De Achttiende Eeuw. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Ans J. Veltman-van den Bos
| |
De Vriendenrol‘Ik spreek een heilig woord. Laat ons op 't hoogste lot zien.
Blint en onblint is één. De vromen zullen God zien.’
Met dit citaat, de slotwoorden van Huygens' dichtstuk Oogentroost, trachtte mr. Jacobus ScheltemaGa naar voetnoot1. in 1809 zijn vriendin een hart onder de riem te steken. In zijn bijdrage aan Moens' Vriendenrol prijst hij haar deugden en haar succes. Dat een Friese vrouw zoveel naam maakte, sprak hem als Fries wel aan. Scheltema stond in zijn laudatie bepaald niet alleen. Moens deelde naar hartenlust in de cultus van de vriendenrol, een afstammeling van het aloude | |
[pagina 22]
| |
album amicorum. De werkgroep Alba Amicorum heeft een inventarisatie gemaakt van het Nederlandse vriendenboek door de eeuwen heen, hetgeen resulteerde in een tentoonstelling in het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum te 's-Gravenhage in 1990.Ga naar voetnoot2. Moens' vriendenboek, dat sinds 1843 vermist was, is weer teruggevonden door de neerlandicus Jan van der Schaft. Het album is gevonden bij Peter Henry Moens, gepensioneerd marine-officier in Zuid-Engeland. Hij had een kist met Moens-parafernalia geërfd. Het album is volkomen gaaf, in leer gebonden en telt een kleine 160 bijdragen, ingeschreven tussen 1786 en 1840. Zelf schreef Moens ook in de vriendenboeken van anderen. Haar bijdrage is te vinden in de Vriendenrol van haar vriendin Adriana van Overstraten, een album dat qua uiterlijk identiek is aan dat van Moens en eveneens gedateerd 1787.Ga naar voetnoot3. De Vriendenrol van Adriana wijkt in zoverre af van die van Moens, dat de bijdragen in Adriana's album niet verder gaan dan 1812 en dat er naast familieleden en enkele letterkundigen weinig bekende namen in voorkomen. Adriana's virtuoze knipkunst weerspiegelt zich in de bijdragen, die bijna allemaal in het Nederlands zijn. Er komen meer tekeningen in voor dan in het album van Moens, niet zo verwonderlijk, vanwege de blindheid van Moens. Een broer van Adriana, Antoni van Overstraten, bezat ook een album, opgedragen aan de vriendschap, hoofdzakelijk gevuld met bijdragen van medestudenten, zoals toen gebruikelijk was. Deze goede wensen en citaten zijn veelal gesteld in het Latijn of Frans. Duidelijk is dat er vooraf een planning werd gemaakt. De lege pagina's zijn genummerd en de beoogde scribenten zijn vast genoteerd. Ook van Moens werd kennelijk een bijdrage verwacht, maar die is er nooit gekomen.Ga naar voetnoot4. Moens vulde enkele pagina's in de Philotheca van Ysbrand van Hamelsveld, die in 1763 begint met een prachtig bewerkte entree.Ga naar voetnoot5. Enkele vrienden van Moens staan in dit vriendenboek, dat overwegend Latijnse gedichten en spreuken kent, passend bij de universitaire wereld, waarin Hamelsveld (1743-1812) verkeerde. Rhijnvis Feith legde een ‘Dichterenrol’ aan en ontving zelfs na zijn dood bijdragen voor dat album. Zo schreef Moens haar bijdrage over het graf van Feith heen.Ga naar voetnoot6. Bilderdijk dichtte voor het album van Moens en hield er zelf ook een vriendenrol op na. Hij laakte het autografenjagen, dat onder studenten bon ton was.Ga naar voetnoot7. Het uit 1787 daterende album van Moens bevat een schat aan gegevens omtrent haar vriendenkring. Het boek is niet chronologisch geordend en | |
[pagina 23]
| |
