De Achttiende Eeuw. Jaargang 2001
(2001)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
Thomas von der Dunk
| |
[pagina 42]
| |
druk openbaar gemaakt. Daarbij waren het de steengroeves en de middeleeuwse burcht van Bentheim, alsmede het zogeheten Bagno - een soort recreatiepark in land- schapsstijl met tal van culturele attracties - van Burgsteinfurt, welke als de hoofdbezienswaardigheden golden die voor Nederlanders een plezierreisje van meerdere dagen naar Westfalen aantrekkelijk maakten. Een hunner was de Amsterdamse architect Jacob Otten Husly (1738-1796), die oorspronkelijk overigens niet uit het westen van de Republiek, maar uit het kleine Gelderse stadje Doetinchem stamde. Zijn reis naar Bentheim en Burgsteinfurt, die met een bezoek aan de bisschoppelijke residentiestad Münster afgesloten werd, vond waarschijnlijk in het begin van de jaren negentig van de achttiende eeuw plaats. Een reisverslag heeft de bouwmeester ons helaas niet nagelaten, maar na zijn terugkeer heeft hij voor twee culturele genootschappen een voordracht gehouden, waarvan de titels in een overzicht van in de loop der jaren gehouden lezingen terug te vinden zijn. Onder de 16de oktober van 1792 treffen we bij de Amsterdamse sociëteit Concordia et Libertate een lezing van Husly aan onder de titel Beschryving eener reize naar Munster, die op de 8ste oktober van het daarop volgende jaar kennelijk als Vervolg en beschryving van 't graafschap Bentheim, van het aloude Slot en van de steengroeven werd voortgezet.Ga naar voetnoot3. In dezelfde stad hield Husly op 5 december 1792 over hetzelfde thema een lezing in het gebouw van Felix Meritis, dat kort tevoren naar zijn eigen ontwerp was opgetrokken. Ditmaal luidde de titel Verslag eener Reis, door Vriesland, Groningen, Steinfordt naar Munster, waarbij hij blijkbaar beide voordrachten van Concordia combineerde.Ga naar voetnoot4. Slechts de titels, en daarmee het feit van een reis zijn dus bewaard gebleven, maar uit beroep en biografie van Husly laat zich wel afleiden, wat hij in Bentheim en Burgsteinfurt gezocht, gezien en gedaan zou kunnen hebben. Het navolgende opstel gaat hier, bij wijze van gedeeltelijke reconstructiepoging van zijn reis, nader op in, maar beoogt tevens een eerste kijk op het grenstoerisme van de inwoners van Nederland in de decennia rond 1800 te geven. Voor een nadere studie zal daarbij speciaal het reisverslag van de bekende arts en zoöloog Petrus Camper (1722-1789), hoogleraar geneeskunde in Franeker, | |
[pagina 43]
| |
Amsterdam en Groningen, aandacht verdienen; Camper heeft drie maal, in 1776, 1779 en 1780 Bentheim met een bezoek vereerd, zij het daarbij wel Burgsteinfurt links laten liggen. Hij was nauw bevriend met Husly, en op die grond is de aanname gewettigd, dat zijn ervaringen de architect bij het plannen van zijn reis mede hebben gestuurd.Ga naar voetnoot5. | |
Een architect, die nooit in vergetelheid raakteJacob Otten Husly geldt al geruime tijd als de belangrijkste Nederlandse bouwmeester uit de laatste decennia van de achttiende eeuw.Ga naar voetnoot6. Zijn bibliotheek en schriftelijke nalatenschap maken duidelijk dat hij niet alleen op bouwtechnisch terrein, maar ook op bouwtheoretisch gebied als vakman kon gelden.Ga naar voetnoot7. Hij was een vooraanstaand vertegenwoordiger van het moderne, strengere neoclassicisme, dat aan de lichtvoetige rococo van de voorgaande jaren een einde moest makenGa naar voetnoot8., en om die reden de man, die in deze jaren in Nederland bijna alle architectonische prijsvragen won. Husly stamde uit een Gelderse familie van getalenteerde stucwerkers, die zich gedeeltelijk al in de eerste | |
[pagina 44]
| |
eeuwhelft in het westen van de Republiek hadden gevestigd; ook Husly zelf was aanvankelijk vooral in die zin werkzaam. Zijn loopbaan als zelfstandig architect begon in de jaren zestig in Amsterdam, nadat hij in 1761 van een studiereis naar Parijs was teruggekeerd. In Amsterdam speelde Husly een belangrijke rol bij de reorganisatie van de stedelijke tekenacademieGa naar voetnoot9., waarbij hij gedurende drie decennia in het bestuur zitting had en waarvoor hij meermalen de zo-even genoemde Petrus Camper als spreker in de arm nam.Ga naar voetnoot10. Als een der directeuren hield Husly regelmatig aan het einde van het studiejaar de feestrede; tevens was hij als architectuurdocent bij het dagelijkse onderwijs betrokken. Van de in totaal meer dan dertig voordrachten, die hij aan deze tekenacademie en elders tussen 1766 en 1793 hield, zijn ons dankzij de titels de thema's bekend, van zeven daarvan - bijna alle uit de eerste jaren - is ook de tekst bewaard gebleven, meermalen zelfs in druk.Ga naar voetnoot11. Tot zijn belangrijkste gerealiseerde bouwwerken uit de beginjaren behoren de nieuwe Hervormde Kerk in Harlingen (1772-1775)Ga naar voetnoot12. en het Stadhuis van Weesp (1772-1776), dat hij naar het beroemde voorbeeld van Jacob van Campen in het naburige Amsterdam optrok.Ga naar voetnoot13. In 1775 won hij de prijsvraag voor het nieuwe Stadhuis van Groningen, waarvan hij de voltooiing evenwel niet meer zou beleven. Wegens geldgebrek werden de werkzaamheden al snel nadat men de eerste voorbereidingen getroffen had namelijk weer stopgezet, | |
[pagina 45]
| |
1. Portret van Jacob Otten Husly; krijttekening van Reinier Vinkeles uit 1764 (foto: Iconografisch Bureau, Den Haag)
