De Achttiende Eeuw. Jaargang 2001
(2001)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Matthijs van Otegem
| |
[pagina 70]
| |
voor het eerst het licht.Ga naar voetnoot3. Al snel vond zijn filosofie ingang aan de Nederlandse universiteiten.Ga naar voetnoot4. Ook in Frankrijk ontstond vroeg belangstelling voor Descartes. Een groot deel van Descartes' correspondentie met zijn Parijse vriend Mersenne is bewaard gebleven en vormt een belangrijke bron van onderzoek.Ga naar voetnoot5. Al tijdens het leven van Descartes werden zijn werken van het Latijn naar het Frans vertaald, en het Discours verscheen zelfs eerst in het Frans en pas in tweede instantie in het Latijn. Dit heeft de receptie van Descartes in het Franse taalgebied sterk gestimuleerd. Maar ook in landen die in minder directe relatie stonden met Descartes vond zijn filosofie ingang. In Engeland verscheen in 1649 al een Engelse vertaling van het Discours, gevolgd door een Engelse vertaling van de Passions de l'âme in 1650. Geleerden als Henry More, John Pell, William Brouncker, maar ook de Nederlandse Christiaan Huygens hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de verspreiding van Descartes' ideeën in Engeland.Ga naar voetnoot6. Tot slot werden de werken van Descartes ook in Duitsland verspreid. In 1692 verscheen bij Knochius in Frankfurt am Main een nieuwe editie van de verzamelde werken in het Latijn. Met name in het noorden van Duitsland werd de nieuwe filosofie aan de universiteiten gedoceerd.Ga naar voetnoot7. Een opmerkelijke uitzondering op de snelle verspreiding van Descartes' denkbeelden vormt Italië. In de zeventiende eeuw zijn er geen werken van Descartes gedrukt in Italië, in welke taal dan ook. In tegenstelling tot de bovengenoemde landen verschijnen pas in het begin van de achttiende eeuw de eerste edities. Betekent dit dat Descartes pas zo laat in Italië doordrong? Natuurlijk lazen hoogopgeleiden in Italië vlot Latijn en Frans, maar dit was ook het geval in de landen waar Descartes wel werd uitgegeven. Hoe kan het dat in heel Europa Descartes' teksten werden gedrukt behalve in Italië? Deze vragen zijn aanleiding om nader in te gaan op de receptie van Descartes in Italië aan het begin van de achttiende eeuw. In deze bijdrage komt aan de orde hoe het proces van acceptatie van de Descartes' natuurfilosofie in Italië in deze periode verliep. Maar eerst maken we een sprong naar het beginpunt van Descartes' fysica: Rome 1629. | |
[pagina 71]
| |
ItaliëOp 20 maart 1629 deed zich een bijzonder fenomeen voor aan de hemel van Rome: rond de zon konden vier ‘valse’ zonnen of ‘parhelia’ worden waargenomen. Bij Frascati stond Christoph Scheiner, een wiskundige uit Tübingen, en nam het verschijnsel waar. Snel verspreidde het nieuws zich over heel geleerd Europa. Kardinaal Barberini stuurde een beschrijving van Scheiners waarneming naar de Franse astronoom Peiresc en die voorzag op zijn beurt zijn kennissenkring van kopieën. Men kende wel eerdere waarnemingen van parhelia, maar vier tegelijk was zeer uitzonderlijk en al snel kwamen er allerlei verklaringen in omloop. De filosoof Gassendi, die via Peiresc op de hoogte was gebracht, publiceerde al in de zomer van 1629 in Amsterdam een com- mentaar op het fenomeen. Zo verplaatste in een paar maanden het nieuws zich van de waarneming van Scheiner in Rome, via een afschrift van Peiresc in Frankrijk, naar Gassendi's gedrukte tekst in Amsterdam, tot het uiteindelijk Descartes bereikte. Descartes was in zijn jeugd wel eens in Italië geweest. Na zijn opleiding aan het jezuïetencollege in La Fleche in Frankrijk had hij een ‘grand tour’ gemaakt door Europa. Ook Nederland had hij aangedaan en was er nu na tien jaar teruggekeerd. Descartes woonde net een half jaar in Nederland toen hij een exemplaar van Gassendi's drukwerkje in handen kreeg. Maar ook vanuit Parijs vroeg zijn Franse vriend Mersenne of hij al van de parhelia had gehoord en wat hij ervan vond. Hoewel we geen concrete reactie hebben, blijkt uit andere bronnen dat het verschijnsel een grote verandering bij Descartes teweeg bracht. Zodra hij het