waarschijnlijk later gebonden. Van tal van letterkundigen vindt men een bijdrage: Wolff en Deken, de Bilderdijks, Hendrik Tollens, de dichter van ‘Wien Nêerlands bloed’,Ga naar voetnoot8. Adriaan Loosjes, Bellamy's verloofde Francina Baane, Fenna Mastenbroek,Ga naar voetnoot9. Antoinette Ockerse-Kleijn,Ga naar voetnoot10. Margaretha de NeufvilleGa naar voetnoot11. en Anna Barbara van Meerten-Schilperoort.Ga naar voetnoot12. Een aantal van deze vrouwen was lid van de letterkundige genootschappen. Dat is duidelijk het klimaat waarin Moens haar vrienden en vriendinnen zocht en waarin zij zich als een vis in het water voelde.Ga naar voetnoot13. | |
Analyse vriendenrolPetronella Moens kan zeker niet beschuldigd worden van het verwaarlozen van haar familiebanden. Uit de Vriendenrol blijkt het tegendeel. Of ze ook een geliefd familielid was? Dat valt moeilijk te zeggen: voor het schrijven van albumteksten golden bepaalde conventies. De bijdrage in het album van T.W. Selle, Controleur ter Posterijen te Utrecht, is heel bijzonder, want Moens stuurde het op 8 september 1829 met een begeleidend briefje in eigen handschrift, een van de sporadische voorkomende eigenhandig geschreven stukjes van Moens.Ga naar voetnoot14. Petronella Moens bezat een uitgebreide vriendenkring in diverse plaatsen van ons land. Zij woonde achtereenvolgens in Kubaard, Aardenburg, Bergen op Zoom, Dordrecht, Den Haag en Utrecht en haar vriendenkring bewoog zich rond die woonplaatsen. Zij verbleef gedurende vele weken per jaar op de landgoederen van haar vrienden, die doorgaans tot de gegoede burgerij of het | |
[pagina 24]
| |
patriciaat behoorden. Talrijke geleerden telde zij onder haar kennissen en dat waren niet uitsluitend theologen. Haar oecumenische gezindheid blijkt uit de rijkgeschakeerde predikantenbijdragen aan de Vriendenrol, van doopsgezinden, lutheranen tot leden van de Église Wallone. Uit de vele bijdragen van letterkundigen uit haar tijd kan men opmaken dat zij in literaire kringen tamelijk bekend moet zijn geweest. Dit werd misschien mede veroorzaakt doordat zij zowel met patriotten als met meer monarchaal ingestelde schrijvers overweg kon. De receptiegeschiedenis van haar werk laat zien dat haar populariteit misschien veroorzaakt is door wat men ervoer als haar warme persoonlijkheid. Zij dwong respect af voor haar ijver en het doorzettingsvermogen dat zij toonde ondanks haar blindheid. Gevoelens van medelijden speelden hierbij ook een rol. | |
Friese vriendenTot de Friese vrienden behoorden Christiaan [Petrus Eliza] Robidé van der Aa, secretaris van de maire in Sneek in 1813, tot hij schout in Lemmer werd in 1814. Deze gewaardeerde volksschrijver werd gelauwerd en geëerd door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en andere genootschappen. Jodocus Heringa verdient vervolgens aandacht vanwege zijn schitterende loopbaan als predikant en zijn hoogleraarschap aan de Utrechtse Hogeschool. Petronella schreef een elegie bij zijn overlijden.Ga naar voetnoot15. Tot de Friese vrienden behoorde ook Pieter Stinstra, predikant bij de doopsgezinden te Harlingen, die in het vriendenboek een resumé gaf van Miltons Life and character of Professor Saunderson, ‘Who, when twelve months old, was deprived by the small poxes Not only of his sight, but his eyes also.’ Al bladerend in het vriendenalbum komen we bij een naam die veelvuldig opduikt in de correspondentie van onze schrijfster. Dat is die van de reeds genoemde Jacobus Scheltema en zijn vrouw P. Scheltema-Ennema. De dames schrijven met elkaar over alledaagse zaken, Moens spreekt over de ‘Friesche Roerom’ die zij bij het kluiven van eendvogels gegeten heeftGa naar voetnoot16. en met Scheltema bespreekt zij haar financiële problemen. Een Friese filantroop, bevriend met Moens, was W.H. Suringar,Ga naar voetnoot17. die een derde huwelijk aanging met de | |
[pagina 25]
| |