en pas in 1793, nadat Husly zijn oorspronkelijke project sterk vereenvoudigd had, werd eindelijk de eerste steen gelegd. Ook daarna liep de bouw veel vertraging op; pas in 1802 werd werkelijk een aanvang gemaakt, en pas in 1810 was de hoofdvleugel voltooid.Ga naar voetnoot14. Zijn zege in de prijsvraag ettelijke decennia voordien had Husly overigens in vergaande mate aan Camper te danken, die als belangrijkste adviseur van de stedelijke regering optrad, en aan de burgemeesters met nadruk de directeur van de Amsterdamse Stadstekenacademie als hun toekomstige stadhuisbouwmeester aanbeval. Hoewel het sobere eindresultaat van 1810 de architect zelf wel niet helemaal zal zijn bevallen, geldt | |
[pagina 46]
| |
het Stadhuis van Groningen toch algemeen als zijn hoofdwerk. Meer succes had Husly met zijn nieuwe sociëteitsgebouw voor Felix Meritis - een opdracht, die hij in 1787 na een eveneens gewonnen prijsvraag verwierf - waarvan de monumentale gevel met vier kolossale halfzuilen sindsdien aan de Amsterdamse Keizersgracht pronkt.Ga naar voetnoot15. Het was een van zijn laatste opdrachten, want in het begin van de jaren negentig zou Husly ziek worden. Zijn laatste levensjaren bracht hij door op zijn boerderij Oosterholt in de buurt van Kampen, waar hij in de eerste januaridagen van 1796 overleed. Zijn gebrekkige gezondheid zou daarbij een van de redenen geweest kunnen zijn, waarom Husly rond 1792 naar Bentheim is afgereisd. Nadat hij in 1771 op de bouwplaats bij een val van een steiger beide benen gebroken had, was hij bovendien kreupel.Ga naar voetnoot16. Mogelijk viel hem daardoor het lopen ook op hogere leeftijd veel zwaarder dan voorheen, en heeft hij in die zin op een zekere vorm van genezing gehoopt. Bentheim was immers in die jaren reeds Bad Bentheim, ofschoon de bloeitijd van Bentheim als kuuroord pas na 1800 een aanvang zou nemen.Ga naar voetnoot17. Het bestaande kuuroordcomplex ontstond in zijn huidige vorm voor het grootste deel pas in het tweede kwart van de negentiende eeuw, nadat in 1820, gepaard aan de bouw van het zogeheten Alte Kurhaus, met de revitalisering ervan een begin werd gemaakt.Ga naar voetnoot18. De geneeskrachtige zwavelbron zélf evenwel, temidden van de eiken ten noorden van de oude burcht van Bentheim gelegen, was al veel langer bekend. Oorspronkelijk was het niet meer dan een stinkende poel, waarin zieke herten en reeën baadden, en werd hij meer door wilde dieren dan door gecultiveerde mensen gebruikt. In 1711 had men evenwel de bron ingelijst en naast het nieuwe achthoekige tempeltje, dat toen over de bron was opgetrokken, een bescheiden badhuis met gastenvertrekken opgericht, dat echter al binnen tien jaar wegens gebrek aan gasten weer was afgebroken. Alleen het brontempeltje zelf had deze beginjaren overleefd, en zou pas bij de grootscheepse renovatie van 1820 voor nieuwbouw plaats maken.Ga naar voetnoot19. Omtrent de aantallen bezoekers in de achttiende eeuw weten wij evenwel weinig, en nog minder is er in dit opzicht over de aantrekkingskracht van Bentheim op de westerburen bekend. Pas later zou het stadje bij Nederlanders | |
[pagina 47]
| |
2. Gezicht op Bentheim; ongedateerde prent van L. Hering uit J.H. Jungius, Historiae Antiquissimae Comitatis Benthemiensis (Hannover, 1773), waarvan een exemplaar te vinden is in het reisverslag van Johannes Antonius Naber uit 1792
zo populair worden, dat het kennelijk lonend werd geacht om voor hen in de eigen taal een soort van kuuroordreisgids samen te stellen.Ga naar voetnoot20. Desalniettemin is het denkbaar dat Husly gehoopt heeft hier voor zijn kwalen genezing te vinden, hoezeer het ons voor deze veronderstelling ook aan concrete aanwijzingen ontbreekt. Anderzijds: volgens een juist uit 1792 daterend reisverslag van een landgenoot van Husly zou de bron sedert enige jaren volledig bedorven zijn en | |
[pagina 48]
| |
het water ervan vreselijk stinken.Ga naar voetnoot21. Indien deze mededeling klopt, moet het toch als enigszins onwaarschijnlijk worden beschouwd, dat Husly inderdaad in Bentheim heeft gekuurd. | |
Een politieke overtuiging, waarvan de partijman nooit afstand namDe reis naar het Münsterland was de laatste reis van belang die Husly heeft gemaakt, en het verslag dat hij daarvan aan zijn gehoor in Concordia et Libertate en Felix Meritis uitbracht, vormde tegelijk een van zijn laatste voordrachten waarvan wij weten. In 1794 zei hij de Amsterdamse Tekenacademie vaarwel om zich definitief op zijn het jaar tevoren gekochte landerij in Overijssel terug te trekken.Ga naar voetnoot22. Daar heeft hij nog net het einde van de oude Republiek in januari 1795 meegemaakt, dat door de oprichting van de nieuwe revolutionaire Bataafse werd gevolgd. Husly zal deze dramatische omwenteling ongetwijfeld met grote belangstelling hebben gevolgd, want in vroeger dagen had hij zelf actief deelgenomen aan de pogingen van de Patriotten tot hervorming van het Nederlandse staatsbestel. Zo had Husly gedurende enige tijd min of meer de rol van patriots spion in Amsterdam vervuld, waarbij hij de Gelderse voorman Robert Jasper van der Capellen van de Marsch (1743-1814) regelmatig over de politieke gebeurtenissen in zijn stad berichtte. Dat hij een groot deel van zijn lezingen juist in de kring van Concordia et Libertate en Felix Meritis hield, was dan ook geen toeval - beide verenigingen golden als duidelijk patriots georiënteerd.Ga naar voetnoot23. Husly's orderportefeuille kwam dit alles overigens zeer ten goede, want veel vooraanstaande patriotten bezaten aanzienlijke huizen, zowel in Amsterdam zelf als daarbuiten, en ettelijke daarvan waren in die jaren hard aan een opknapbeurt en ingrijpende modernisering toe. Toen in 1785 voor de neef van Robert Jasper, de kort tevoren overleden patriotse ‘partijleider’ en schutspatroon Joan Derk van der Capellen tot den Poll (1741-1784) op de heide bij het Gelderse Gorssel een familiegraf gebouwd moest worden, verwierf Husly | |
[pagina 49]
| |
