De Achttiende Eeuw. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |||||
Commentaar door Joris van EijnattenHet artikel van Peter van Rooden, getiteld ‘Vroomheid, macht, Verlichting’, kan, denk ik, het beste worden beschouwd als de toepassing op een specifiek probleem van de centrale gedachte die ten grondslag ligt aan zijn in 1996 verschenen monografie Religieuze regimes.Ga naar voetnoot1. Dit boek is gebaseerd op de stelling dat een historicus die geïnteresseerd is in de sociale betekenis van religie, weinig zal kunnen aanvangen met een essentiële en tijdloze definitie van godsdienst. Godsdienst, en dat wil hier vooral zeggen: het christendom, wordt altijd geproduceerd binnen een bepaalde maatschappelijke en politieke context. In de terminologie van Van Rooden, wordt godsdienst door de tij d heen op verschillende manieren in de maatschappij ‘gelokaliseerd’. In zijn artikel heeft Van Rooden deze these nog eens uiteengezet en geïllustreerd aan de hand van het onderscheid tussen kunst en onderwijs. In de confessionele staat van de vroegmoderne tijd, stelt hij, neemt godsdienst een plaats in die vergelijkbaar is met de plek die thans wordt ingenomen door de kunst. Kunstliefhebbers en christenen worden geproduceerd door het in stand houden van publieke musea en publieke kerken. In de moderne natiestaat daarentegen is de positie van godsdienst vergelijkbaar met die van het onderwijs. Burgers en christenen worden geproduceerd door de innerlijke verwerking van beschavend en vormend onderwijs. Dit alles vormt de achtergrond waartegen Van Rooden in zijn artikel de verstandhouding tussen ‘religie en Verlichting’ aan de orde stelt. Van Rooden nu staat een grondige historisering voor, niet alleen van religie, maar ook van Verlichting. Hij betoogt dat de Verlichting een reactie was op het machtsmisbruik van de confessionele staat, zonder echter dat die confessionele staat en de daaraan verbonden sociale praktijken werden verworpen. Toen het voorwerp van de verlichte kritiek, namelijk de confessionele staat, in de late achttiende eeuw werd ingelost door de natiestaat, werd ook de Verlichting geschiedenis. Van een harmonie of conflict tussen religie en Verlichting is dus nauwelijks sprake. Verlichting was per definitie verweven met de religieuze orde van de confessionele staat. Het artikel van Van Rooden biedt een boeiende uitweg uit de impasse die er al jaren bestaat over de vraag, wat Verlichting nu eigenlijk is. Als er al zoiets als de Verlichting heeft bestaan, dan was zij een historisch verschijnsel dat om een nauwkeurige definitie vraagt. Het heeft daarom weinig zin, oeverloos te discussiëren over haar aard en wezen. Het gaat er slechts om, welke invulling je aan bepaalde begrippen wil geven en welke problemen je aan de orde wil stellen. Voor Van Rooden nu is Verlichting heel concreet een grotendeels door | |||||
[pagina 73]
| |||||
de elite uitgeoefende vorm van kritiek op het machtsmisbruik van de confessionele staat, een kritiek die per definitie de perken van de confessionele staat niet te buiten ging. Een dergelijke historisering aan de hand van een zorgvuldige invulling van begrippen lijkt mij een zinnige benadering van de geschiedenis. Maar ik zal mij als referent verder van mijn taak kwijten door een enkele kritische kanttekening te plaatsen bij het artikel van Van Rooden. Mijn kanttekening betreft de stelling dat de achttiende-eeuwse schrijvers die het machtsmisbruik van de confessionele staat bekritiseerden - de representanten dus van de Verlichting - ook de legitimiteit van die confessionele staat zonder meer aanvaardden. Ter illustratie ga ik kort in op de bekende, door Van Rooden aangehaalde tekst van Immanuel Kant, ‘Was ist Aufklärung?’, uit 1784.
Van Rooden interpreteert Kants ‘Was ist Aufklärung?’ als volgt. Ik citeer: ‘Verlichting heeft bovenal betrekking op godsdienst, en speelt zich af in een vrije, geleerde, schriftelijke en openbare ruimte, die radicaal van de sociale wereld en haar machtsverhoudingen gescheiden is, en die door de politieke macht in zijn meest uitgesproken vorm beschermd wordt.’ Op zichzelf is dit een verdedigbare samenvatting van ‘Was ist Aufklärung?’. Ik vraag mij echter af, of Van Rooden zich in zijn Kant-interpretatie niet sterk heeft laten leiden door de min of meer conventionele interpretatie van de Duitse Aufklärung als een fenomeen dat zich vooral heeft kunnen voordoen bij de gratie van verlichte despoten als Frederik II van Pruisen (onder wiens heerschappij ‘Was ist Aufklärung?’ tenslotte geschreven werd). ‘Was ist Aufklärung?’ laat zich ook anders interpreteren, namelijk als een kritiek op de confessionele staat als zodanig - weliswaar een zeer prudente kritiek, maar desalniettemin een kritiek die er niet om loog. Er staat in deze belangrijke tekst niet wat er staat. Om deze stelling toe te lichten zal ik nader ingaan op twee aspecten van Van Roodens interpretatie van ‘Was ist Aufklärung?’.Ga naar voetnoot2.
| |||||
[pagina 74]
| |||||
Op grond van deze contra-interpretatie van ‘Was ist Aufklärung?’ is het nauwelijks nog mogelijk om Kant op te vatten als een vertegenwoordiger van de Verlichting à la Van Rooden. Immers, Kant tastte de grondslagen aan van de confessionele staat. Hij oefende uit naam van de burger kritiek uit op de absolute heerser en zette het onderscheid tussen volk en geleerde elite op de helling. Moeten we deze Aufklärungs-tekst bij uitnemendheid derhalve maar schrappen uit de orthodoxe canon van de Verlichting, en hem inlijven bij de plechtige liturgie van de natiestaat? Van Roodens voorstelling van de moderniteit als een project van de natiestaat is belangrijk en uitdagend, maar zijn these impliceert in feite dat de Verlichting in landen als Duitsland en Nederland zich voortaan grotendeels aan het Verlichtingsonderzoek zou moeten onttrekken. Ik weet niet zeker of een rechtgeaard lid van de Werkgroep Achttiende Eeuw dáármee genoegen zal nemen. | |||||
Remarks by Joris van EijnattenVan Rooden defines the Enlightenment as a discourse in which the intellectual elite criticized the abuses of power by the confessional state, without, however, calling the legitimacy of that state into question. I would like to set this definition against Immanuel Kant's well-known text ‘Was ist Aufklärung?’. It | |||||
[pagina 75]
| |||||
is arguable that in this particular text Kant was, in fact, suggesting that relatively large sections of the population should comprehensively criticize the confessional state as such. Thus it seems that Van Rooden's definition of Enlightenment does not hold for much of what is now generally regarded as ‘Enlightenment’ in both Germany and the Netherlands. |
|