De Achttiende Eeuw. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
Jan Snoek
| |
[pagina 132]
| |
Traditionele zekerheden zijn die welke we door onze opvoeding meekrijgen en die hun status ontlenen aan het gezag dat we toekennen aan hen die ze ons geleerd hebben. Religieuze zekerheden behoren in overgrote meerderheid tot deze categorie, maar ook de zekerheid over wat we van anderen mogen verwachten als we ons wel of niet houden aan de in onze gemeenschap geldende gedragsregels. Deze zekerheden zijn per definitie cultuur-gebonden. Ze gelden voor allen binnen eenzelfde cultuur, maar niet voor hen die tot een andere cultuur behoren. En mét die culturen komen ze op en verdwijnen ze weer. Ervaringszekerheden, tenslotte, zijn die zekerheden die we ontlenen aan onze eigen, strikt persoonlijke, ervaring. Of engelen wel of niet bestaan, daarover kan je rationeel discussiëren. Traditioneel kan ons zulks al dan niet zijn bijgebracht. Maar wie ooit zelf een engel gezien heeft wéét gewoon dat ze bestaan. Daar is dan geen discussie meer over mogelijk. Alleen, die zekerheid geldt slechts voor hemzelf. Ze is niet overdraagbaar. Je kan er wel van getuigen. En als anderen je dan geloven wordt jouw ervaringszekerheid voor hen een - nieuwe - traditionele zekerheid. Ik denk dat iedereen zekerheden van alle drie deze soorten kent. Onze totale bestaanszekerheid is een mix van alle drie. Maar ze hoeven natuurlijk niet voor iedereen in dezelfde verhouding aan onze bestaanszekerheid bij te dragen. | |
Rationalisme en esoterie versus traditieVanuit deze driedeling bezien is het irrationele dus de som van traditie en ervaring. In ‘Werther’ staan nu juist die twee tegenover elkaar. Goethe houdt zich hier dus niet bezig met de dualiteit rationeel-irrationeel, maar met de tegenstelling: traditie versus persoonlijke ervaring. En hij kiest ook: voor de persoonlijke ervaring en tegen de traditie. Als we de achttiende eeuw analyseren blijkt steeds weer dat er sprake is van een zich afzetten tegen de heersende feodale traditie van altaar en troon, uiteindelijk culminerend in de Franse Revolutie. Met de woorden van Joachim von der Thüsen: ‘Er was een verlangen naar het schudden van de sociale en politieke wereld. “De oude muren moeten vallen.” Normen, standsverschillen en absolutistische instituties waren de oorzaak van kunstmatige scheidslijnen en werden opgevat als muren die tussen de mensen in stonden. Ook op andere gebieden verlangde men dat de muren zouden vallen: “Val om, val om, muren!” riep de toneelschrijver Mercier het klassieke hiërarchische systeem van de literaire genres toe.’Ga naar voetnoot2. Welnu, wie - al dan niet door zijn omgeving daartoe gedwongen - vraagtekens zet bij zijn traditionele zekerheden, zal geneigd zijn te proberen, ter compensatie, zijn rationele en ervaringszekerheden te versterken. En zo zien we in de achttiende eeuw inderdaad een opbloei van aandacht voor zowel rationaliteit als ook persoonlijke beleving. De zich ontwikkelende wetenschap | |
[pagina 133]
| |
vergroot het arsenaal van rationele zekerheden, terwijl de behoefte aan meer persoonlijke beleving zijn neerslag vindt in bewegingen als het piëtisme, maar ook in de diverse esoterische stromingen. In zekere zin kunnen we dus zeggen dat rationalisme en esoterie gemeen hadden dat ze een alternatief vormden voor een - bewust of onbewust - als achterhaald, verouderd, en remmend ervaren traditie. Laat ik mij haasten om het misverstand te voorkomen als zou men zich in de achttiende eeuw tegen traditie als zodanig hebben afgezet. Niets is minder waar. Waar men zich tegen afzette was de feitelijke vorm die de tradities van de Westerse cultuur toen hadden aangenomen. De feodale staatsvorm was verworden tot een kluwen van elkaar bevechtende machthebbers die, in plaats van hun mensen te beschermen, ze juist meesleurden in een voortdurende toestand van oorlogen en oorlogjes waaronder de gewone man juist veel te leiden had. Zo waren