geen gelijke verschoning omdat de gevallen niet gelijk waren. Als het werkelijk zo was dat een kindermoordenares van haar zinnen beroofd was, dan kreeg ze die mildere behandeling volgens Sterk ook.Ga naar voetnoot27. Camper reageerde vervolgens met zijn Gedagten van Petrus Camper over de misdaad van kindermoord [...]. Camper beweerde hierin, overigens niet erg overtuigend, dat hij, sprekend over de maatschappij, alleen gedoeld had op de veiligheid van de maatschappij. Hij had nooit beweerd dat de maatschappij niet een lid verloor door moord.Ga naar voetnoot28. Vervolgens ging Camper weer uitgebreid in op de maatschappelijke gevolgen van kindermoord en zelfmoord. Hij probeerde aan te tonen dat kindermoord minder schade aan de maatschappij toebracht dan zelfmoord. De hoop om door bestraffing van kindermoord leden voor de maatschappij te winnen kon volgens Camper beperkt worden ‘om dat doorgaans van alle geborene de 1/2 sterft voor de 5 jaaren, en 1/8 voor dat zy huuwbaar zyn: dat is, van de 32 sterven 16 en 4, dat is 20, en 'er bleiven over 12. Daar door den zelfmoord, of manslag, altoos een geheel verlooren wordt, en van 32 derhalve de geheele 32. Zoo dat de grootheid van Zelfmoord tot Kindermoord, ten aanzien van het belang der Maatschappye, gerekend kan worden te zyn, als 32 tot 12. De grootheid van Zelfsmoord vermeerdert daarenboven, wanneer de Zelfmoorder is een getrouwd Man, een Vader van een, of meerder Kinderen, en wanneer het tydelyk geluk derzelven// geheel en al van zyn aanwezen afhangt.’Ga naar voetnoot29. Daardoor zou de schade van zelfmoord voor de maatschappij nog grooter worden, aldus Camper. Hij geloofde ook niet dat het nut dat de zelfmoordenaar reeds voor de maatschappij had gehad ooit door enige rechter berekend kon worden en vond het dus onzin dit van de maatschappelijke waarde af te trekken zoals Sterk gedaan had. Daarop volgde het reeds in de inleiding aangehaalde kapittelen | |
[pagina 119]
| |
van Sterk over zijn bewering dat zelfmoord vaak voorkwam bij oude en zieke mensen: ‘dat Gy ten deezen opzigte inwendig over Uwe eigene redeneering bloost! want volgens Uwe Rekening zouden de Menschen, hoe zy ouder geworden waren, hoe meerder recht kreigen tot Zelfmoord [...]’.Ga naar voetnoot30. Vervolgens ging Camper in een paragraaf getiteld ‘Over zelfmoord’ vrij uitgebreid in op deze ultieme daad. Deze paragraaf kan beschouwd worden als de eerste Nederlandse geschiedenis van de zelfmoord. Camper liet er in zien op welke wijze de rechtspraktijk rond zelfmoord verzacht was. Bovendien gaf hij in deze paragraaf veel cijfermateriaal waardoor zijn verhandeling tevens een van de eerste statistische benaderingen van de zelfmoord is. In de paragraaf over zelfmoord ging Camper er toe over ‘die misdaad en de straffen [te] beschouwen, die er wel eer opgesteld waren, en [te] onderzoeken van waar derzelver verzagting gekoomen is?’Ga naar voetnoot31. Camper stelde vooraf dat hij geenszins een aanhanger was van de zelfmoordopvattingen van het wijsgerig beginsel ‘dat wy het leven, als eene weldaad ontfangen hebbende, niet langer, dan ons goed dunkt, het zelve verplicht zyn te houden; en derhalven het ontegenzeggelyk recht hebben, om het te niet te doen, zoo draa het ons niet langer gelukkig maakt, dat is ophoudt een weldaad te zyn’.Ga naar voetnoot32. Dit beginsel was volgens Camper strijdig met de wetten der natuur. Als God ons het recht had willen geven om, als het ons behaagde, ons leven te beëindigen dan had hij hart, ademhaling en voedsel wel afhankelijk gemaakt van onze wil, zo meende Camper. De mensen hadden daarentegen juist een onbegrijpelijke lust tot leven, zelfs in verschrikkelijke omstandigheden.Ga naar voetnoot33. Camper haalde verschillende bronnen aan om aan te