nieuws hoorde, stopte hij ogenblikkelijk met zijn werk aan zijn metafysica en stortte zich op de vreemde gebeurtenis. In oktober 1629 antwoordde hij dat hij wel een verklaring kon geven, maar liever zou hij het verschijnsel bestuderen in een bredere context. Al een maand later had hij besloten om te proberen niet één enkel, maar alle natuurlijke verschijnselen te verklaren. Het project mondde uit in het schrijven van een nieuwe fysica.Ga naar voetnoot8. Descartes probeerde een confrontatie te vermijden met de autoriteiten: de kerk en Aristoteles. Daarom liet hij de werkelijke wereld voor wat hij was en schreef een fabel. Stel dat God op dit moment ergens in de denkbeeldige ruimte materie schept voor een nieuwe wereld, en dat Hij het zijn gang laat gaan, binnen de wetten die Hij geschapen heeft.Ga naar voetnoot9. Hoe zou die wereld er dan uit zien? Deze | |
[pagina 72]
| |
vraag probeerde Descartes te beantwoorden. Bij het beschrijven van deze nieuwe wereld hoeven we ons dus niet tevreden te stellen met de meningen van anderen, maar bouwen we voort op onze eigen heldere en welonderscheiden ideeën. Toepasselijk geeft Descartes zijn werk dan ook de titel mee Le Monde, ou le traité de la lumière. In 1633 was de tekst nagenoeg gereed voor publicatie toen andermaal in Rome een belangrijke gebeurtenis plaatsvond. Een jaar eerder had Galilei zijn Dialoog gepubliceerd in Florence. Hoewel het boek aanvankelijk gewoon werd verkocht, besloot de Inquisitie in de herfst van 1632 in te grijpen. Barberini beval de Florentijnse autoriteiten om de verkoop van het boek ogenblikkelijk te stoppen. Galilei werd veroordeeld en de hele oplage werd verbrand. Descartes was geschokt, dat een boek zo vergelijkbaar met het zijne niet werd geaccepteerd.Ga naar voetnoot10. De vorm van de fabel zou hem zeker geen bescherming bieden. Hij besloot het nooit te publiceren en heeft dit volgehouden tot zijn dood in 1650. | |
Een Italiaanse vertaling van de PrincipiaUit de bovenstaande geschiedenis blijkt dat Italië, en met name Rome, een belangrijke rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van Descartes' natuurfilosofie. De waarneming van Scheiner vormde een aanzet tot het schrijven van Le Monde. Descartes beschouwde dit als een zeer belangrijk werk en uitgerekend de veroordeling van Galilei in Rome verhinderde hem het te publiceren. Pas in 1664 was Le Monde uiteindelijk postuum verschenen. Dit betekent niet dat Descartes zijn ideeën op het gebied van de fysica altijd heeft achtergehouden. Veel elementen van Le Monde zijn terug te vinden in de Principia, dat in 1644 verscheen bij Elzevier in Amsterdam. Het boek was succesvol; door de opzet in korte paragrafen was het zeer geschikt als leerboek aan de universiteiten. De Latijnse editie beleefde vele herdrukken en het werk is in de zeventiende eeuw ook vertaald in het Frans en het Nederlands. De goede toegankelijkheid van de tekst verklaart waarschijnlijk waarom het een editie is van juist dit werk, dat als eerste een Italiaans impressum heeft. In 1722 verscheen een Italiaanse vertaling I principi della filosofia di Renato Des Cartes. De vertaalster is Giuseppa Eleonora Barbapiccola, geboren in Napels. Haar geboortedatum is niet bekend, maar het portret dat bij de vertaling is toegevoegd laat een tamelijk jonge vrouw zien. Ze was een nicht van de dominicaan Thomas Maria Alfani (1679-1742), een man van gegoeden huize. In 1700 werd hij professor in de wiskunde in Palermo.Ga naar voetnoot11. De veronder- | |
[pagina 73]
| |