als vrijwel vanzelfsprekend de opdracht, waarna de door hem ontworpen tombe overigens wel al drie jaren later dankzij een aanslag van politieke tegenstanders de lucht in vloog.Ga naar voetnoot24. De zege van de Oranjes in 1787 daarentegen had voor Husly onvermijdelijk negatieve gevolgen, omdat hij voortaan geheel op de particuliere bouwijver van zijn politiek buiten spel geplaatste partijgenoten aangewezen was en - van de verlate bijzondere casus van het Groningse stadhuis afgezien - voor overheidsopdrachten als gevolg van zijn politieke profilering in de voorafgaande jaren niet meer in aanmerking kwam. Tijd - en geld - om te reizen bezat hij in het vervolg echter kennelijk wel, en in dit licht moet men zonder twijfel ook zijn bezoek aan Bentheim en Burgsteinfurt beschouwen. Mogelijk ook in dit politieke licht, want aan de keuze van het reisdoel zouden in dit geval ook nog wel eens andere motieven dan slechts artistieke ten grondslag kunnen liggen - motieven op het terrein van de politieke geestverwantschap. Alleen beperken die zich in dat geval wel hoofdzakelijk tot Burgsteinfurt alwaar voor onze architect het Bagno de belangrijkste beroepsmatige trekpleister vormde. Voor Husly's bezoek aan Bentheim bezitten zij minder relevantie, want het bestuur dat het keurvorstendom Hannover in deze jaren over het graafschap Bentheim in de persoon van regeringsraad Hermann Nikolaus Funck (1733-1802) - een ‘despootje sui generis’ - uitoefende, stond als uitgesproken autoritair-bureaucratisch wel erg ver af van de patriotse idealen die Husly had gekoesterd, ook al nam Funck in dit Hannoveraanse buitengewest een reeks van opvallende moderniseringsmaatregelen op praktisch vlak, welke regelmatig voor hoogoplopende conflicten met de behoudzuchtige standen zorgden.Ga naar voetnoot25. Burgsteinfurt daarentegen stond in de late achttiende eeuw als een bolwerk van de Verlichting bekend. Als protestantse enclave in het overwegend katholiek gebleven Münsterland fungeerde het stadje al langer als een eiland van tolerantie, waar vele geloofsvluchtelingen, speciaal doopsgezinden, een tweede vaderland vonden.Ga naar voetnoot26. | |
[pagina 50]
| |
Een verlichte graaf en vele al te verlichte ballingenDe graven van Steinfurt hadden hun politieke machtsstrijd met de vorstbisschop van Münster definitief verloren toen zij in 1716 na een vijftigjarige bezetting door bisschoppelijke troepen bijna hun gehele grondgebied hadden moeten afstaan, en zij slechts Burgsteinfurt met naaste omgeving hadden weten te behouden.Ga naar voetnoot27. Daarmee was hun territorium tot niet veel meer dan een onaanzienlijk plattelandsstadje met tweeëneenhalfduizend inwoners verschrompeld, een dwergstaatje dat voortaan aan alle zijden door bisschoppelijk bezit werd omringd. Bovendien hadden de graven nog, om aan het in 1673 door de bisschop afgedwongen katholieke medegebruik van de hoofdkerk een einde te maken, de bouw van een apart katholiek bedehuis moeten toestaanGa naar voetnoot28., met als gevolg dat hun residentie een der weinige plaatsen in heel Westfalen was, waar reeds ten tijde van het Heilige Roomse Rijk het vreedzame samenleven van diverse geloofsgemeenschappen - een synagoge zou er in 1763 nog bijkomen - in het stadssilhouet tot uitdrukking kwam. Ter compensatie van hun verlies aan politieke macht hebben de beide laatste regerende Steinfurter graven Karl Paul Ernst (1729-1780) en Ludwig Wilhelm Gelricus (1756-1817) hun residentie tot een regionaal cultuurcentrum van de eerste rang uitgebouwd, dat tegelijk als toevluchtsoord voor politiek vervolgden diende. Daaronder bevonden zich ook, nadat stadhouder Willem V - of veeleer zijn vrouw Wilhelmina als nicht van Frederik de Grote - in de herfst van 1787 met Pruisische militaire hulp in de Republiek de Restauratie bewerkstelligd had, gedurende de regering van graaf Ludwig tal van Nederlandse Patriotten die uit hun vaderland waren verdreven. Deze waren daarbij vooral afkomstig uit de noordelijke gewesten.Ga naar voetnoot29. De graaf beloofde zelfs op 30 juli 1789 openlijk aan allen die door de burgeroorlog bij de buren hadden moeten vluchten zijn bescherming. Zij hoefden geen belastingen te betalen en konden op actieve ondersteuning door de overheid rekenen bij de oprichting van een eigen bedrijf. Speciaal drukkers en boekhandelaren, die onbeperkte persvrijheid toegezegd kregen, was de graaf op deze wijze bij het beginnen van een nieuw bestaan behulpzaam.Ga naar voetnoot30. | |
[pagina 51]
| |
Een van de bekendste ballingen was Frederik Adolf van der Marck (1719-1800), ooit hoogleraar rechten van naam in Groningen, nadien in Lingen en Deventer werkzaam, die na een avontuurlijke vlucht - hij had zich na de Pruisische inval en de plundering van zijn huis zes dagen lang in achterkamers en op hooizolders moeten verbergenGa naar voetnoot31. - in de laatste dagen van september voor de slotpoort van Burgsteinfurt stond. Hij onderhield reeds langer betrekkingen met het grafelijke hofGa naar voetnoot32., en hoopte niet ten onrechte van deze zijde bijstand in zijn nood. Nadat hij in deze Westfaalse vrijplaats gastvrij was binnen gehaald, werd hij inderdaad op 4 juli 1788 door graaf Ludwig als professor aan het in 1591 gestichte plaatselijke gymnasium- het zogeheten ArnoldinumGa naar voetnoot33. - aangesteld, waarbij de graaf een deel van zijn salaris uit eigen zak betaalde. Van der Marck werd aan het hof een graag geziene gast en gaf de dochters van de graaf onderwijs in de Nederlandse taal.Ga naar voetnoot34. Van der Marck heeft zo gedurende enkele jaren in Burgsteinfurt als docent gewerkt, tot hij tot verdriet van de grafelijke familie in 1795 na de ondergang der Oranjes triomfantelijk naar Groningen terugkeerde.Ga naar voetnoot35. Zijn inauguratie aan de Steinfurter hogeschool vond op 17 augustus 1788 in de aanwezigheid van tal van uitgeweken landgenoten plaats.Ga naar voetnoot36. Of Van der Marck ook nadien veel tevreden toehoorders kreeg, weten wij niet. In elk geval sprak de nieuwe hoogleraar, die in 1773 in Groningen door toedoen van de burgemeesters wegens politieke dwalingen zijn leeropdracht aan de universiteit had moeten teruggevenGa naar voetnoot37., op 18 juli 1789 - vier dagen na de bestorming van de Bastille! - | |