de Britse eilanden gedurende de zeventiende eeuw vrijwel onafgebroken in een reeks van oorlogen en burgeroorlogen verwikkeld. De kerk kwam er al niet beter af dan de staat. Diverse praktijken binnen de roomskatholieke kerk, zoals de heiligenverering, stonden al geruime tijd zowel van binnen uit als van buiten af onder scherpe kritiekGa naar voetnoot3., getuige bijvoorbeeld de veelzeggende titel van Conyers Middletons A Letter from Rome, shewing an exact conformity between Popery and Paganism uit 1729. Maar ook de reformatie was, met zijn vele splitsingen in steeds kleinere sectarische kerkjes, niet in staat om enig redelijk denkend mens het vertrouwen te geven dat hier de oorspronkelijke zuivere christelijke traditie werkelijk hersteld was. En hoeveel van de oorlogen en burgeroorlogen waren niet godsdienstoorlogen? Als men al zekerheden kon ontlenen aan enige traditie, dan was dat dus niet aan de actuele vorm die de heersende traditie van de Westerse cultuur te bieden had. Waar men wel terecht kon, was bij de mythische tradities: de tradities die gezien konden worden als de oorspronkelijke zuivere vorm waarvan de huidige slechts een verworden restant was.Ga naar voetnoot4. Voor zulke oer-tradities had men de keuze uit een aantal alternatieven. Zo was er de idee van de ‘natuurlijke religie’: die religie waartoe de eerste mensen uit zichzelf gekomen moesten zijn op grond van hun ingeboren religieuze neiging, en zoals ieder mens die zou bedenken indien hij niet gehinderd zou zijn door toevallige omstandigheden die hem in een verkeerde richting voerden.Ga naar voetnoot5. Een tweede idee, aangehangen door bijvoorbeeld Henry More, was dat God de beste vorm van religie aan Mozes geopenbaard had, en dat deze, voor de goede zoeker, in de kabbala nog te vinden zou zijn. Als derde was er de idee dat het oer-christendom de ware religie zou behelzen. Natuurlijk waren deze drie ideeën onderling ook | |
[pagina 134]
| |
weer te combinerenGa naar voetnoot6. - tenslotte kon God natuurlijk niet via Mozes één, en via Jezus een andere religie geopenbaard hebben. Zo kon ook het idee ontstaan dat Jezus slechts een hervormer geweest was die de, in de loop der tijd verworden, joodse religie in haar oorspronkelijke zuivere vorm had willen herstellen. En natuurlijk kon je niet verwachten dat God de mens een ingeboren religieuze neiging geschonken had die niet overeenkwam met een neiging tot de waarheid, zodat natuurlijke religie en jodendom eigenlijk niet anders waren dan christendom avant la lettre.Ga naar voetnoot7. De klassieke formulering van deze these is Matthew Tindal's Christianity as Old as the Creation: or the Gospel, a Republication of the Religion of Nature van 1730.Ga naar voetnoot8. Een aardig voorbeeld van zo een combinatie vinden we ook in de eerste van de ‘Charges of a Free-Mason’ zoals geformuleerd in Andersons Constitutions van 1723, het eerste wetboek van de eerste Grootloge van vrijmetselaren: ‘I. Concerning God and Religion. Diverse aspecten van deze text kunnen ons nu opvallen - en ik zal niet proberen uitputtend te zijn. In de eerste plaats zien we dat de ‘ancient Times’ geplaatst worden tegenover het heden: ‘in ancient Times Masons were charg'd in every Country to be of the Religion of that Country or Nation, whatever it was’: kennelijk waren vroeger alle religies nog betrekkelijk zuiver en goed. Nu is dat echter anders. Daarom ‘'tis now thought more expedient only to oblige them to that Religion in which all Men agree’; een duidelijke verwijzing naar de Natuurlijke Religie. Ook de expressie ‘to be good Men and true, or Men of Honour and Honesty’ past in dit kader. Zo was ook voor Tindal ‘True Religion, a constant Disposition of Mind to do all the Good we can, and thereby render ourselves acceptable to God in answering the End of his Creation’.Ga naar voetnoot9. Maar dan volgt die merkwaardige formulering: ‘by whatever Denominations or Persuasions they may be distinguish'd’. Met deze ‘Denominations or Persuasions’ bedoelde de presbyteriaanse predikant Anderson zeker niet elke willekeurige | |