weduwe van Cornelis ten Hoet uit Nijmegen. Ten Hoet, notaris te Beek en Ubbergen, en zijn vrouw droegen ook bij aan het vriendenboek van Moens. Een actieve patriot, én domineeszoon, én Fries was Gerbrand BruiningGa naar voetnoot18. uit Gorredijk, die eveneens behoorde tot Moens' vriendenkring. | |
PredikantenMet Jan Konijnenburg uit Utrecht belanden we bij Petronella's theologische vriendenkring. Tevens echter bij de wereld van de vrijmetselarij. Dat hoeft niet te verbazen. Hervormde predikanten hadden toen, begrijpelijk gezien de rationalistische geest die hun kerk in de aanvang van de negentiende eeuw beheerste, weinig bezwaren tegen de vrijmetselarij en voor remonstrantse zielzorgers zal zeker hetzelfde gegolden hebben.Ga naar voetnoot19. De remonstrantse Jan Konijnenburg speelde een rol bij de oprichting van het eerste blindeninstituut in 1808. Hij is een van de talrijke predikanten die het album van Petronella Moens bevolken en voornamelijk afkomstig zijn uit de plaatsen waar Moens gewoond heeft. Zij kende persoonlijk veel collega's van haar vader. | |
HartsvriendinnenVan de hartsvriendinnen van het eerste uur dient te worden vermeld de echtgenote van ds. D. Dresselaar, predikant uit het dorpje Eede bij Aardenburg in Zeeuws Vlaanderen. De genegenheid van Rebekka Dresselaar-Ooremans (fl. 1745),Ga naar voetnoot20. die zelf ook enige gedichten publiceerde en enkele malen een voorwoord schreef voor dichtbundels van Moens, riep negatieve gevoelens op in het stadje Aardenburg, waar Moens haar jeugd doorbracht. Men zou de vriendschap tussen deze moederlijke vrouw en het jonge blinde meisje voor minder onschuldig houden dan in de gedichten van deze vriendinnen wordt gesuggereerd. Termen in hun gedichten als ‘schuldloze’ liefdeblijken en ‘rein’ liefdesvuur vermochten de goegemeente niet te overtuigen. Myriam Everard wijst hierop in een artikel over de vriendschap tussen Moens en Adriana van Overstraten (1756-1828),Ga naar voetnoot21. Moens' tweede hartsvriendin.Ga naar voetnoot22. Deze Bergenop-Zoomse burgemeestersdochter stond aan de wieg van Moens' dichterlijk | |
[pagina 26]
| |
optreden in genootschapsverband. Samen werden zij lid van een aantal letterkundige gezelschappen. Ook publiceerden zij gezamenlijk enkele werken. Het ligt voor de hand dat letterkundige historici een parallel trekken tussen de vriendschap van Wolff en Deken enerzijds en die van Moens en Van Overstraten anderzijds. Mét Everard ben ik van mening dat men uiterst behoedzaam te werk moet gaan bij het maken van een biografische schets aan de hand van literaire bronnen. Op geen enkele wijze wordt door biografisch materiaal ondersteund dat er sprake was van een relatie tussen Rebekka Ooremans en Petronella Moens, of tussen Adriana van Overstraten en onze dichteres. De matrix van twintigste-eeuwse termen en opvattingen kan niet zomaar over het werk van een achttiende-eeuwse dichteres gelegd worden. Het is dan ook niet mogelijk de vraag te beantwoorden of de bekende Wolff en Deken nu wel of niet lesbisch waren. Hetzelfde geldt voor Petronella Moens en haar hartsvriendinnen. Het verschijnsel bestond echter waarschijnlijk wel. Theo van der Meer heeft in zijn dissertatie geopperd dat vrouwen, evenals mannen, in de achttiende eeuw ‘geseksueerd’ werden. Een categorie van lichtzinnig genoemde vrouwen kan zich in afwijking van vrouwen met een orthodoxe seksualiteit in toenemende mate een eigen geslacht verworven hebben.Ga naar voetnoot23. Everard wijst er in dit verband op dat de als geslachtloos opgevatte ziel voor vrouwen een grond vormde voor hun ‘zielsvriendschap’ een even hoge waardering te verlangen als er traditioneel al voor zo'n genegenheid tussen mannen bestond. In ieder geval wezen Wolff en Deken het gedrag van vrouwen die ‘de eigenlyke pligten der Sex’ verzaakten, hartgrondig af.Ga naar voetnoot24. | |