stelling is gerechtvaardigd dat Barbapiccola via haar familierelaties en vriendennetwerk toegang had tot wetenschappelijke kringen. In hoeverre zij zelf academische vorming heeft genoten, is onduidelijk.Ga naar voetnoot12. Met haar vertaling sluit Barbapiccola echter niet aan bij de academische traditie. Opmerkelijk is dat niet de Latijnse tekst als bron is gebruikt maar een druk van de Franse vertaling. Hierin wijkt Barbapiccola's editie af van andere vertalingen van de Principia. De eerste vertaling van dit werk was in het Frans en verscheen in 1647 in Parijs. De vertaler was de abt Picot, een vriend van Descartes. Hij vertaalde niet alleen, maar voegde met toestemming en hulp van de auteur ook enkele passages toe ter verduidelijking van de tekst.Ga naar voetnoot13. Picot veroorloofde zich in onze moderne ogen behoorlijk veel vrijheid in zijn werk. De vertaling is zeker geen letterlijke overzetting van het origineel. Geheel anders is dit in de Nederlandse vertaling die tien jaar later verscheen, verzorgd door Jan Hendriksz Glazemaker. Glazemaker vertaalde tussen 1656 en 1661 alle werken van Descartes, die op dat moment bekend waren.Ga naar voetnoot14. In de Nederlandse Beginselen der Wijsbegeerte is een combinatie gemaakt van de Latijnse en de Franse tekst. Glazemaker nam de Latijnse versie als uitgangspunt en maakte een kritische vergelijking tussen de beide teksten. In die gevallen waarin de Franse tekst uitgebreider was, koos hij ervoor om de meest uitgebreide versie op te nemen.Ga naar voetnoot15. Zijn werk kenmerkt zich door een nauwkeurige wijze van vertalen, die dichtbij het origineel blijft. Terwijl Glazemaker een editie in de volkstaal probeerde te maken gebaseerd op tekstkritische principes, deed Barbapiccola dit niet. Zij nam ook de verklarende toevoegingen van Picot over, maar vergeleek die niet met het Latijnse origineel. Door de keus voor de Franse tekst als bron in plaats van de Latijnse maakte Barbapiccola zich los van de academische traditie, waarmee dit boek door de vorm zo nadrukkelijk verbonden was. Door een vertaling van de Principia in het Italiaans kwam de weg vrij voor de receptie van Descartes in Italië buiten de academies. | |
[pagina 74]
| |
Toch moet niet verondersteld worden dat de Italiaanse Principi voor iedereen beschikbaar was. Hoewel het boek toegankelijk werd voor mensen die het Latijn niet machtig waren, betekent dit niet dat iedereen het nu kon lezen. Waarschijnlijk moet het lezerspubliek toch nog steeds gevonden worden in de hogere kringen. De luxe wijze van uitgeven duidt hierop: ruime marges en gedrukt op mooi papier. Aangezien de papierkosten voor de uitgever het leeuwendeel van de productiekosten bepaalden, maakte deze vormgeving het boek voor een grote groep mensen onbereikbaar.Ga naar voetnoot16. Maar ook de inhoud verhinderde een brede receptie; ondanks de overstap naar een meer maatschappelijke context scheen Descartes' licht nog niet voor ieders ogen. De tekst sloot aan bij de gegoede burgerij met een belangstelling voor natuurfilosofie; mensen die het economisch voor de wind ging en wier maatschappelijke positie ook een culturele, wetenschappelijke vorming met zich meebracht. Binnen deze hogere klasse verdient een specifiek segment van het veronderstelde lezerspubliek het om nader bestudeerd te worden. Met name ook vrouwen uit de bovengenoemde kringen zullen een belangrijk deel van de doelgroep hebben uitgemaakt. In het voorwoord aan de lezer komt dit duidelijk naar voren. Er wordt een schets gegeven van de wetenschapsgeschiedenis waarin vrouwen een belangrijke rol hebben gespeeld. Zo wordt onder meer de Nederlandse Anna Maria van Schuurman als voorbeeld gesteld van een vrouw in de wetenschap. Zij is inderdaad exemplarisch voor geleerde vrouwen in de zeventiende eeuw, hoewel haar positie toch in tenminste één belangrijk opzicht uitzonderlijk was. In tegenstelling tot veel van haar tijdgenoten was het haar toegestaan om, weliswaar achter een afscherming, colleges te volgen aan de Utrechtse universiteit. Zij beheerste wel het Latijn en genoot ook academische vorming. Juist voor de grote groep vrouwen die deze mogelijkheden niet hadden, was deze Italiaanse Principi uitermate geschikt.Ga naar voetnoot17. De vertaalster richtte zich dus op gelijkgestemde vrouwen; in dit opzicht is dit Italiaanse werk een buitenbeentje in de Descartesreceptie. Door de Franse tekst te vertalen naar het Italiaans, was het boek in twee stappen geschikt gemaakt voor een andere omgeving; van Latijns academisch leerboek bij uitstek, werd het aangepast tot een educatieve tekst in de landstaal zoals paste in het achttiende-eeuwse verlichtingsideaal. | |
[pagina 75]