[pagina 52]
| |
binnen de muren van het Arnoldinum geheel in deze geest over ‘de noodzaak van de persvrijheid’Ga naar voetnoot38., die hij indertijd in Groningen zo had moeten ontberen. Voor Van der Marck was bij zijn komst speciaal een derde juridische leerstoel gecreëerd, want vier jaar voordien was al een landgenoot uit Friesland, Herman Martin van Rossum (1756-1793), met het tweede professoraat bekleed, om dit vervolgens tot zijn levenseinde te behouden. Van der Marck was bij zijn overlijden een van de sollicitanten en wist toen slechts met moeite de beoogde baan te verwerven, omdat de rector bezwaren had ‘een man als openbaar leraar bij het gymnasium aan te stellen, door wiens opvattingen gevaarlijke meningen verspreid zouden kunnen raken’ - in Parijs was zojuist Lodewijk van Frankrijk onthoofd, en Lodewijk van Steinfurt stond een gelijksoortige afsluiting van zijn regering beslist niet als doel voor de geest. De graaf achtte het daarom nuttig in een openbare toespraak de brave burgers van zijn dwergstaat op de gevaren van de nieuwe revolutionaire geest opmerkzaam te maken. Daarbij paste vanzelfsprekend, dat zulke subversieve gedachten niet via het schoollokaal bij zijn onderdanen ingang zouden mogen vinden doordat men de inwoners zonder controle aan het onderwijs van al te zelfstandige denkers blootstelde. Ook in Burgsteinfurt had de Verlichting nu eenmaal zijn grenzen, en wanneer het licht ervan de graaf dreigde te overstralen liet deze zijn onderdanen liever nog maar even in het duister. Moge hem misschien Van der Marck van de noodzaak van de persvrijheid hebben weten te overtuigen, de vrijheid op het gebied van politiek denken en doen zag hij, met de afloop in Frankrijk voor ogen, toch liever niet geheel zonder grenzen. Omdat de Groningse geleerde zich evenwel, zoals een officiële nota vaststelde, in de afgelopen jaren tegenover de plaatselijke autoriteiten voorbeeldig volgzaam had gedragen, had zijn sollicitatie uiteindelijk toch het gewenste gevolg.Ga naar voetnoot39. Tot de van huis en haard verdrevenen, die zich tijdelijk in Burgsteinfurt vestigden, hoorde verder de radicale predikant Gerrit Jacob George Bacot (1743-1822) uit het Groningse Eenrum, die echter pas in augustus 1788 arriveerde, en al weer in oktober 1789 naar Duinkerken verder trok.Ga naar voetnoot40. Gedurende dat jaar verdiende Bacot zijn brood als huisleraar van de graaf, een baantje dat hij aan Van der Marck dankte, bij wie de dominee in 1762 nog college gelopen had, en van wie een belangrijk deel van zijn revolutionaire politieke ideeën afkomstig waren.Ga naar voetnoot41. Bacot behoorde tot de Patriotten naar wie door de Nederlandse overheid met de grootste verbetenheid werd gezocht; zij had zelfs een bedrag van duizend gulden op zijn hoofd gezet. Toen echter de | |
[pagina 53]
| |
graaf om uitlevering van de vermeende revolutionair werd gevraagd, wees deze dit verzoek met grote beslistheid van de hand. De Oranjegezinde heren, zo liet hij de nieuwe Nederlandse bloedraad weten, bezaten wel een zeer armzalige voorstelling van de Duitse rechtspraak indien zij meenden dat de justitiële autoriteiten in zijn land gerechtigd zouden zijn om een man van eer alleen maar op grond van onbewezen beschuldigingen uit te leveren.Ga naar voetnoot42. De heren zagen echter niet van hun armzalige voorstelling van zaken af, en deden kort daarop zelfs een poging Bacot eenvoudigweg uit Burgsteinfurt te ontvoeren.Ga naar voetnoot43. Hoewel de geplande overval toen mislukte, leek het de gewezen predikant na afloop toch met reden verstandiger om zich iets verder van de Nederlandse grens te verwijderen. Weinig maanden later dook hij in het zo veel veiliger Frankrijk op. Naast zijn oude leerling Bacot stuitte Van der Marck in Burgsteinfurt al spoedig ook op een nieuwe: op de Friese student en latere historicus Jacobus Scheltema (1767-1835), die met jeugdig enthousiasme aan de Patriottenbeweging deel had genomen en zich na haar ontbinding op aanraden van zijn vader naar Van der Marck begeven had om bij hem in den vreemde zijn studie voort te zetten.Ga naar voetnoot44. Hij deelde in Burgsteinfurt de woning met zijn geestverwant Eise Eisinga (1744-1828)Ga naar voetnoot45., de schepper van het beroemde Planetarium in Franeker, die in 1787 eveneens voor het gerecht uit zijn woonplaats had moeten vluchten, maar zich al na een buitenlands verblijf van goed twee jaar weer in een klein dorp in de nabijheid van Groningen zou vestigen. Ook hij kon, zoals Van der Marck en Bacot, pas in 1795 weer zijn vaderstad betreden.Ga naar voetnoot46. De jeugdige Scheltema was overigens al in 1789 weer in Franeker terug.Ga naar voetnoot47. De graaf hoopte dat de Nederlandse vluchtelingen voor een opbloei van het Arnoldinum zouden zorgen, dat reeds sinds enige tijd in een vegetatieve toestand was geraakt; het door Van der Marck geopperde idee om in Burgsteinfurt een soort van immigrantenuniversiteit op te richten, kwam hem derhalve niet ongelegen. Van der Marck had zelfs enige namen van geschikte kandidaten voor toekomstige professorenplaatsen genoemd; zijn voormalige | |