[pagina 135]
| |
religie, maar slechts elke willekeurige christelijke religie. De ‘natuurlijke religie’ (‘that Religion in which all Men agree’) was voor Anderson dus het zelfde als de kern van elke christelijke religie: het goede oer-christendom. Maar naast de ‘natuurlijke religie’, het oer-jodendom en het oer-christendom waren er ook nog meer exotische mythische tradities. Immers, alles was mis gegaan met de bouw van de Toren van Babel.Ga naar voetnoot10. Door de daarop volgende spraakverwarring was de oorspronkelijke taal waarin Adam de dingen hun ware naam gegeven had, vervangen door een groot aantal inferieure talen, waarin het niet meer mogelijk was om de dingen op de juiste manier uit te drukken. Wat nou als de oorspronkelijke taal een geschreven vorm gekend had waarin eveneens de dingen afgebeeld werden zoals ze werkelijk waren? En wat als dit schrift nog zou bestaan? Dan zou je weer toegang hebben tot de taal van Adam, en daarmee tot de oorspronkelijke zuivere religie. Twee soorten schrift kwamen hiervoor in aanmerking: het Chinees en het Egyptisch. En zo werden constructies bedacht waarin werd uitgelegd hoe, na de zondvloed, Noach of één van zijn zonen de grondlegger werd van de Chinese of Egyptische cultuur. Laat ik mij hier tot Egypte beperken. Athanasius Kircher had in 1653 zijn Alchimia hierogliphica over de Egyptische hiërogliefen gepubliceerd en in 1652-1654 een vierdelig werk Oedipus Aegypticus over Egypte geschreven. In de achttiende eeuw vinden we dit thema terug bij bijvoorbeeld dom Joseph-Antoine Pernety.Ga naar voetnoot11. Deze benedictijn is vooral bekend als de leider van de esoterische groep die hij in Berlijn aantrof en meenam naar Avignon, waardoor ze bekend werd onder de naam van ‘Illuminés d'Avignon’. Lang daarvoor schreef hij echter al zijn Fables égyptiennes et grecques dévoilées dat in 1758 in Parijs gepubliceerd werd. Ook de door Giuseppe Balsamo - beter bekend als Alexander Cagliostro - omstreeks 1775 opgezette ‘Maçonnerie Egyptienne’ behoort tot de systemen die in het oude Egypte een wijsheidstraditie zien waaraan ook de achttiende-eeuwse mens nog zekerheid ontlenen kan. Dat David HumeGa naar voetnoot12. in zijn The Natural History of Religion van 1757 al de nu genoemde mythen over een goede oude religie doorprikte en, volgens Harrison, ‘had been bold enough to imply that all religions were merely socially acceptable superstitions’Ga naar voetnoot13., maakte weinig indruk op de ontwikkelingen in de Westerse esoterie. De egyptomanie kwam pas tot zijn grootste bloei na Napoleons veldtocht naar Egypte in 1798, waarbij de steen van Rosette werd ontdekt die de sleutel zou worden tot de ontcijfering in 1822 door Jean-François Champollion van het Egyptische schrift. De ontdekking, een eeuw later, van het graf van Toetanchamon (1922), gaf er weer een nieuw elan aan, dat tot in onze tijd merkbaar is. Ook de idee van de éne ideale oergods- | |
[pagina 136]
| |
dienst verdween niet. Het pérennialismeGa naar voetnoot14. van René Guénon, Frithjof Schuon en Ananda Coomaraswamy gaf er sinds het tweede kwart van de twintigste eeuw weer een nieuwe impuls aan, en zo heeft het tot in onze dagen zijn aanhangers. Dat is ook niet verwonderlijk. Wanneer de voorhanden zijnde contemporaine traditie als gedegenereerd ervaren wordt, kan deze niet meer als bron van zekerheden functioneren. We zien dan dat, ter compensatie, gezocht wordt naar geïdealiseerde mythische tradities die men in de ‘oudheid’ veronderstelt aanwezig geweest te zijn. Deze situatie treffen we in de achttiende eeuw evenzeer aan als in onze tijd. | |