| |
Deze constatering brengt echter ook een lacune aan het licht. De vertaling van Barbapiccola van de Principia lijkt welhaast uit het niets te zijn ontstaan. Dit is zeer onwaarschijnlijk, ook in de tijd van Descartes was men het erover eens dat ‘niets voortkomt uit het niets’. Het ligt niet voor de hand om te veronderstellen dat Barbapiccola's boek het absolute beginpunt is van de receptie van Descartes in Italië. Maar welke schakels ontbreken dan? Om het antwoord op deze vraag te vinden, is het nodig nader in te gaan op het Italiaans cartesianisme van de eerste twee decennia van de achttiende eeuw. | |
Italiaans cartesianisme vóór 1722Het uitblijven van Italiaanse edities is een teken dat de verspreiding van Descartes' denkbeelden in Italië maar moeizaam op gang kwam. De oorzaak voor deze vertraging ten opzichte van de rest van Europa moet gezocht worden in de sterke positie van de katholieke kerk. Alles waarin de beweging van de aarde aan de orde kwam, leverde problemen op; een uitgever in Rome wilde daarom graag een partij exemplaren van het Discours terugsturen naar de drukker in Leiden.Ga naar voetnoot18. In 1663 werden de werken van Descartes verboden door de Inquisitie.Ga naar voetnoot19. Het drukken van Descartes in Italië werd daarmee een hache- lijke onderneming. Ook de invoer van gedrukte werken van Descartes uit het buitenland zal hier onder geleden hebben. In het oude deel van de collectie van de Vaticaanse bibliotheek vindt men nauwelijks werken van Descartes. De meeste exemplaren die nu in het bezit zijn van de bibliotheek zijn afkomstig uit legaten uit de negentiende en twintigste eeuw.Ga naar voetnoot20. De enige Romeinse bibliotheek die in de zeventiende eeuw al een grote collectie cartesiana had, is de Biblioteca Angelica. In 1661 liet de bibliothecaris van de Vaticaanse bibliotheek, Lukas Holste, zijn collectie van 3000 boeken na aan de bibliotheek. Tegelijkertijd kreeg de bibliotheek toestemming om ook verboden boeken te bezitten. Van bijna elke Descartestekst is wel een exemplaar in de bibliotheek aan te treffen, een enkele zelfs in meerdere edities. Wel is in alle exemplaren geschreven: ‘prohibiti’. Voor het raadplegen van deze boeken had men toestemming nodig van de inquisitie. Hoe het er in de bibliotheken aan toeging, beschrijft Ludvig Holberg (1684-1754), een Deens schrijver en filosoof, in zijn memoires. Hij bracht een paar maanden door in Romeinse bibliotheken en omdat hij vaak verboden boeken aanvroeg, kreeg hij maar zelden wat hij wilde. Een enkele keer lukte het wel: zo vertelt hij dat hij een keer per ongeluk Bayle's Dictionnaire kreeg van een bibliotheekhulpje, dat | |
[pagina 76]
| |
vervolgens een stevige reprimande kreeg van de bibliothecaris voor zijn nalatigheid.Ga naar voetnoot21. Buiten Italië drukte het gewicht van het woord van de paus minder; in Parijs werden de teksten van Descartes herhaaldelijk herdrukt. Maar ook bijvoorbeeld in het katholieke Mainz waren de werken van Descartes volop aanwezig; de oude collectie van het priesterseminarie aldaar bevat maar liefst 24 Descartesdrukken.Ga naar voetnoot22. In de Republiek werd vooral gekeken naar de merites van Descartes voor de wetenschap. Dit wordt duidelijk door een bespreking van Plempius' Fundamenta medicinoe in het Journal des Sçavans van 1665, dat zowel verscheen in Amsterdam als Parijs. Plempius had een lange inleiding bij zijn Fundamenta geschreven, waarin hij niet alleen beweerde dat de cartesiaanse filosofie geen stand kon houden, maar ook dat het tegen de kerk indruiste. Met name dit laatste argument werd in het Journal bekritiseerd.Ga naar voetnoot23. Uiteindelijk zou ook het Journal zelf niet aan de censuur ontsnappen; het werd in Parijs verboden vanwege de cartesiaanse stellingen die erin gedebiteerd werden.Ga naar voetnoot24. Aan het eind van de zeventiende eeuw vertoont de situatie van het cartesianisme in de diverse Europese landen een tamelijk homogeen beeld. Na een periode van ‘ware vrijheid’ in de jaren zestig werden overal de teugels strakker aangehaald. In de Nederlanden leidde dit tot censuurbepalingen tegen het verdedigen van cartesiaanse stellingen in pamfletten en in colleges aan de universiteiten.Ga naar voetnoot25. De werken van Descartes mochten echter ongehinderd worden herdrukt.Ga naar voetnoot26. Het zou echter onjuist zijn om te concluderen dat er geen boeken van Descartes in Italië verkrijgbaar waren. De grote uitgevers van de werken van | |