Bernardus Bosch (1746-1803)Ga naar voetnoot25.In de vroege jaren negentig van de achttiende eeuw is van een ander soort zielsverwantschap sprake tussen Petronella Moens en de patriottische predikant Bernardus Bosch. Zij wonen dan beiden in Bergen op Zoom. De burgemeestersdochter, Adriana van Overstraten, zal door haar vriendschap met Petronella Moens ook wel contact met Bosch gehad hebben. Het is echter aan te nemen dat de wat schuchtere Adriana niet veel moest hebben van de expansieve, soms zelfs agressieve Bosch. Die had voor hij Petronella Moens | |
[pagina 27]
| |
ontmoette al een kleurrijk verleden achter zich. De in 1746 geboren kanselredenaar trok zoveel kerkgangers, dat de kerk te klein was. De patriot Bosch stimuleerde Moens bij haar eerste schreden op het literaire pad. Hij richtte het ‘Amsteldamsch Dicht- en Letteroefenend Genootschap’ op, dat Moens in 1785 haar eerste gouden medaille voor een prijsvers bezorgde. Ook zijn politieke activiteiten hadden grote invloed op Petronella. Bij de komst van de Pruisen had Bosch zijn standplaats Diemen verlaten. Hij begon met Martinus Nieuwenhuijzen,Ga naar voetnoot26. een jeugdvriend van Moens, met wie zij lessen gevolgd had in Aardenburg, in 1788 een tijdschrift De Menschenvriend, waarvan Petronella enkele jaren later, na de dood van Martinus, hele jaargangen zou vullen. Toen het politieke bestaan van Bosch na enkele vergeefse pogingen elders onverenigbaar was gebleken met zijn predikantschap, vestigde hij zich in 1791 te Bergen op Zoom, waar hij een departement van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen oprichtte. Deze ‘drilmeester en oproerkraaijer’ zoals zijn vijanden hem noemden, publiceerde intussen enkele tijdschriften: De Godsdienstvriend, samen met IJsbrand van Hamelsveld, en De leerzame Praat-al.Ga naar voetnoot27. Petrus Moens, de vader van Petronella, was niet zo gecharmeerd van deze radicale collega, die zich afficheerde als ‘rustend predikant van Diemen’. In de zomer van 1792 verbleven Petronella en haar zuster Baukje enige tijd ten huize van Bernardus Bosch. Dit zinde vader Moens maar matig. Toen de dames plannen maakten om met Bosch mee naar Amsterdam te verhuizen, was de maat vol. Petrus Moens richtte zich tot het stadsbestuur van Bergen op Zoom met het verzoek aan de magistraten het nodige te willen doen om ervoor te zorgen dat zijn dochters, van wie de ene nota bene blind en dus hulpbehoevend was, weer thuis kwamen. Dit vooral omdat de suppliant geïnformeerd was over het voornemen van zijn dochters met Bosch af te reizen naar Amsterdam. De deurwaarder kreeg na aanbieding van het rekest aan Bernardus Bosch slechts de laconieke weigering te horen met de boodschap ‘ge hebt u boodschap gedaan.’ Vrolijk geroddel over de verhouding tussen Petronella Moens en Bernardus Bosch volgde en boze tongen beweerden dat Bosch daarom in 1792 Bergen op Zoom moest verlaten. Zijn nieuwe project: een uitgave van Vondels werken, werd opgedragen aan ‘Neerlands grootste dichteres mejongvrouwe Petronella Moens’, die als een ten geleide een lofdicht in acht coupletten aan het werk toevoegde ‘voor mijn besten vriend Bernardus Bosch, die glory der | |
[pagina 28]
| |