[pagina 54]
| |
leerling Bacot had hij daarbij op zijn lijst voor de leerstoel voor filosofie genomineerd.Ga naar voetnoot48. Alleen bleek Van der Marck zelf al spoedig weinig vertrouwen meer in de hele onderneming te bezitten, en toen de gewezen hoogleraar medicijnen uit Franeker Gadso Coopmans (1746-1810), die in 1787 eveneens in Burgsteinfurt toevlucht gezocht had, via Frankrijk in Kopenhagen belandde en daar aan de universiteit een nieuwe baan vond, informeerde Van der Marck in 1791 bij zijn collega, of er voor hemzelf misschien ook uitzicht op een Deens hoogleraarschap bestond. Weliswaar was zijn verhouding met de graaf nog altijd zeer goed, maar Van der Marck ervoer de kleinstedelijke atmosfeer van de residentie - en zijn eveneens kleinstedelijk bescheiden professoreninkomen! - kennelijk als beknellend. Hij zag, zo schreef hij Coopmans, niet daadwerkelijk kans om ‘het in allen deele tot aan den grond vervallene Arnoldijnsche Gymnasium eenigsins in de hoogte te brengen, veel minder om hetzelve in eene volledige Academie te hervormen’. De voelhorens die Coopmans daarop in Kopenhagen uitstak leverden echter niets op, en Van der Marck bleef vooreerst waar hij was.Ga naar voetnoot49. Er bestaan daarbij aanwijzingen om te kunnen veronderstellen, dat zich niet alleen in Burgsteinfurt, maar ook in de graafschap Bentheim meerdere gevluchte Patriotten hadden gevestigd. Toen de vijftienjarige scholier Johannes Antonius Naber (1777-1803) in de zomer van het jaar 1792 met enige leeftijdgenoten uit Holland oostwaarts reisde, ging het hem er, naar het zich laat aanzien, vooral om een reeks van vrienden en bekenden - die hij in zijn reisjournaal hooguit met initialen aanduidde, maar nooit met name noemde -te bezoeken, in de even over de grens van de Republiek gelegen plaatsen Nordhorn, Neuenhaus, Lage, Lingen en Uelsen.Ga naar voetnoot50. Wat voor lieden dat precies waren - Nederlanders of Duitsers - valt uit zijn verslag niet te op te maken, en het feit dat de grootvader van Naber in de kerk van Lingen predikant was geweestGa naar voetnoot51., maakt het waarschijnlijk, dat het hier (vooral?) oude familievrienden betrof. Desondanks werd in het geval van Uelsen uitdrukkelijk door Naber in zijn reisjournaal genoteerd, dat zijn bezoek hier iemand gold die vroeger in Den Haag gewoond had.Ga naar voetnoot52. Het is de enige concrete informatie die we in dat opzicht bij de auteur vinden. Was de Hagenaar een slachtoffer van de Restauratie van 1787? Naber zélf zou in elk geval op het moment van de Bataafse Omwenteling een paar jaar later aan de zijde van de revolutionairen staan.Ga naar voetnoot53. Of zich onder al die door hem bezochte vrienden ook voormalige | |
[pagina 55]
| |
Patriotten bevonden, weten wij echter niet. Indien dit het geval was, dan bezat Van der Marck met zijn discipelen bij de in de Republiek achtergeblevenen toch een grotere naam. Niet toevallig had een andere contemporaine Nederlandse toerist, Jan Ymes Tichelaar (1729-1799), die eind september 1787 als Patriot uit het Friese Makkum was weggevlucht, in de zomer van 1788 bij de geleerde zijn opwachting gemaakt, om allervriendelijkst door deze te worden ontvangen.Ga naar voetnoot54. Men kan, met het oog op hun gemeenschappelijke politieke overtuiging, de centrale rol van Van der Marck in de Nederlandse kolonie en het geringe inwonertal van Burgsteinfurt, gerust aannemen dat Husly de gewezen Groningse hoogleraar op zijn reis eveneens heeft bezocht. Zijn lot en dat van zijn mede-ballingen zal de thuisgebleven Patriotten van de Amsterdamse sociëteiten Concordia et Libertate en Felix Meritis zeker hebben geïnteresseerd. Alleen gold voor de meeste leden van de kleine Nederlandse kolonie hetzelfde als voor Bacot: de landelijke residentie was veelal slechts een tussenstation op hun reis naar Brussel en Parijs, waar het merendeel der gevluchte Patriotten elkaar ter nieuwe samenzwering tegen de stadhouder terugvond. Anderen, zoals Scheltinga en Eisinga, keerden reeds binnen enkele jaren in de Republiek terug. Ofschoon de meeste Nederlandse gasten van graaf Ludwig derhalve in oktober 1792 - toen Husly zijn eerste voordracht over zijn kort tevoren gemaakte reis van Groningen naar Münster hield - al weer zullen zijn vertrokken, kan zowel het restant hunner als de verlichte grafelijke gastheer en zijn familie zelf de belangstelling van Husly opgewekt hebben, en tot de redenen van zijn bezoek hebben behoord. | |
Een oase van beschaving in een woestijn van achterlijkheidOok afgezien van Husly's geestverwante landgenoten die hier bescherming genoten, oefende het hof van de beide laatste zelfstandige graven van Steinfurt in deze jaren op ontwikkelde geesten een grote aantrekkingskracht uit. De vader, Karl Paul Ernst, die in 1750 aan de macht gekomen was, gold als bewonderaar van Voltaire en had op diverse grote culturele reizen Frankrijk, Engeland, Italië, Denemarken en Nederland leren kennen. Hij had daarvan veel waardevolle boeken, handschriften, munten en mineralen naar Burgsteinfurt meegenomen, die in het zogeheten Kunsthaus aan de Burgstraße een veilige bewaarplaats vonden.Ga naar voetnoot55. De graaf was een typische vertegenwoordiger van het | |
[pagina 56]
| |