[pagina 77]
| |
Descartes waren tot 1680 Louis en Daniel Elzevier in Amsterdam. Daarna werden de rechten overgenomen door de firma Blaeu. Dit waren beide grote uitgevershuizen met een goed ontwikkeld distributienetwerk, die zeker ook exemplaren van boeken van Descartes in Italië zullen hebben afgezet. Door deze bronnen was de filosofie van Descartes ontsloten voor een klein, academisch geschoold publiek. Een voorbeeld van een dergelijke kring is de Academia Fisico-Matematica, opgericht in 1677, die vergaderde in het Palazzo van koningin Christina van Zweden in Rome.Ga naar voetnoot27. Uitsluitend in private gelegenheden als deze was er ruimte voor de nieuwe filosofie en kon men de boeken van Descartes bestuderen zonder toestemming van de censuur. Het was echter uitgesloten dat men de resultaten van deze arbeid kon publiceren. Tot aan het eind van de zeventiende eeuw mochten alleen aristotelici polemische filosofische teksten publiceren.Ga naar voetnoot28. Ook de nieuwe ontdekkingen in de astronomie en fysica moesten als vanouds in aristotelische termen geformuleerd worden.Ga naar voetnoot29. Vanuit Rome heerste de paus over de kerkelijke staat en bleef de suprematie van de oude aristotelische filosofie onaangetast, maar in het dichtbij gelegen koninkrijk Napels was de situatie anders. Napels viel onder de heerschappij van de Spaanse koning. Door de afstand tot het centraal gezag in Madrid en enige bestuurlijke rivaliteit met Rome kon Napels fungeren als verzamelplaats voor verlichte denkers, waar nieuwe inzichten goed konden gedijen. Het is dan ook daar dat de eerste invloeden van Descartes' filosofie aan het licht komen. Al in 1671 waarschuwde de Congregatie van het Heilig Officie in Rome de aartsbisschop van Napels voor het gevaar van de ideeën van Descartes.Ga naar voetnoot30. In tegenstelling tot de ontwikkeling van het cartesianisme in andere Europese landen begon het cartesianisme hier niet aan de universiteit. In 1698 had de hertog Medina Coeli, onderkoning van Spanje, een academie opgericht en zijn naam eraan verleend. Men bestudeerde risicoloze onderwerpen: bijna 60% van de referaten die men daar hield, had de geschiedenis van de oudheid tot onderwerp. Bijdragen over de nieuwe ontwikkelingen in de natuurkunde en filosofie treft men niet aan.Ga naar voetnoot31. De protectie van Medina Coeli | |
[pagina 78]
| |
betekende tegelijkertijd een afweer tegen nieuwe invloeden zoals de denkbeelden van Descartes.Ga naar voetnoot32. Toch werd Napels het belangrijkste centrum in Italië voor de cartesiaanse filosofie door de enorme privébibliotheek van Giuseppe Valletta, die bestond uit ongeveer 16.000 boeken. Valletta (1636-1714) had rechten gestudeerd en daarna snel fortuin gemaakt door zijn huwelijk met de weduwe van de bemiddelde handelaar Vernassa. Valletta beheerde het vermogen van hertog Strozzi en was tevens onderhandelaar van Pier Andrea Andreini uit Florence.Ga naar voetnoot33. Deze rijke handelaar is de sleutelfiguur in cartesiaanse kringen in Napels rond de eeuwwisseling. Behalve contacten met Napolitaanse vrijdenkers als Vico en Doria had hij bijvoorbeeld ook contacten met Leibniz, die hem in 1689 opzocht. Door zijn aanzienlijke positie had Valletta enige vrijheid om de cartesiaanse filosofie te bestuderen zolang hij maar niet publiceerde. Toch kwam hij met de Inquisitie in conflict toen in 1691 Napels een nieuwe aartsbisschop kreeg. Samen met Giovanni Baptista Benedetti, de rector van het jezuïetencollege, startte de aartsbisschop een campagne tegen de ‘filosofi moderni’. Daarop schreef Valletta de Lettera in difesa della modernafilosofia, die diverse malen werd gekopieerd en in manuscript van hand tot hand ging. Een opmerkelijk geschrift is zijn