Bataaven’.Ga naar voetnoot28. Uit de gezamenlijke publicatie van enkele werken door Bosch en Moens blijkt dat de invloed van Bosch op Moens vooral van politieke aard was.Ga naar voetnoot29. Het vervolg op de Leerzame Praat-Al, was een blad uit 1793 dat door Bosch en Moens samen werd volgeschreven onder de titel De Vaderlandsche Praat-Al. Na een nummer werd het al verboden door de Amsterdamse magistraten.Ga naar voetnoot30. Moens toonde zich een patriotte, vooral in De Menschenvriend en De Vriendin van 't Vaderland,Ga naar voetnoot31. maar ook godsdienstig had Bosch enige invloed op Petronella. Bovendien was Bosch lid van een loge der vrijmetselaren, ‘les vrais Bataves' en Moens werkte mee aan de bundel Gezangboek voor Vrijmetselaren die Willem Holtrop in 1806 uitgaf.Ga naar voetnoot32. Aangezien vrouwen geen lid van een loge konden zijn, zal zij hooguit als introducee van Bernardus Bosch of als adoptielid bijeenkomsten van de loge hebben bijgewoond. Ten tijde van de publicatie van deze bundel tafelliederen was Bosch echter enkele jaren dood en rond 1796 was het al tot een breuk gekomen tussen Bosch en Moens. Bernardus had namelijk een werk van Moens dat hij bij de uitgever moest bezorgen, onder zijn naam laten uitgeven en het honorarium in ontvangst genomen. Moens was daarover zeer verbolgen en al liet zij dat in eerste instantie niet zo merken, het was toch gedaan met de eens zo warme vriendschap. In Moens' werk is niets te vinden waaruit blijkt dat zij op de hoogte was van Bosch’ penibele toestand toen hij in 1803 stierf in armoedige omstandigheden. De vrijmetselaars hebben hem begraven in 's-Gravenhage. | |
SociabiliteitHaar lidmaatschap van de grote letterkundig-creatieve genootschappen stelde Moens in staat te verkeren met de ‘groten’ in letterkundig Nederland of in hun voetsporen te treden. Dat waren Hiëronymus van Alphen, Bellamy, Rhijnvis Feith, Willem Bilderdijk, IJsbrand van Hamelsveld, Gerrit Paape en Pieter Vreede, om maar enkele bekende namen te noemen. Singeling telt in zijn belangrijke studie over het genootschapsleven in Nederland tussen 1750 en 1800Ga naar voetnoot33. ongeveer vijftienhonderd genootschapsleden, van wie slechts zevenendertig vrouwen. Moens en Overstraten hadden gezelschap van Lucretia van | |
[pagina 29]
| |
Merken,Ga naar voetnoot34. Juliana de Lannoy,Ga naar voetnoot35. Elisabeth Maria Post,Ga naar voetnoot36. Maria Geertruid van der WerkenGa naar voetnoot37. en Maria van Zuylekom,Ga naar voetnoot38. naast een aantal mindere godinnen. Dit wettigt de conclusie dat onze vriendinnen een uitzondering vormden in de door mannen overheerste genootschapswereld. De echtgenoot van Maria van Zuylekom zocht na zijn detentie wegens landverraad rehabilitatie. Als redacteur van de Almanak van vernuft en smaak en Almanak voor vrouwen door vrouwen had hij contact met schrijfsters, die hij zei te steunen. Geheel ongevraagd beval hij Moens en Van Overstraten aan bij het genootschap ‘Kunstliefde Spaart Geen Vlijt’ en dankte het genootschap voor hun verkiezing tot buiten-gewoon lid. De vriendinnen waren geheel onkundig. Toen een en ander aan het licht kwam, werden de De Wittes in 1791 geroyeerd. Dit werpt een vreemd licht op het lofdicht van Van Zuylekom aan Moens en Van Overstraten bij hun uitgave van Ruth in 1790. Kennelijk had er nooit persoonlijk contact plaatsgevonden. Dit voorbeeld bewijst dat de literaire vriendschappen in de laatste decennia van de achttiende eeuw en in het begin van de negentiende eeuw niet gelijkgesteld kunnen worden met persoonlijke vriendschappen. Sociabiliteit was voor Moens van evident belang. Men versta dit begrip hier zoals door W. van den Berg is omschreven. Van den Berg ziet sociabiliteit als een behoefte aan onderling gezelschapsleven, een cultivering van contacten met gelijkgestemden en in het verlengde daarvan eerder de neiging om gemeenschappelijke activiteiten te ontplooien dan als individu te opereren. Aan de sociabiliteit ligt volgens hem het verlichtingsgeloof ten grondslag, dat via gemeenschappelijke activiteit én de zelfontplooiing én de algemene vooruitgang beter gewaarborgd zijn dan in een solistisch optreden.Ga naar voetnoot39. Moens was vertrouwd met de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, omdat haar vader bevriend was met de oprichter, Jan van Nieuwenhuijzen. Bovendien werkte zij samen met diens zoon Martinus, zoals hiervoor gemeld. Voor Moens gold | |