verlicht absolutisme, bij wie dan ook zeker dat absolutisme niet geheel afwezig was, want hij brak het streven van zijn burgerij naar meer zelfbestuur met harde hand. Een compagnie van grenadiers moest in het vervolg de politieke rust garanderen.Ga naar voetnoot56. Ook zijn zoon Ludwig bereisde half Europa, daarbij zijn vrije tijd hoofdzakelijk tussen tuinen en concerten verdelend;Ga naar voetnoot57. zijn grote interesse voor beide zou thuis niet zonder gevolgen blijven. Niet alleen bezocht hij meerdere malen Parijs, ook Londen en Berlijn, Bonn en Brühl, Zuid-Duitsland en Zwitserland werden aangedaan, en in 1790 was hij bij Mozarts kroningsconcert ter ere van keizer Leopold II aanwezig.Ga naar voetnoot58. Bijna elk jaar kwam hij in Nederland langs in Den Haag, en woonde hij in Amsterdam de vanwege zijn opera-, muziek- en theateruitvoeringen geliefde grote kermis bij.Ga naar voetnoot59. De grafelijke familie te Burgsteinfurt gold zodoende als vooruitstrevend, gecultiveerd en sympathiek, en dat kon men in deze jaren nu niet bepaald van elke grafelijke familie in Duitsland zeggen. Speciaal haar grote gastvrijheid en ongedwongen, pretentieloze omgangsvormen werden door de vele bezoekende reizigers geroemd; het slot in Burgsteinfurt stond voor bijna alle vreemdelingen open. Niet alleen graaf Ludwig, ook zijn vrouw Wilhelmine van Holstein-Glücksburg (1754-1823), zijn oudste zoon Alexis (1781-1866) en zijn overige kinderen golden, afgaand op een bericht van de latere gouverneur van Westfalen Justus Gruner (1777-1820) - die rond 1800 een tijdje in hun midden verkeerde - daarbij als aangenaam gezelschap.Ga naar voetnoot60. Met name echter was de graaf zélf voor ontwikkelde bezoekers een goede gesprekspartner inzake culturele, politieke en maatschappelijke vraagstukken. Burgsteinfurt vormde een oase van verfijnde cultuur, een Westfaals Weimar in zakformaat, en de muziekkapel, die al Ludwigs vader Karl Paul Ernst kort na het begin van zijn regering opgericht had, was in de laatste decennia van de achttiende eeuw wereldberoemd.Ga naar voetnoot61. Op het hoogtepunt telde deze niet minder dan vijftig leden.Ga naar voetnoot62. | |
[pagina 57]
| |
In het zogenaamde Bagno, een soort van openbaar festiviteitenpark met tal van feesttempeltjes, lustprieeltjes, kiosken, sculpturen, fonteinen, watervallen en andere bouwkundige en tuinkundige attracties in de nabijheid van het grafelijk slotGa naar voetnoot63., stroomden van mei tot september op alle zon- en feestdagen duizenden mensen uit geheel Münsterland samen, met het oog op de concertuitvoeringen die dan onder de blote hemel plaats vonden.Ga naar voetnoot64. Met deze uitvoeringen was men tenminste al in 1769 begonnen, maar pas onder Karls opvolger kregen zij een wekelijks karakter.Ga naar voetnoot65. Graaf Ludwig speelde daarbij meestal zelf fluit, en de gravin en hun beider dochters maakten het publiek met hun gezang enthousiast.Ga naar voetnoot66. De toegang tot het park was voor alle fatsoenlijk geklede burgers en vreemdelingen gratis en vrij - grenadiers zorgden ervoor dat landlopers en bedelaars buiten de hekken blevenGa naar voetnoot67. - en de faam van de festiviteiten, evenals van het park als zodanig, was zo groot dat niet alleen burgers uit Münster en andere nabij e steden, of leden van de Westfaalse adel 's zondags naar het Bagno van Burgsteinfurt afreisden, maar vanaf de jaren tachtig eveneens uit de Nederlandse provincies Gelderland en Overijssel massaal nieuwsgierigen arriveerden.Ga naar voetnoot68. Niet minder dan vierhonderd mensen pasten reeds alleen in de speciaal daartoe in het park opgetrokken concertgalerij. Wat het aantal bezoekers betrof kon het kleine Burgsteinfurt zich zonder meer met de hoven van grotere rijksvorsten meten, de stroom van gasten bereikte een voor die tijd ongekende omvang.Ga naar voetnoot69. Het provinciestadje telde niet minder dan achttien herbergenGa naar voetnoot70., en in dit opzicht bedreef de graaf een uitgekiende werkgelegenheidspolitiek, doordat hij veel inwoners van zijn landje 's winters door het bouwen van steeds nieuwe attracties een extra inkomensbron bezorgde, die ook 's zomers dankzij de vervolgens derhalve | |
[pagina 58]
| |
3. De gewezen moskee in het Bagno van Burgsteinfurt; uit: G.L. le Rouge, XVIII et XIX Cahier des jardins anglais contenant ceux du Bagno à Steinfort en Westphalie (Paris, 1787), plaat 14
| |
[pagina 59]
| |
4. De concertgalerij in het Bagno van Burgsteinfurt; uit: G.L. le Rouge, XVIII et XIX Cahier des jardins anglais contenant ceux du Bagno à Steinfort en Westphalie (Paris, 1787), plaat 17
| |
[pagina 60]
| |
5. De ton van Diogenes in het Bagno van Burgsteinfurt; uit: G.L. le Rouge, XVIII et XIX Cahier des jardins anglais contenant ceux du Bagno à Steinfort en Westphalie (Paris, 1787), plaat 43
| |
[pagina 61]
| |
6. Het meertje in het Bagno van Burgsteinfurt; uit: G.L. le Rouge, XXI Cahier des jardins anglo-chinois (Paris, 1787), plaat 4
| |
[pagina 62]
| |
steeds terugkerende toeristen niet opdroogde.Ga naar voetnoot71. Een hele reeks van bekende musici trad in de loop der jaren in het Bagno op, en zij droegen ertoe bij dat tijdgenoten Burgsteinfurt als de veruit interessantste plek in heel Westfalen betitelden.Ga naar voetnoot72. Na afloop van het concertseizoen ging de graaf dan meestal zelf op reis om in het buitenland nieuwe kennis en artiesten op te doen.Ga naar voetnoot73. De bloei van het Bagno-spektakel werd daarbij slechts rond 1790 - dus juist toen Husly arriveerde - door een kleine dip ten gevolge van de Revolutieoorlogen onderbroken.Ga naar voetnoot74. Kort na de eeuwwisseling zou het evenwel met residentie en staat snel bergafwaarts gaan. Politieke veranderingen waren daarvan de oorzaak. In 1804 had graaf Ludwig weliswaar nog, na het uitsterven van het verwante geslacht Bentheim-Bentheim, tegen betaling van 800.000 Franken van Napoleon het sedert een halve eeuw aan Hannover verpachte graafschap Bentheim verworvenGa naar voetnoot75., maar al snel werd het voortbestaan van een zelfstandige graafschap Steinfurt zélf ernstig bedreigd. Het voornemen van Ludwig om als soeverein vorst