brief aan de paus van maar liefst 200 bladzijden, die hij schreef met toestemming van het stadsbestuur.Ga naar voetnoot34. Verder schreef hij een Istoria filosofica, waarin hij juist de ‘onwetendheid van de scholastieke filosofie de bron van ketterij’ noemde.Ga naar voetnoot35. Het laten circuleren van geschriften in handschrift is kenmerkend voor het Italiaans cartesianisme van het eerste uur. De Napolitaanse jurist Francesco d'Andrea (1625-1698) koos dezelfde tactiek als zijn vriend Valletta. In 1697 en in het begin van 1698 schreef hij twee aanvallen op Benedetti van respectievelijk 400 en bijna 200 bladzijden.Ga naar voetnoot36. Onder de cartesianen in Napels treffen we opmerkelijk veel juristen aan zoals Valletta en D'Andrea. Zij hadden belangrijke bestuurlijke en maatschappelijke posities, waardoor ze zich meer vrijheden konden veroorloven. | |
[pagina 79]
| |
De belangrijkste is wellicht Costatino Grimaldi (1667-1750).Ga naar voetnoot37. In 1709 werd hij lid van het college van de koning, waar hij zich inzette om de invloed van de clerus te beperken. Onder invloed van de cartesiaanse beweging rond de bibliotheek, veranderde ook het klimaat aan de universiteit. Giovanni Battista Capasso (1671-1746), een professor in de rechten met cartesiaanse sympathiën, schreef net als Valletta een geschiedenis van de filosofie, van Adam tot Descartes, in vier boeken.Ga naar voetnoot38. Het kan geconcludeerd worden dat in de kringen van de gegoede burgerij, het stadsbestuur, de handelaars, het cartesianisme begon. Het is echter moeilijk om een goed beeld te krijgen van de schaal waarop de filosofie van Descartes werd bestudeerd. Waarschijnlijk speelde een groot deel van de discussie zich af buiten de schriftcultuur; daarbij is het onduidelijk op welke schaal de manuscripten hebben gecirculeerd. De receptie van het cartesianisme in Italië ging een nieuwe fase in toen de manuscripten ook werden gepubliceerd. Grimaldi speelde hierin een voortrekkersrol. Ook hij schreef een verdediging tegen Benedetti, maar hij was de eerste die deze liet drukken: Riposta alla la Lettera Apologetica in difesa della teologica scolastica di Benedetto Aletino (1699). Op de titelpagina staat als plaats van uitgave Keulen genoemd, maar het traktaatj e was gedrukt in Genève en vervolgens Napels ingesmokkeld. In 1702 kreeg een tweede pamflet werd ook in het buitenland gedrukt, voor een derde pamflet vond Grimaldi een jaar later een drukker in Napels; beide pamfletten hadden net als de eerste valselijk Keulen in het impressum.Ga naar voetnoot39. Door een verandering in de politieke context was het mogelijk geworden clandestien cartesiaanse teksten uit te geven. In 1702 was de Spaanse successie-oorlog uitgebroken; de macht van de Spaanse onderkoning brokkelde af. Dit maakte verscheping van buitenlandse drukken problematisch, maar zorgde er tegelijkertijd voor dat het toezicht van de autoriteiten verslapte. Zo ontstond een markt waar buitenlandse cartesiaanse drukken schaars waren en tegelijkertijd wel een vraag was naar deze teksten. Daarom zou men meer Italiaanse Descartesdrukken verwachten aan te treffen ondanks de censuur; boeken van Descartes zijn dan immers winstgevende handelswaar. Het blijft vreemd dat er geen Italiaanse Descartesdrukken uit deze beginperiode zijn gevonden; als de teksten van Descartes een rol speelden in de polemiek met Benedetti zouden immers er ook edities van Italiaanse drukkers aangetroffen zouden moeten worden. Na een bezoek aan de Biblioteca Casanatense in Rome kwam de oplossing dichterbij. In deze bibliotheek bevinden zich twee exemplaren van Descartes' Meditationes, met op het titelblad ‘Amsterdam 1709’.Ga naar voetnoot40. Dit had een editie | |
[pagina 80]
| |