[pagina 30]
| |
eveneens dat haar lidmaatschap van een groot aantal genootschappen haar in staat stelde om te publiceren. Petronella zal wel niet hebben durven dromen dat er ooit nog een rederijkerskamer naar haar genoemd zou worden. In de inventarislijst van negentiende-eeuwse rederijkerskamers trof ik de naam ‘Petronella Moens’ aan voor een rederijkerskamer in Wijhe, die van 1869 tot 1885 heeft bestaan.Ga naar voetnoot40. | |
Vlaamse vriendenIn de beginjaren van haar literaire loopbaan oefende het Vlaamse rederijkersleven aantrekkingskracht uit op Moens. Zij vertoefde in gezelschap van BaudeGa naar voetnoot41. en BorchgraveGa naar voetnoot42. ten huize van de schrijver Van Hollebeke.Ga naar voetnoot43. De relatie tussen Moens en genoemde Vlaamse dichters hield nog jaren stand. Moens zette zich in 1797 in om Baude een lidmaatschap te bezorgen van het letter- en dichtkunstgenootschap ‘Tot Vlijt Verenigd’ in Utrecht. Waarschijnlijk hadden ook Van Hollebeke en De Borchgrave hun lidmaatschap van dit genootschap aan Petronella Moens te danken.Ga naar voetnoot44. Veel later, in 1837 schreef zij niet al te vleiend over de Vlaamse dichters. Alleen De Borchgrave kon genade vinden in haar ogen: ‘Regt bevallig zong toen reeds mijn vriend De Borggrave, doch het ontbrak nog altyd aan die zachte zoetvloeijendheid van taal, die voor een meer geoefend oor zoo streelend is.’Ga naar voetnoot45. Gedurende lange tijd onderhield Moens vriendschappelijke banden met de jongere Vlamingen, onder wie de bekende Vlaamse schrijver Prudens van Duyse, die een aantal gedichten en een artikel aan haar wijdde.Ga naar voetnoot46. Van een | |
[pagina 31]
| |
Vlaamse vriendin-op-afstand is sprake bij Maria van Ackere-DoolaegheGa naar voetnoot47. uit Diksmuide, een bekende Vlaamse schrijfster en intieme kunstvriendin van Petronella Moens, al kenden zij elkaar slechts uit de correspondentie. Deze flamingante zag Moens als opstapje naar de Nederlandse letterkunde en beriep zich op haar gezag om de dichtkunst in Vlaanderen en het gebruik van de Nederlandse taal in Vlaanderen als zeer matig en onvoldoende te kenschetsen. Geheel onbaatzuchtig was deze vriendschap dus niet. Zowel Van Duyse als Van Ackere-Doolaeghe benutten hun vriendschap met Moens om hun stukken geplaatst te krijgen in de Noord-Nederlandse almanakken. Moens van haar kant was niet zo goed of ze bracht als redactrice doodgemoedereerd veranderingen aan in hun werk. In 1832 verkeerde Van Ackere-Doolaeghe in de mening dat Moens overleden was. Dat resulteerde in een ‘Grafkrans voor Petronella Moens’.Ga naar voetnoot48. Ook Van Duyse meende dat Petronella niet meer leefde, zoals blijkt uit de tamelijk laconieke reactie van Moens in een briefaan Johannes van Dam: ‘Over Duyse: hoe hij aan het bericht van mijn Dood komt, is niet duidelijk, maar ik zal hem eerlangs duidelijk bewijzen dat ik nog op dezelfde wereldbol rondwandel als hij.’Ga naar voetnoot49. De verwarring was ontstaan door het overlijden in dat jaar van Anna Maria Moens van Kernheim, een achternicht van Petronella, met wie zij ook contact had. Van Duyse zag in het voorval een gerede aanleiding om de doodgewaande dichteres te bejubelen. Het bewuste krantenartikel vond ik