voor Bentheim tot de Rijnbond toe te treden mislukte; mogelijk gedroeg hij zich daartoe niet napoleontisch genoeg.Ga naar voetnoot76. In plaats daarvan werd bij de ontbinding van het Heilige Roomse Rijk in 1806 het complete grondgebied van de graaf bij het nieuw gecreëerde groothertogdom Berg van Napoleons zwager Joachim Murat gevoegd; in 1811 werd het zelfs direct door het Franse Keizerrijk geannexeerd.Ga naar voetnoot77. Tevergeefs had graaf Ludwig in 1806 nog persoonlijk bij de keizer geprobeerd om zijn land terug te krijgen, maar hij vermocht niets aan diens beslissing te veranderen. Hij ging daarop in ballingschap en leefde sedertdien in Parijs.Ga naar voetnoot78. Thuis in Burgsteinfurt kwam daarop het culturele leven al snel tot stilstand. Nu de graaf, die altijd de drijvende kracht achter de muziekuitvoeringen was geweest, ontbrak, werd het in het Bagno geleidelijk stiller. Het aantal bezoe- | |
[pagina 63]
| |
kers liep vanwege de onrustige tijden snel fors terug. De openbare concerten bleven voortaan achterwege, en zelfs het Arnoldinum moest tijdelijk zijn deuren sluiten.Ga naar voetnoot79. Zoals de bloei van het Bagno aan Burgsteinfurt welvaart had gebracht, zo was het met de economische groei direct afgelopen zodra ook in het Bagno het aantal bouwsels ophield te groeien, en dit zelfs, omgekeerd, begon te krimpen - en dat was vanaf 1806 het geval.Ga naar voetnoot80. Met de uitkomst van het Congres van Wenen waren de kansen voor een nieuwe bloeiperiode voorgoed verkeken. Bentheim werd aan het koninkrijk Hannover toebedeeld, Burgsteinfurt bij de nieuwe Pruisische Rijnprovincie gevoegd. Graaf Ludwig keerde begin juni 1817, nadat hij zich met een in politiek opzicht zinledige vorstentitel tevreden had moeten stellen, na een elfjarig verblijf in Parijs als Pruisisch onderdaan in zijn slot terug, maar stierf nog dat jaar op 20 augustus.Ga naar voetnoot81. Zijn kleine stad heeft als cultuurcentrum dit verlies van de politieke zelfstandigheid niet overleefd, en verloor elke betekenis, eenstemeer doordat de nieuwe graaf Alexis zich bij voorkeur in Bentheim zou ophouden.Ga naar voetnoot82. Voortaan heerste in Burgsteinfurt niet langer meer de geest van de Westfaalse Verlichting, maar de knoet van de Oost-Pruisische militaire bureaucratie. De muziekkapel werd opgeheven, en het Bagno raakte al spoedig in vergetelheid. | |
Een landschapsarchitect op bezoek in een attractieparkHusly heeft het Bagno nog in volle glorie gezien. Als menig Nederlands tijdgenootGa naar voetnoot83. zal hij over wat hij te zien kreeg beslist enthousiast zijn geweest. Het zal hem als vakman ook meer hebben geïnteresseerd dan de in de titel van zijn voordracht met name genoemde burcht van Bentheim, die al sinds de dagen van Hobbema en Ruysdael menig Nederlands bezoeker naar schetsboek of schildersezel had doen grijpenGa naar voetnoot84., en waarvan ook op het eind van de achttiende | |
[pagina 64]
| |
eeuw nog menig landgenoot vanwege imposante omvang, ver- hoogde ligging en legendarische ouderdom onder de indruk bleek.Ga naar voetnoot85. Husly had in het geval van het Bagno een speciale reden om naar een bezoek uit te kijken, omdat hij hier de nodige inspiratie op kon doen voor eigen projecten op het gebied van de tuinaanleg. Juist in het begin van de jaren negentig namelijk was hij door de gewezen gouverneur van de Kaapkolonie, Joachim Plettenberg (1739-1793), in de arm genomen om diens landgoed te Windesheim bij Zwolle in een landschapspark te herscheppen.Ga naar voetnoot86. Waarschijnlijk heeft Husly deze opdracht gekregen dankzij de bemiddeling van de bekende patriotse dichter en burgemeester van Zwolle Rhijnvis Feith (1753-1824), de zwager van Plettenberg. Husly's reis naar Burgsteinfurt zou daarmee nauw samen kunnen hangen, des te meer omdat met de daadwerkelijke werkzaamheden in Windesheim pas na de dood van Plettenberg zou zijn begonnen.Ga naar voetnoot87. Mogelijk heeft Husly, toen hij zich voor diens weduwe Cornelia Charlotte Feith (1744-1812) aan het werk zette, dan ook zijn plannen na terugkeer uit Burgsteinfurt op grond van hetgeen hij daar gezien had nog een beetje veranderd. | |
[pagina 65]
| |
De nieuwe landschapstuin in Windesheim, die hoofdzakelijk tussen 1793 en 1796 - het overlijdensjaar van Husly - tot stand kwam, werd net als het Bagno te Burgsteinfurt in de Engelse smaak aangelegd, compleet met kronkelende beekjes, vijvers en wegen, en hier en daar verhief zich in beide gevallen op een kunstmatige heuvel of dito eiland een eenvoudige houten retraite of andere tuinfolly. Naast kennis uit de eerste hand van Burgsteinfurt en enige andere landschapsparken waren Husly ongetwijfeld ook handboeken en gravurereeksen van de bekendste tuinen in Groot-Brittannië van nut.Ga naar voetnoot88. Net als in menige beroemde tuin overzee moesten in Windesheim een urn, een tombe, een piramide, een tuintempel en een Chinese brug aanwezig zijn, hoezeer ook vanzelfsprekend van veel bescheidener formaat dan in het park van de graaf. Kleine bossen met hutten en weides met koeien wisselden elkander in Husly's ontwerp af. Het was een Hollandse landschappelijke idylle in de geest van Ruysdael, Hobbema en Paulus Potter, die vanuit het vlakke polderland in het westen van de Republiek naar Overijssel was overgeplant. Heeft de nationaal-denkende patriot Feith, die een dergelijke landschappelijke vormgeving als typisch Nederlands propageerdeGa naar voetnoot89. omdat zij dankzij de associaties met de Nederlandse landschapsschilderkunst van de zeventiende eeuw de culturele bloeitijd van de Republiek in gedachten riepGa naar voetnoot90., ook zelf een keer Burgsteinfurt en zijn vooruitstrevende graaf bezocht? Niet minder dan twee landgenoten citeerden in ieder geval in hun reisverslag na een bezoek aan het Bagno een klein gedicht van Feith dat zij, samen met enige strofen van de hand van de Duitse dichter Klopstock, op de deur van de kapel in het Steinfurter slotpark aantroffen.Ga naar voetnoot91. Zoals voor Bentheim Husly de ervaringen van Camper ter beschikking stonden, zo zou Feith, met wie Husly als politiek | |