kunnen zijn, die net als de drukken van Elzevier geëxporteerd werden naar Italië, maar met deze editie is meer aan de hand. De daadwerkelijke plaats van herkomst is Italië.Ga naar voetnoot41. Dit verklaart waarom in Nederlandse bibliotheken geen exemplaren van dit boek gevonden kunnen worden. De Principia-vertaling van Barbapiccola blijkt niet de eerste Italiaanse Descartesdruk te zijn. De editeur van de Meditationes heeft behalve het valse impressum weinig moeite gedaan om de herkomst van het boek te verdoezelen. Zijn naam heeft hij verzwegen, maar het vermoeden bestaat dat het werk bezorgd is door Gioacchino Poeta, een Napolitaanse arts.Ga naar voetnoot42. Het boek begint met een dedicatiebrief aan Josephus de Angelis, waarmee de editeur bescherming zoekt voor dit riskante boek. De Napolitaanse afkomst van De Angelis verraadt waar het boek vandaan komt, en ook voor tijdgenoten zal dit meteen duidelijk zijn geweest.Ga naar voetnoot43. Natuurlijk moest de adressant niet in verlegenheid worden gebracht door een heterodoxe tekst aan hem op te dragen. Daarom is het gehele boek erop gericht om te laten zien hoe de cartesiaanse filosofie past in de Italiaanse katholieke traditie. Hiervoor heeft de editeur enige kunstgrepen moeten uitvoeren. Na de brief volgt een korte schets van het leven van Descartes. Er wordt benadrukt dat Descartes in een goede relatie stond met de katholieke kerk. Uiteraard wordt niet verteld dat Descartes uit angst voor een veroordeling Le Monde niet publiceerde; daarentegen wordt de ontmoeting van Descartes met kardinaal Barberini in Parijs in 1625 breed uitgemeten.Ga naar voetnoot44. Daarna volgen de Meditationes zelf, maar de Appendix met Objectiones en Responsiones die in elke andere editie te vinden is, ontbreekt. Deze polemische toevoeging zou lezers aan het twijfelen kunnen brengen over de theologische correctheid van de tekst. Daarom heeft de editeur in plaats van de Appendix zelf een commentaar toegevoegd. In zijn verhandeling wordt een toelichting gegeven op de tekst en worden aanwijzingen voor de interpretatie gegeven. Hierbij heeft de editeur overigens zelf wel van de oorspronkelijke appendix gebruik gemaakt. Er vindt | |
[pagina 81]
| |
dus geen discussie meer plaats, maar door te wijzen op de literaire vorm van de meditatie wordt het werk geplaatst in de katholieke traditie. Net als bij Barbapiccola hebben we hier te maken met een adaptatie van een werk van Descartes aan de Italiaanse situatie; deze keer niet door een vertaling maar door een bewerking. Eenmaal alert geworden op valse impressa bleek ook deze Meditationes uit 1709 niet de eerste Italiaanse Descartesdruk te zijn. In enkele Romeinse bibliotheken vond ik exemplaren van een editie van de Opuscula Posthuma, gepubliceerd volgens het titelblad in 1704 bij de uitgeverscompagnie van Blaeu, Janssonius-Van Waesberge, Boom en Goethals in Amsterdam.Ga naar voetnoot45. In het standaardwerk De Amsterdamse boekhandel uitte Van Eeghen al het vermoeden dat het een nadruk betrof van de eerste editie uit 1701 van hetzelfde uitgeversgezelschap.Ga naar voetnoot46. De eerste twijfels aan de echtheid van het impressum zijn te vinden in de catalogus van de Biblioteca Casanatense, gedrukt in 1768.Ga naar voetnoot47. Tot nu toe was er echter nog geen bewijs gevonden dat het boek daadwerkelijk in Italië gedrukt was. Bestudering van het watermerk in een aantal exemplaren heeft uitgewezen dat het werk zeer waarschijnlijk in de buurt van Rome is gedrukt: op alle vellen vindt men als teken de Romeinse wolf.Ga naar voetnoot48. Gezien de actieve bestudering van de filosofie van Descartes in Napels op dat moment, zou men kunnen veronderstellen dat het werk in Napels gedrukt is. Om dit aan te tonen is echter een uitgebreide studie nodig van het typografisch materiaal van drukkers in Napels rond 1700 en hiervoor ontbreekt vooralsnog het benodigde apparaat. De conclusie lijkt gerechtvaardigd, dat niet Barbapiccola's Principi, noch de Meditationes uit 1709, maar de nadruk van de Opuscula Posthuma de eerste druk is van Descartes in Italië. | |
SamenvattingNa de bovenstaande bevindingen laat de receptie van Descartes in Italië zich als volgt beschrijven. In tegenstelling tot wat men zou verwachten op basis van de tot nu toe bekende Italiaanse drukken, is er geen sprake van een plotselinge introductie van Descartes in de volkstaal met Iprincipi in 1722. De twee drukken met een vals impressum maken het mogelijk om zicht te krijgen | |