terug, geplakt in zijn bundel Gedichtjes voor kinderen. In dit artikel prijst hij Moens, laat haar en passant in Cuba geboren worden in plaats van in Kubaard en vermeldt haar bekroningen en de loftuitingen die onder meer Bilderdijk over haar uitstortte. Toch toont hij uiteindelijk niet echt veel waardering: ‘België heeft reeds vroeger deze Vrouw, welke meer achtbaer is onder betrekking van deugden dan van kundigheden, bezongen.’Ga naar voetnoot50. In 1844 nam Duyse afscheid van zijn Noord-Nederlandse vriendin met een ‘Lijkkrans ter nagedachtenis van Petronella Moens, voorzien van de ondertitel ‘Vergeet mij niet’.Ga naar voetnoot51. Van Ackere-Doolaeghe revancheerde zich met een ge- | |
[pagina 32]
| |
dicht dat ze ook al in 1832 had geschreven.Ga naar voetnoot52. In 1872 wijdde zij overigens een uitgebreid artikel aan Moens.Ga naar voetnoot53. | |
CorrespondentieEen uitgebreide correspondentie onderstreept nog eens dat Moens in een grote en belangrijke vriendenkring figureerde. Zij correspondeerde in haar Utrechtse jaren met o.a. Warnsinck en Decker Zimmerman, met haar uitgevers, met de Scheltema's, met Lublink de Jonge (1716-1836),Ga naar voetnoot54. een gerenommeerd vertaler uit de achttiende eeuw, Petrus Weiland,Ga naar voetnoot55. Adriaan Loosjes, De Neufville en Fenna Mastenbroek en natuurlijk met haar Vlaamse letterkundige vrienden. Een levendige briefwisseling onderhield ze met tientallen vrienden en vriendinnen. In een brief aan Johannes van Dam uit 1836 vertelt Moens bijvoorbeeld ‘dat mej. Doolaeghe gaat trouwen met een chirurgijn uit Gendt’, een nieuwtje dat geadresseerde aan zijn Gentse tijd herinnerd kan hebben.Ga naar voetnoot56. Een uitvoerige correspondentie van Moens met Van Dam is bewaard gebleven in de Middelburgse archieven.Ga naar voetnoot57. Moens had maatschappelijke invloed in literaire kringen en daarbuiten. Via haar brieven probeerde ze soms voor deze of gene een goed woordje te doen, bijvoorbeeld om een bepaalde ambtelijke post te verkrijgen. Ook gaf ze raad aan beginnende dichterlijke talenten, zoals blijkt uit de briefwisseling met haar | |
[pagina 33]
| |
bovengenoemde jonge vriend Van Dam uit Utrecht. Hier is ze helemaal de koningin op de troon. Een tikkeltje belerend, hier en daar bemoedigend en bij een taalfout heel streng. Al deze brieven en ook het literaire oeuvre van Moens werden gedicteerd aan de haar vergezellende schrijfjuffrouwen. Dat er wel eens iets fout ging, bewijst de correspondentie tussen Moens en Nicolaas Beets, waarin Moens haar spijt betuigt over de verminking van een tekst voor de Muzenalmanak. De schrijfjuffrouw was ernstig ziek en haar zuster ‘viel in’. De bewuste schrijfjuffrouw was Antje Camphuysen, met Moens afgebeeld op het schilderij van Boellaard, dat te zien is op de omslag van de reeds eerder genoemde bloemlezing Met en zonder Lauwerkrans uit 1997. De dood van Antje Camphuysen, schrijfjuffrouw en jarenlange gezelschapsdame van Petronella, maakte haar zeer treurig en niet lang daarna volgde het overlijden van Moens op 3 januari 1843. | |
De biografenMoens' biograaf Willem Hendrik Warnsinck, Bzn. maakte in 1816 voor het eerst kennis met haar via de boekhandelaar Schalekamp. Moens verbleef dikwijls op Warnincks landgoed Willemsoord bij Overveen. Warnsinck was mede-oprichter van het Genootschap tot zedelijke verbetering der gevangenen, mede-hoofdbestuurder van 't Nut en een vaderlandslievend dichter. Hij had omgang met Gogel en was bevriend met Tollens. Hij gaf in 1824 samen met Moens 's Menschen Begin, Midden en Einde uit, een bewerking van de bekende emblematabundel van Jan Luyken uit 1722. Warnsinck maakt melding van zijn bijna