tonen dat zelfmoord van ouds streng was bestraft. Men had echter ook reeds sinds lang gevoeld dat die wetten te hard waren. Hier haalde Camper de ook door Sterk genoemde Tobias Boel aan. Boel had in zijn Amstelredams Privilegie en Poorter-regt uit 1713 getwijfeld aan het nut van onterende bestraffing van het lijk van de zelfmoordenaar als het slepen op een zogenaamde horde en het vervolgens ophangen van het lijk aan een mik.Ga naar voetnoot34. Volgens Camper had Boel ‘zeer menschlievend’ geredeneerd over de straf ‘zelfmoordenaaren aangedaan’.Ga naar voetnoot35. Zowel Boel als de rechtsgeleerde Bort waren van mening dat horde en mik alleen billijk waren in het geval de zelfmoord geschiedde in de gevangenis of om de doodstraf te ontwijken. Horde en mik waren volgens Camper dan ook geheel buiten gebruik geraakt. Een uitzondering gold volgens hem voor diegenen die in of buiten de gevangenis zelfmoord pleegden om strafte ontgaan, ‘hoedanige ook nog tegenwoordig in Friesland op eene horde naar het Galgeveld gesleept, daar gehangen, of op het Rad gezet worden.’Ga naar voetnoot36. Camper gaf toe dat er in | |
[pagina 120]
| |
Friesland een enkele maal nog onterende straffen plaats vonden door het lijk in een open kist door de straat te slepen, maar voegde er aan toe dat er van de 105 zelfmoorden die er tussen 1753 en 1771 in Friesland waren gepleegd er maar tien op een dergelijke manier bestraft waren. Eén daarvan betrof bovendien een zelfmoordgeval in de gevangenis zodat het er eigenlijk maar negen waren.Ga naar voetnoot37. Zodoende hadden volgens Camper 96 zelfmoordenaars in deze periode een ‘eerlyke begraavinge’ gehad zij het ‘volgens 's Hofs bevel sine pompa’.Ga naar voetnoot38. Volgens Camper was die verzachting vooral het werk van rechters geweest en niet van wetgevers. Hij vroeg zich daarom ook in deze verhandeling af waarom men dan niet ook de wetten bij kindermoord zou mogen verzachten? Ook in zijn tweede verhandeling over kindermoord en zelfmoord combineerde Camper een opmerkelijk milde houding ten opzichte van kindermoord met een weinig milde houding ten opzichte van zelfmoord. Wie er nog aan twijfelde of de toch tamelijk verlichte Camper werkelijk pleitte voor strenge bestraffing van de zelfmoord, krijgt in deze verhandeling zekerheid. Evenals in zijn eerste verhandeling pleitte Camper ook in zijn tweede bijdrage aan deze pennenstrijd voor onterende bestraffing van de zelfmoord. Hij hoopte hierdoor zelfmoorden te voorkomen en kinderen al jong afschuw voor deze misdaad in te boezemen. ‘Thans leeren onze Kinderen den Zelfmoord van den wieg af, met koelheid en ongevoeligheid beschouwen. De straffeloosheid van die misdaad neemt immers alle denkbeeld weg van haare zondigheid [...].’Ga naar voetnoot39. Camper meende, in tegenstelling tot Sterk, dat zo'n onterende bestraffing wel degelijk in staat was om zelfmoorden te voorkomen. Hij was zich er weliswaar terdege van bewust dat de dode zelf niets voelde, ‘maar, vermits de Ouders hunne Kinderen zoodanig lief hebben, dat zy alles voor hun uit den mond spaaren, en alles met ijver doen om hun geluk te bevorderen, zoo meende ik, en meene het nog, dat zij, anders gezind om zig van kant te helpen, ten einde die geliefde Kinderen niet met schande te bevlekken, zig onthouden zouden van die euveldaad, en dat zij de voorverbeelding van de schande niet konnende dulden, hunne te ligtvaardige wanhoop zouden leeren overwinnen.’Ga naar voetnoot40. Sterk antwoordde op deze tweede verhandeling van Camper met zijn Bescheide beantwoording van den Wel Ed. en Hooggeleerden Heere P. Camper (Leeuwarden, 1774), die hij nu met zijn eigen naam ondertekende. In deze laatste bijdrage aan deze pennenstrijd wees Sterk erop dat hij niets had willen aftrekken van de grootheid van de misdaad van de zelfmoord, maar alleen van het nadeel dat zelfmoord aan de maatschappij berokkende. ‘Dat is, ik heb de misdaad van zelfmoord niet van een zedelyken kant beschouwt, of beweert, dat dezelve geene zonde is, als Kindermoord, maar ik heb dezelve beschouwt van den kant der Maatschappye, en geoordeelt, dat het nadeel, het welk een | |