Relativering van de tegenstelling rationalisme versus esoterieOpmerkelijk is echter dat het veelal dezelfde mensen zijn die actief participeren in zowel de wetenschapsbeoefening als de diverse esoterische bewegingen. Newton, die - toegegeven - eigenlijk vooral tot de zeventiende eeuw gerekend moet worden, kennen we natuurlijk vooral van zijn natuurkundige ontdekkingen. Maar hij was ook een actief alchemist.Ga naar voetnoot15. En Desaguliers, die bij Kelly in Oxford experimentele natuurkunde studeerde en vele wetenschappelijke werken publiceerde, was ook één van de grondleggers van de moderne vrijmetselarij.Ga naar voetnoot16. Swedenborg was een vermaard wetenschapper, die zijn - op zijn droom-ervaringen gebaseerde - esoterische systeem als volkomen ‘redelijk’ beschouwde. Dit zijn natuurlijk voorbeelden van vermaarde personen, maar ik denk dat iets dergelijks ook voor minder beroemde achttiende-eeuwers geldt. Kennelijk ervoeren zij wetenschap en esoterie niet als onverenigbaar. Daar zijn inderdaad goede redenen voor. In de eerste plaats is de moderne wetenschap, zoals die zich in de achttiende eeuw ontwikkelde, niet uit de lucht komen vallen. De vragen van die wetenschap waren helemaal niet nieuw. Al vanaf de klassieke oudheid vraagt de mens naar de principes achter de natuurlijke verschijnselen. De manieren om naar antwoorden op die vragen te zoeken, en de dan gevonden antwoorden, zijn steeds het product geweest van door de heersende cultuur gegeven paradigmata. Pas het tot zijn grenzen verkennen van de heersende paradigmata maakt een overstap naar een volgend paradigma, en daarmee een nieuwe benadering, mogelijk. Zo is de ontwikkeling van de moderne, op experimenten gebaseerde, wetenschap ondenkbaar voordat het belang van experimenteel werk in de context van de alchimie volledig duidelijk was geworden.Ga naar voetnoot17. Hier is dus minder | |
[pagina 137]
| |
sprake van een radicale breuk met het verleden en een plotselinge bekering tot een volledig andere benadering, dan wel van een continu proces van groei en ontwikkeling. Ten tweede heeft de filosofie van de Verlichting duidelijke wortels in diverse esoterische tradities.Ga naar voetnoot18. Zo werd het vooruitgangsidee onder andere gevoed door de beroemde apocalyptische passage uit de Asclepius, die door de bloei van het Hermetisme in de Renaissance brede bekendheid gekregen had. En Allison Coudert constateert: ‘within [the Kabbala denudata] one can find the basis for the faith in science, belief in progress, and commitment to religious toleration characteristic of the best aspects of western culture. Voltaire and his fellow philosophes rejected all revealed religion, particularly Judaism, as the antithesis of reason; but an analysis of the creative ways in which men like Van Helmont interpreted Scripture with the help of the Jewish Kabbalists reveals how heavily indebted Enlightenment thought was to the occultism of the previous century.’Ga naar voetnoot19. Een element dat in dit kader mogelijk ook een rol gespeeld heeft lijkt mij de, uit oudere esoterische stromingen afkomstige, leer van de twee Boeken, waaruit God gekend kan worden: de Bijbel en de Natuur. In de achttiende - en eigenlijk al vanaf het eind van de zeventiende - eeuw verliest de Bijbel steeds meer aan gezag. De mensen werden er niet minder religieus om. Ze wendden zich echter om God te leren kennen steeds meer tot de natuur. Zeker is dat het natuurwetenschappelijk onderzoek in de achttiende eeuw nog weinig gedreven wordt | |
[pagina 138]
| |
door motieven van technologische benutting ten behoeve van persoonlijke winst, zoals we dat vanaf de negentiende eeuw kennen; veeleer is het ingegeven door een oprechte fascinatie door de ‘wonderen der natuur’ waarin de schoonheid van Gods Schepping manifest is. De mensen uit de achttiende eeuw zagen zichzelf dus niet als geplaatst voor de keuze tussen rationeel en irrationeel. Inderdaad is dit onderscheid pas naderhand ontstaan. De oudste mij bekende bron is Schillers invloedrijke Über die ästhetische Erziehung des Menschen van 1795. Schiller verklaart hierin de verwording van de Franse Revolutie uit de eenzijdige praktische oriëntatie van de politieke hervorming.Ga