[pagina 82]
| |
op de geleidelijke ontwikkeling die de verspreiding van Descartes in Italië doormaakte. Het Italiaans cartesianisme kende een moeizame start door de sterke invloed van de katholieke kerk. Dit had tot gevolg dat de bestudering van de nieuwe filosofie in eerste instantie uitsluitend in besloten kring plaats- vond. In deze context ontstonden de eerste Italiaanse cartesiaanse geschriften, die circuleerden in handschrift aan het eind van de zeventiende eeuw. Aan de universiteiten kregen de ‘filosofi moderni’ aanvankelijk geen voet aan de grond. De introductie van de cartesiaanse filosofie verliep daarmee ten opzichte van andere Europese landen in omgekeerde volgorde. Het cartesianisme verspreidde zich niet van binnen de universiteiten naar de samenleving daar buiten, maar van buiten naar binnen. Terwijl in Nederland de predikanten hun gemeenten verdedigden tegen progressieve ideeën uit de academies, probeerden de Italiaanse theologen de universiteiten vrij te houden van onorthodoxe denkbeelden van buiten. De integratie van deze twee werelden is een interessante fase in de ontwikkeling van het Italiaans cartesianisme. De Meditationes uit 1709 geeft de verschuiving aan in de receptie van Descartes die op dat moment plaatsvond. Geheel in traditie is de tekst gepubliceerd in het Latijn, nieuw is echter dat nu ook in een Italiaanse editie de metafysica aan de orde komt. De bewerking van de tekst geeft inzicht in het functioneren van het werk in een nieuwe, Italiaanse context. Oorspronkelijk ging Descartes in dit werk de discussie aan met de traditioneler ingestelde filosofen en theologen van zijn tijd. De Meditationes konden zo als wegbereider fungeren voor de controversiëlere natuurfilosofie, die uiteengezet wordt in de Principia. In de Italiaanse situatie heeft het boek de functie van wegbereider gehouden, maar dit wordt op geheel andere wijze vormgegeven. De polemiek heeft plaatsgemaakt voor een adaptatie aan de traditie en slaat zo de brug tussen de oude en de nieuwe filosofie. Dit proces van acceptatie vond plaats in de eerste tien jaar van de achttiende eeuw. De twee ‘nieuwe’ Italiaanse Descartesdrukken uit 1704 en 1709 getuigen van deze spannende periode in het Italiaans cartesianisme. Er moeten echter meer van zulke Cartesiaanse drukken te vinden zijn met valse impressa. Op dit gebied valt nog veel te ontdekken: de Opuscula (1704) en de Meditationes (1709) zijn waarschijnlijk nog maar het topje van de ijsberg. | |
[pagina 83]
| |
The reception of Descartes in Italy 1700-1720This article discusses the reception of Descartes in Italy between 1700 and 1720. It was thought until recently that the first Italian edition of Descartes dates from 1724: an Italian translation of Principia by Giuseppa Barbapiccola. Elsewhere in Europe, Descartes was known much earlier, and several translations had been published in French, Dutch, English and other languages. The apparently sudden introduction of Descartes in Italy in the vernacular is an anomaly in the European Descartes reception as a whole and can be explained only partly by the strong position of the Catholic church, which had included Descartes' works in the Index. In Naples, some Cartesian influences may be discerned by the end of the seventeenth century. In the private library of Giuseppe Valletta (1636-1714) forbidden books were available, but it was as yet impossible to publish anything on them. This changed shortly after the turn of the century. Bibliographical research in some libraries in Rome has shown that the translation of Principia was in fact not the first Italian Descartes edition, for even though in both Opuscula (1704) and Meditationes (1709) Amsterdam is given as the place of publication, both were actually printed in Italy. Contrary to what happened in other European countries Cartesian philosophy was introduced in Italy in an opposite direction: not from within the universities to society, but vice versa. The two editions with a false titlepage bear witness to this development, which, until now, we knew little about. |
|