[pagina 121]
| |
Zelfmoordenaar daar aan toe brengt, zoo groot niet is, als het welk uit Kindermoord voortvloeit; [...]’.Ga naar voetnoot41. Ook ontkende Sterk dat hij zou moeten blozen, zoals Camper beweerd had. De mens had niet alleen plichten ten opzichte van de maatschappij maar ook ten opzichte van zichzelf en God. Het was geenszins zo dat hij zich als predikant niet van die andere plichten bewust zou zijn geweest. Alleen had hij zich in deze discussie naar eigen zeggen beperkt tot de maatschappelijke gevolgen en geoordeeld dat kindermoord meer misdeed aan de maatschappij dan zelfmoord.Ga naar voetnoot42. | |
ConclusieHet is eigenlijk een nogal eigenaardige discussie die in dit artikel ter sprake is gekomen. Twee tamelijk verlichte figuren staan hier tegenover elkaar, waarbij de ene om zijn ‘verlichte’ standpunt over kindermoord kracht bij te zetten een tamelijk onverlicht standpunt ten opzichte van zelfmoord inneemt, terwijl de andere ten einde zijn niet zo heel ‘verlichte’ standpunt over kindermoord te ondersteunen, een verlicht standpunt over zelfmoord inneemt.Ga naar voetnoot43. We moeten daarom enigszins voorzichtig zijn met het trekken van al te vergaande conclusies. Het feitelijke discussiepunt versluiert enigszins de werkelijke opvattingen van beide opponenten over de zelfmoord. Toch kunnen we wel een aantal conclusies trekken. In de eerste plaats vindt hier voor het eerst zowel bij Camper als Sterk een ontkoppeling plaats tussen moreel oordeel enerzijds en maatschappelijke gevolgen anderzijds. Daarmee wordt door beide opponenten een nieuw element geïntroduceerd in de Nederlandse zelfmoorddiscussie. Weliswaar zag men zelfmoord al van ouds als een misdaad tegen de maatschappij, maar vóór Camper en Sterk lag de nadruk toch veel sterker op de morele aspecten van zelfmoord. Zelfmoord was tot dan toe over het algemeen vooral gezien als een zonde. Die ontkoppeling tussen moreel oordeel enerzijds en maatschappelijke gevolgen anderzijds opent mijns inziens in principe de mogelijkheid de zelfmoord afstandelijker en daardoor milder te beoordelen. In de tweede plaats geeft deze pennenstrijd zicht op veranderingen in de houding ten opzichte van zelfmoord. Met name Camper constateerde een verzachting in de rechtspraktijk rond zelfmoord en ondersteunde die observatie in zijn tweede verhandeling ook met cijfers. Volgens hem werden van de 105 gevallen van zelfmoord die er tussen 1753 en 1771 in Friesland plaats | |
[pagina 122]
| |
vonden slechts tien op onterende wijze bestraft door het lijk in een open kist door de straten te slepen. Daarbij was in één geval sprake geweest van een zelfmoord die in de gevangenis was gepleegd zodat het eigenlijk slechts om negen gewone zelfmoorden ging. Bovendien constateerde Camper niet alleen een verandering in de rechtspraktijk ook de algemene houding ten opzichte van zelfmoord was, volgens hem mede als gevolg van deze verzachting van de rechtspraktijk, veranderd. Volgens hem leerden jongeren van kindsbeen af de zelfmoord met ongevoeligheid beschouwen. In de derde plaats geeft de manier waarop Camper de zelfmoord met name in zijn tweede verhandeling behandelde, blijk van een nieuwe benadering van de zelfmoord. Zijn tweede verhandeling kan, vanwege zijn uitgebreide behandeling van de veranderingen in de rechtspraktijk rond zelfmoord, beschouwd worden als de eerste Nederlandse geschiedenis