naar voetnoot20. De romantici verwierpen in navolging van Schiller de Verlichting als te eenzijdig rationalistisch en stelden daar een nieuwe waardering voor het irrationele tegenover. Het is pas uit deze periode dat de tegenstelling rationeel versus irrationeel dateert. Dit beeld is sindsdien bij ons geblevenGa naar voetnoot21., en eigenlijk pas de laatste decennia min of meer ontmaskerd.Ga naar voetnoot22. In de woorden van Monika Neugebauer-Wölk: ‘Mit dem Ende der Aufklärung verliert das esoterische Denken seine Einbettung in die Entwicklungsprozesse der anerkannte intellektuellen Kultur - es verliert seine Funktion für diese Entwicklung. Aber eben mit dem Ende der Aufklärung, nicht mit ihrem Beginn! Frühneuzeitliche Rationalität ist nicht in gleicher Weise von metaphysischer Spekulation abgegrenzt wie in unserer Zeit. Es geht an der Substanz des esoterischen Weltbildes mit seiner spezifischen Verbindung religiöser Glaubensinhalte mit Denkelementen frühneuzeitlicher Wissenskonzeption völlig vorbei, alle seine Erscheinungsformen unterschiedslos mit den Begriff des Irrationalen zu belegen. Selbstverständlich ist frühneuzeitliche Esoterik aus der Sicht des 19. und 20. Jahrhunderts irrational. Aber was ist mit dieser Feststellung gewonnen? Rationalität ist nichts Fertiges, das sich plötzlich und unvermittelt Bahn bricht. Rationales Denken des modernen Typs entsteht aus spezifischen Vor- und Übergangsformen, die sich auch als Denkstile frühneuzeitlicher Esoterik verstehen lassen. Zu dieser Entstehungszeit des Weltbildes der Gegenwart gehört auch noch das 18. Jahrhundert. Man hat frühneuzeitliche Rationalität viel zu lange mit der Ratio der Moderne verwechselt.’Ga naar voetnoot23. | |
[pagina 139]
| |
Verlichte esoterieWe hebben nu dus gezien dat esoterie en rationaliteit in de achttiende eeuw als stromingen niet als onverzoenbaar ervaren hoefden te worden, ja, zelfs dat de Verlichting duidelijke wortels heeft in esoterische bronnen. Maar de relatie tussen die twee gaat nog verder. Zo blijkt bijvoorbeeld dat een beweging als de vrijmetselarij enerzijds een paraplu geweest is waaronder allerlei esoterische erfenissen ondergebracht konden worden, en anderzijds een grote stimulator en verspreider van de Verlichting. De aanhangers van diverse - soms uitdrukkelijk - esoterische groeperingen uit de achttiende eeuw noemden zichzelf ‘verlichten’.Ga naar voetnoot24. Te denken valt bijvoorbeeld aan de Illuminaten-Orde van Weishaupt of de Illuminés d'Avignon. Niet voor niets gaf Frick zijn overzichtswerk over de ‘Gnostisch-theosophische und alchemistisch-rosenkreuzerische Geheimgesellschaften bis zum Ende des 18. Jahrhunderts’ dan ook de titel Die Erleuchteten.Ga naar voetnoot25. Dat waarschuwt ons dat het concept ‘Verlichting’ in de achttiende eeuw zelf meer dan één betekenisaspect heeft, en dat daarin ook is meebegrepen het aspect van de persoonlijke ervaring van een ‘hogere werkelijkheid’. En het zoeken naar die ervaring staat centraal in de achttiendeeeuwse esoterie.Ga naar voetnoot26. Mogelijk speelt ook een misverstand mee - een misverstand dat we al eerder tegengekomen zijn en dat tot op de dag van vandaag bij velen bestaat - namelijk dat de ‘ouden’ een onvoorstelbare kennis en wij sheid bezaten - dat zij ware ‘verlichten’ waren - en dat die kennis en wijsheid in geheime genootschappen door de eeuwen heen doorgegeven zou zijn. De al genoemde apocalyptische passage uit de Asclepius is in zekere zin in lijn met dit idee. Daarin wordt immers gesteld dat de goede oude wereld ooit vergaan is en plaats heeft moeten maken voor een nieuwe, slechte wereld, maar dat uiteindelijk ook die weer plaats zal moeten maken, en dat dan de goede oude wereld weer hersteld zal worden: ‘Wanneer die toestand is ingetreden, dan zal de Heere en Vader, de god die de bouwmeester van het heelal (in opdracht) van de eerste en enige God is, het oog richten op de gebeurtenissen. Dan zal hij zijn wil, die het goede beoogt, laten opwegen tegen de chaos. Hij zal de dwaling een halt toeroepen. Hij zal het kwade uit de wereld zuiveren [...] tot hij zijn Kos- | |