[pagina 66]
| |
geestverwant contact had, aan deze een bezoek aan het Bagno te Burgsteinfurt aanbevolen kunnen hebben, indien de belezen bouwmeester een dergelijk advies überhaupt nog nodig had. De faam van het Burgsteinfurter Bagno had namelijk bij het begin van de jaren negentig beslist ook Amsterdam al bereikt. Zo hoorde graaf Ludwig al in eigen persoon tot zijn grote trots en tevredenheid in 1783, toen hij op een van zijn vele incognito-reizen in Groningen was terechtgekomen, onder het middagmaal in zijn herberg enkele reizende kooplieden (die van zijn ware identiteit niet op de hoogte waren) het Bagno prijzen en verklaren dat wanneer men iets bijzonders zou willen zien, men toch beslist eens naar Burgsteinfurt moest gaan.Ga naar voetnoot92. De bekende Duitse tuinarchitectuurtheoreticus Christian Cajus Lorenz Hirschfeld (1747-1792), wiens hoofdwerk, Die Theorie der Gartenkunst, noch in de huisbibliotheek van Plettenberg, noch in die van Husly ontbrakGa naar voetnoot93., wees in een van zijn vele in druk verschenen verhandelingen op de grote betekenis van het Bagno. In het eerste deel van zijn Kleine Gartenbibliothek was in 1790 een uitvoerige beschrijving opgenomen, waarin de afzonderlijke bezienswaardigheden stuk voor stuk werden gepresenteerd.Ga naar voetnoot94. Drie jaren voordien had de in Parijs gevestigde ingenieur-geograaf Georges Louis le Rouge in het kader van zijn gravurereeks over tuinen in Engels-Chinese stijl ook een cahier van royale omvang - het bevatte bijna vijftig bladen met afbeeldingen - over het Bagno uitgegeven.Ga naar voetnoot95. Graaf Ludwig had, toen hij eind 1785 in Parijs was, daarover net als in het geval van Hirschfeld persoonlijk incognito onderhandeld - de ware identiteit van zijn zakenpartner kreeg de al bejaarde ingenieur nooit te weten - terwijl hijzelf eveneens de beschrijvende tekst bij de, door zijn bouwdirecteur Friedrich Christian von Schatzmann vervaardigde, voorbeelden voor de gravures leverde.Ga naar voetnoot96. De cahiers, waarvan er enkele ingekleurd waren, werden door de graaf ruimhartig rondgedeeld, en ook Hirschfeld kreeg een exemplaar. Deze bekritiseerde daarop weliswaar de overdaad aan bouwsels in het Bagno, maar verklaarde zich bereid het werk in Duitse vertaling uit te geven.Ga naar voetnoot97. Tenslotte werd ook nog, eveneens naar de door Schatzmann geleverde voortekeningen, in Stuttgart | |
[pagina 67]
| |
door Weise een afzonderlijke plattegrond van de tuin op groot formaat gegraveerd, die aan de randen met een hele rij van afbeeldingen van de staffage van het Bagno was gedecoreerd.Ga naar voetnoot98. Een en ander maakte het belang van het Bagno voor geïnteresseerde tijdgenoten wel afdoende duidelijk, en het mag als boven alle twijfel verheven worden geacht, dat Husly zo'n geïnteresseerde tijdgenoot is geweest. Nu hij rond 1790 zijn eerste schreden op het pad van de landschapsarchitectuur had gezet, bood een bezoek aan Burgsteinfurt een unieke kans om van de meest recente ontwikkelingen op zijn nieuwe werkterrein op de hoogte te raken; geen van de Nederlandse tuinen kon op dat moment immers aan de voortdurend expanderende creatie van graaf Ludwig tippen. Dat hij daarnaast zo ook de mogelijkheid had om even het benauwende politieke klimaat van het Nederland van de gerestaureerde Oranjes na 1787 te kunnen ontvluchten en aan het hof van de graaf enkele uitgeweken geestverwanten te ontmoeten, maakte deze excursie voor de gewezen Patriot Husly beslist extra attractief. | |
Travels to the East: Jacob Otten Husly and other Dutchmen in Bentheim and Burgsteinfurt by the end of the eighteenth centuryTourism is one of the areas of eighteenth-century cultural history which so far has received little attention. The German towns of Bentheim and Burgsteinfurt used to be some of the most popular holiday destinations for Dutch people abroad. One of them was the well-known Amsterdam architect Jacob Otten Husly (1738-1796), who visited both towns, probably in 1792. He used his travel experiences for two lectures he gave at home, in the ‘societies’ Concordia et Libertate and Felix Meritis. His texts have not survived, but travel reports by contemporaries like the medical doctor and zoologist Petrus Camper, a friend of Husly's, make it possible to reconstruct his journey. Burgsteinfurt, a haven of enlightenment in backward Catholic Westphalia, was important to Husly for two reasons. In the first place, this small residential town functioned in those years as a refuge for Patriots in exile, whose political ideals Husly had championed before 1787. The former law professor Van der Marck of Groningen university, who had been appointed to the local grammar school by Count Ludwig Wilhelm Gelricus of Burgsteinfurt, had become the centre of a club of intellectual exiles. | |
[pagina 68]
| |
Secondly, as an architect Husly must have been interested in the so-called Bagno, a park recently laid out by the Count with numerous fantastical follies and other attractions. In the summer, a special band gave public concerts which attracted many visitors from the Republic's eastern provinces. Husly later used his impressions when drawing up designs for the estate of Joachim Plettenberg at Windesheim near Zwolle. |
|