van de zelfmoord. Bovendien gaf Camper zoals gezegd veel cijfermateriaal. Niet alleen constateerde hij dat er tussen 1753 en 1771 105 zelfmoorden in Friesland waren gepleegd, maar hij liet ook zien dat er fluctuaties waren in de hoeveelheden zelfmoorden die er per jaar gepleegd werden en dat er ook verschillen waren in de frequentie van zelfmoord tussen de verschillende maanden. De meeste zelfmoorden werden volgens hem gepleegd in de maanden januari, mei en juni. In februari werden volgens hem de minste zelfmoorden gepleegd. Hij vroeg zich naar aanleiding van deze observaties af of luchtgesteldheid wellicht van invloed was op de droefgeestigheid van de ongelukkigen die zelfmoord pleegden. ‘De maand van February maakt ons, koude Nederlanders, vooral wanneer het vriest, boven maaten vlug en vrolyk.’Ga naar voetnoot44. Met dergelijke observaties liep Camper als het ware vooruit op een meer wetenschappelijke benadering van de zelfmoord die eigenlijk pas in de eerste decennia van de negentiende eeuw meer in zwang zou raken. De onzekerheden waar de discussie tussen Camper en Sterk blijk van geeft - bijvoorbeeld de vraag of zelfmoord nu wel of niet milder werd bestraft en de vraag of bestraffing nu wel of niet in staat was om deze misdaad tegen te gaan - geven aan dat de houding ten opzichte van zelfmoord in de j aren zeventig van de achttiende eeuw nog volop in beweging was. Ontegenzeggelijk tekende zich rond 1774 een verzachting afin zowel de rechtspraktijk rond zelfmoord als in de oordelen over zelfmoord. Camper en Sterk waren het er echter duidelijk niet over eens in welke mate dit gebeurde. De veranderingen in de houding ten opzichte van zelfmoord waren in hun tijd dan ook nog volop gaande en zouden pas in de Franse Tijd leiden tot een definitief einde aan de strafbaarstelling van zelfmoord.Ga naar voetnoot45. Hoe ver de wereld van Camper en Sterk nog afstond van de onze wordt duidelijk uit de houding die met name Camper innam over de bestraffing van | |
[pagina 123]
| |
zelfmoordenaars. Weliswaar was er een duidelijke ontwikkeling gaande naar een grotere gevoeligheid ten opzichte van de in onze ogen tamelijk ruwe rechtspraktijk, maar Campers pleidooi voor onterende postume bestraffing van zelfmoordenaars maakt duidelijk dat deze ontwikkeling in 1774 verre van compleet was. | |
‘May you blush inwardly about your argument’ A 1774 polemic on infanticide and suicide between Petrus Camper (1722-1789) and Augustus Sterk (1748-1815)The history of Dutch ideas on suicide between 1660 and 1839 shows a development towards a milder judgement. In this article I will argue that this development is connected with a shift in emphasis, from the moral aspects of suicide to its social consequences, to the practical question of how suicide could be prevented, and to medical aspects. I will concentrate on the first of these three shifts by exploring a polemic about infanticide and suicide that was conducted in 1774 between the medical doctor and professor Petrus Camper and the Lutheran minister Augustus Sterk, in which the social aspect was dealt with for the first time. Camper's judgement of infanticide was remarkably mild whereas he pleaded for the posthumous dishonouring punishment of suicides to be reintroduced. His opponent Sterk on the other hand was mild toward suicides but less so regarding infanticide. The uncertainties in their discussion - about the question of whether suicide was or was not punished more mildly, and the question whether punishment would or would not prevent the crime - give evidence of the fact that in the 1770s the general attitude towards suicide was undergoing changes. It is clear, however, that in spite of Camper's arguments suicide was judged increasingly mildly. |
|