[pagina 140]
| |
mos in zijn oorspronkelijke staat heeft hersteld en de oertijd terug heeft gebracht.’Ga naar voetnoot27. Velen lijken de esoterische genootschappen van de achttiende eeuw gebruikt te hebben om er de verlichtings-ideeën onder het mom van oeroude wijsheid te propageren en door te geven aan hen die zich afwendden van de traditie waarin ze opgegroeid waren en zochten naar andere - oude of nieuwe - maar in elk geval betere waarden. Zeker vinden we in de esoterische stromingen ideeën die uit de klassieke oudheid stammen. Zo is het telkens weer hameren op de ‘deugd van de matigheid’Ga naar voetnoot28. in de achttiende-eeuwse vrijmetselarij slechts te begrijpen tegen de achtergrond van het neo-pythagorismedebat dat toen speelde. Maar niets daarvan kan als geheime kennis beschouwd worden. De combinatie van deze oude ideeën met die van de Verlichting, in de context van een gezelschap met een aura van exclusiviteit, moet toen, net als nu, voor velen aantrekkelijk geweest zijn. Met name in Duitsland is de laatste decennia nogal wat onderzoek gedaan naar de rol die de vrijmetselarij gespeeld heeft bij de overgang van de traditionele feodale naar de nieuwe burgerlijk commerciële maatschappij.Ga naar voetnoot29. Uit dat onderzoek blijkt steeds weer dat juist het karakter van de vrijmetselarij als geheim genootschap de mogelijkheid bood om in een veilige, besloten omgeving te leren zich te gedragen overeenkomstig de nieuwe verlichtingsnormen: ‘Der Geheimbund ist die Form, in der Neues wachsen kann, geschützt vor dem Zugriff der umgebenden Gesamtgesellschaft’.Ga naar voetnoot30. | |
ConclusiesWe zien dus dat, in de achttiende eeuw, de heersende tegenstelling niet is die tussen rationeel en irrationeel, maar tussen traditioneel en, wat ik nu maar noemen zal, modern. Daarbij is modern een mix van wat wij nu onderscheiden | |
[pagina 141]
| |
als wetenschappelijk (toen ‘redelijk’ genoemd) en esoterisch. De oriëntatie van de wetenschapsbeoefening was echter niet die van ons nu, maar veeleer een gebruiken van het hoogste instrument dat God de mens geschonken had, namelijk de redeGa naar voetnoot31., om de Goddelijke werkelijkheid te doorgronden, door het bestuderen van Zijn Schepping als uitdrukking van Zijn Wezen. De verschillende esoterische bewegingen boden de mogelijkheid om dezelfde werkelijkheid te benaderen, maar dan langs wegen waar de nadruk vooral lag op het opdoen van persoonlijke ervaring. De naar verlichting-door-ervaring strevende esotericus en de naar kennis van het Goddelijke zoekende natuuronderzoeker zijn goed in één persoon verenigbaar en de diverse esoterische stromingen konden zo een wetenschap zeker propageren. Het idee dat er in de Verlichting geen plaats zou zijn voor het irrationele, en dat de Westerse esoterie tegenover de Verlichting zou staan, kon pas opkomen bij een generatie die het materialisme had leren kennen, en de voor de Verlichting kenmerkende positieve waardering van de Rede, ten onrechte, daarvoor versleet. | |
Rational and irrational: on the flourishing of esotericism in the eighteenth centuryDuring the eighteenth century, the central opposition was not that between ‘rational’ and ‘irrational’, but rather that between inflexible tradition and dynamic experience. This experience has two components: scientific (rational) and personal (irrational, esoteric). Both are understood as keys to ‘Enlightenment’, as two complementary ways of understanding resp. experiencing the Divine. Therefore, it is not really surprising to see the same persons active in both areas, and esoteric movements acting as propagators of ‘rational’ Enlightenment. The two were to be regarded as incompatible only during the nineteenth century, which created the opposition rational-irrational, and associated the first of these with materialism. |
|