wekelijks discours met Moens over godsdienstige kwesties als de kinderdoop, het Avondmaal en de verhouding tussen de christenen en de joden. De medebiograaf, Johannes Decker Zimmerman was de zoon van de patriottische advocaat David Zimmerman, die na terugkeer van de Oranj epartij in 1787 zijn praktijk verloor en nauwelijks meer te eten had. Het gezin vertrok naar Berbice en Demerary, maar Johannes bleef in Amsterdam, bij zijn oom, lid van het Leidsch Letterkundig Genootschap. Na veel wederwaardigheden begon zijn vader, teruggekeerd in Amsterdam een drukkerij en Johannes werd predikant bij de Lutherse gemeente in Amsterdam en later in Utrecht. Hij was lid van diverse letterkundige genootschappen en van de vrijmetselaarsloge La Charité. Decker Zimmerman schreef een menigte feest- en gelegenheidsliederen, enkele romans en van 1814-1829 was hij redacteur van het weekblad Euphonia, waarvan Petronella Moens grote delen vulde. Hij is met Adriana van Overstraten de enige die Moens in haar Liber Amicorum aanspreekt met ‘lieve Pietje.’ Decker Zimmerman hield de gedachtenisrede tijdens de herdenkingsdienst voor Petronella Moens op 16 maart 1843. Deze rede werd aangevuld met ‘Herinneringen aangaande Petronella Moens’ van W.H. Warnsinck Bz. En daarmee was de hagiografie, volgens de heersende trend in de negentiende eeuw, gerealiseerd. | |
[pagina 34]
| |
Het overlijdensbericht van Petronella Moens uit de Algemeene Konst- en Letterbode van 13 januari 1843 prijst haar als een schrijfster die veel achting genoot en met voor een blinde opmerkelijk veel gloed en warmte de natuur schilderde. Haar kinderwerkjes werden met graagte gelezen. Moens kreeg echter tijdens haar leven al kritiek op haar gezwollen stijl. Dat haar taalgebruik sneller gedateerd raakte dan de auteur van het overlijdensbericht kon vermoeden, zegt iets over de waardering voor Moens als persoon.Ga naar voetnoot58. Ook zal het oordeel van tijdgenoten enigszins vertroebeld zijn door medelijden vanwege Moens' blindheid. Opvallend is dat de persoon van Moens blijft boeien, terwijl haar werk snel vergeten was. De omvang en gevarieerdheid van haar vriendenkring verschaffen een indicatie omtrent het vermogen tot sympathiseren van - voornamelijk - Nederlandse harten uit de decenniën rond 1800. | |
Petronella Moens (1762-1843) and her circle of friendsIn her time, Petronella Moens was a well-known writer of poems, novels, children's books and magazines. From her early childhood she was blind, due to the effects of small-pox. Her father, the clergyman Petrus Moens, educated her by reading aloud the work of Dutch writers. Her two sisters were very helpful in the beginning of her career, while later on she relied on a secretary. Her large circle of friends was of great influence during her literary life, which started in 1785 when she won a gold medal for her poem De waare christen (The authentic christian) and ended with her death in 1843. Her liberamicorum shows that she knew how to handle people. Among the contributors were clergymen, men and women of the Dutch literary world, men of learning and Flemish poets. Contemporary poets and personal friends were impressed by the never-ending stream of her novels, poems and articles. In her youth the radical patriotic clergyman Bernardus Bosch was her mentor in politics. In 1798 she founded her own periodical De Vriendin van 't Vaderland (The Friend of the Nation). As a member of several literary societies, she was able to publish her poems and to move among the best of literary Holland. In 1843 her close friends, W.H. Warnsinck and J. Decker Zimmerman wrote a biography of this remarkable woman. |
|