De Achttiende Eeuw. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| |
Commentaar door Roel BoschHet is geen eenvoudige opgave om het mensbeeld van de protestantse Verlichting te schetsen. Buisman koos voor de insteek bij de discussie over de zinsnede, ‘onbekwaam tot enig goed’, gevoerd in de Nationale Vergadering en daarbuiten. Hij levert daarbij interessant materiaal, en alleen daarom al dient zijn bijdrage aan het debat gewaardeerd te worden. Toch plaats ik graag een aantal kanttekeningen, die mijns inziens in verder onderzoek naar de materie een rol zouden moeten spelen. 1. Externe autoriteiten moeten het afleggen tegen de dialogische en rationele vorm van het verwerven van inzicht, zo zou ik in het verband van dit debat de Verlichting kunnen typeren. Kist, door Buisman geciteerd, neemt het op voor de tekst van de catechismus, niet omdat hij de catechismus ziet als een gezaghebbende autoriteit, maar als een gewaardeerde gesprekspartner, die mee mag doen in het redelijk debat. Daarmee treedt hij in de lijn die we bij Antonius van der Os al zagen, toen deze opmerkte dat God aan ons wel eens meer licht kon hebben gegeven dan aan de Dordtse vaderen.Ga naar voetnoot1. Kist is er, anders dan zijn opponent, van overtuigd dat de uitspraak van de catechismus niet kan strijden met de rede en gebruikt moderne tekstkritische middelen om zijn visie te onderbouwen. Het dogma wordt niet gezien als voorgeschreven en onloochenbare geloofswaarheid. Niet zonder reden beschouwen velen de laatste samenvatting van Gereformeerde Theologie, Bernardinus de Moors Commentarius perpetuus, 1761-1778, als het praalgraf van de gereformeerde theologie.Ga naar voetnoot2. Het dogma als voorgeschreven denkweg is verdampt, zo zouden we kunnen samenvatten. Discussies over het dogma zijn vaak troebel, omdat de verschillende gesprekspartners door hun oorspronkelijke loyaliteit aan oude teksten in zo'n debat zich anders uiten dan in ‘vrij werk’: preken, gedichten en dergelijke. De discussie over ‘onbekwaam tot enig goed’ levert om die reden ook geen duidelijk beeld op. 2. In een lijn met dit verdampte dogma is ook de armoede op het gebied van een uitgewerkt ethisch-filosofische mensbeeld te verklaren. De verlichte theoloog was niet geïnteresseerd in een passend ‘systema’, maar koesterde eerder een ideaal, een ‘wensbeeld’, waaraan de mens in Christus moest gaan beantwoorden. Men liet oude ideeën voor wat ze waren, en zette zich in voor een samenleving waarin mensen opgevoed werden tot goede burgers. De betrok- | |
[pagina 129]
| |
kenheid van predikanten uit alle kerkelijke richtingen bij initiatieven van ‘het Nut’ spreekt voor zich. In theologische geschriften weerspiegelt deze denkwijze zich in de overvloed aan pedagogische boekjes en godsdienstige liederen. Zouden we het mensbeeld van de protestantse Verlichting niet kunnen omschrijven met een woord uit een kindergedicht: ‘Ik ben een kind, van God bemind, en tot geluk geschapen’? De termen verschuiven van ‘onwil’ naar ‘onkunde’, van ‘bekering’ naar ‘opvoeding’. Het kwaad vinden we bij een van Buismans opinieleiders dan ook terug, slechts gelokaliseerd in ‘enkele monsters’. Alle andere mensen dienden vooruit gestuwd te worden. Een waardevrij mensbeeld, sterk door een hogere dogmatiek bepaald, of ook gestoeld op droge empirische gegevens, kon de protestantse Verlichting zich niet veroorloven. Gods goede aarde moest door goede mensen bewoond worden. 3. Verder onderzoek naar het mensbeeld van de protestantse Verlichting zou zich daarom kunnen baseren op pedagogisch materiaal, gezangen, dagboeken, alba amicorum. In deze bronnen werden de vormen minder door het verleden bepaald dan in het leerstellige debat. Zo bieden ze zicht op de wijze waarop de achttiende-eeuwse verlichte protestantse man en vrouw naar mensen keek. De schets die Anna van der Horst van Roelfzema geeft, in het ‘Stamboek’ van een voluit gerespecteerd voetiaans predikant, Ahasverus van den Berg, mag exemplarisch heten: ‘Dankbaarheid
Die van een vergenoegd, die van een vrolijk leven
verlicht door redensglanz en door haar kragt gesteven;
die van ene ed'le zigt door vriendschap voortgedreven,
tot blijdschap van zijn vriend de beste proev wil geven;
die naar gelijkheid met der Eng'lenrei wil streven
zij 't hart van spier tot spier met dankbaarheid doorweven.’Ga naar voetnoot3.
| |
Remarks by Roel BoschIn debates about ‘old’ questions theologians, also the more enlightened ones, kept using the old words, loyal as they were to their background. About the authority and the meaning of these words, however, they did not share their ancestors' ideas. This makes it hard to discern where old anthropology ends and new anthropology begins, when we look at dogmatic theology. | |
[pagina 130]
| |
However, ethics became far more important than dogmatic theology. Here, new words were introduced: instead of ‘unwillingness’ and ‘conversion’ came ‘improvement’ and ‘education’. Enlightened theologians believed in a better future: God's good earth as a place for God's good people. Another source of knowledge about the protestant anthropology in this period is the large number of pedagogic publications, hymnals and alba amicorum. This commentary discusses an example from a book by the renowned minister A. van den Berg, who wrote on such concepts as being satisfied, happiness, the power and the light of reason, friendship, equality with angels, and gratitude. |
|