De Achttiende Eeuw. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Rietje van Vliet
| |
[pagina 36]
| |
gendeel. Op grond van de indrukwekkende lijst zelfstandige publicaties van Formey en zijn talloze bijdragen aan diverse tijdschriften is het in beginsel mogelijk zijn jaarinkomen vast te stellen, te meer daar de Luzac-Formey correspondentie gegevens bevat over het honorarium van de laatste voor zijn bijdragen aan de Bibliothèque Impartiale en andere publicaties. Hoewel dit artikel niet verder ingaat op de inkomenspositie van Formey, is het gerechtvaardigd te veronderstellen dat de schrijver bepaald niet in armoede leefde. De uitgever verkeerde evenmin in kommervolle omstandigheden, maar wanneer de kostprijs van de Bibliothèque Impartiale tegen de verkoopprijs wordt afgezet, wordt duidelijk dat in dit geval het beeld van de uitgever als uitbuiter en profiteur bijgesteld moet worden. De kosten bleken zo omvangrijk dat er zelfs nadat de oplage werd verhoogd, van enige winst geen sprake was. En hoewel Elie Luzac niet van idealistische motieven was gespeend, was het voor hem als uitgever van belang niet op het tijdschrift te hoeven toeleggen. Toen de maat vol was, werd het blad dan ook terstond beëindigd.
Nadat er eerst een karakterisering van de Bibliothèque Impartiale is gegeven, waarbij een drietal polemieken met betrekking tot het blad aan de orde komt, volgen enkele korte schetsen van Elie Luzac en zijn aanvankelijke compagnon Johan Luzac, en Samuel Formey. Laatstgenoemde blijkt overigens reeds na een jaar niet meer als enige bijdragen te leveren aan het blad. Daarna wordt de relatie auteur-uitgever nader uitgewerkt aan de hand van de briefwisseling tussen beiden. Op grond van de afspraken betreffende het honorarium en de materiële kosten zoals Luzac die voor een vergelijkbaar werk heeft berekend, is het mogelijk de kostprijs van het blad te reconstrueren en die naast de verkoopprijs te leggen. De investeringen blijken van dien aard dat duidelijk wordt dat het Luzac niet alleen om financieel gewin te doen was, maar dat hij het ook als een boekhandelstijdschrift, een ‘advertentieblad’ gezien moet hebben. Om die reden ook bemoeide hij zich van begin af aan met de inhoud ervan, ondanks gemaakte afspraken over de autonomie van Formey als schrijver-redacteur. | |
OnpartijdigDe Bibliothèque Impartiale verscheen iedere twee maanden van januari 1750 tot en met december 1758. De artikelen bestreken een breed scala aan onderwerpen. In de eerste vijf jaargangen was 30 procent van de artikelen gewijd aan letterkunde (klassieke en modern), 27 procent aan wetenschappelijke publicaties, 15 procent aan godsdienstige studies en tractaten, 12 procent aan geschiedkundige werken, 8 procent aan filosofie, logica en moraal, en 8 procent aan overige studies, waaronderrechten, politiek, geografie en handel.Ga naar voetnoot4. Auteurs | |
[pagina 37]
| |
die besproken werden, waren onder anderen Buffon, Trublet, Quirini, Jean-Baptiste Rousseau, Sulzer, Montesquieu, Tiphaigne de la Roche, Maupertuis, Albrecht von Haller, Toussaint, Diderot, Jean-Jacques Rousseau, Coyer, Fontenelle, Leibniz, Mably, Vervey, Voltaire.Ga naar voetnoot5. Dankzij een blad als de Bibliothèque Impartiale kon de internationale wetenschappelijke wereld zich op de hoogte stellen van verschillende onderzoeksresultaten en zonodig mee discussiëren over actuele kwesties. Ook werken die oorspronkelijk in een andere taal waren verschenen dan in het Frans, werden in de eerste tien delen besproken: van de 215 besprekingen betroffen er 12 werken in het Latijn, 19 vertalingen uit het Engels, 7 uit het Duits, 1 uit het Spaans, 1 uit het Italiaans, 1 uit het Zweeds, en 3 uit het Nederlands.Ga naar voetnoot6. In het voorwoord van de Bibliothèque Impartiale werd een politiek ‘statement’ afgelegd ter verklaring van de naam van het blad: onafhankelijk en onpartij dig. Dat wil zeggen dat alle werken gerecenseerd zouden worden die de auteur wenste te bespreken, ongeacht hun religieuze en politieke kleur. ‘Nous voulons parler de tous les Ouvrages qui tomberont entre nos mains avec une exacte impartialité, & sans rien donner à ces motifs etrangers & accessoires, qui ont dicté tant d'Extraits & de Jugemens. Mais, comme la Liberté que nous voulons prendre, a pour barriéres sacrées la Religion, les Loix reçues dans tout Etat bien policé, & les bienseances etablies, nous esperons qu'elle n'entraînera jamais aucun inconvenient desagréable. Le seul risque que nous courons, c'est d'essuyer quelque accés de mauvaise humeur de la part de ces Auteurs qui ne sauroient souffrir la Critique, & qui voudroient qu'on eût toujours pour eux l'encensoir à la main.’Ga naar voetnoot7. Ondanks de stof die het blad heeft doen opwaaien, hebben Luzac en Formey deze redactieformule redelijk gestand gedaan. Het tijdschrift participeerde met ingezonden brieven in polemieken die in andere tijdschriften woedden en lokte met zijn artikelen ingezonden brieven uit en zelfs een geagiteerde reactie van de kerkenraad van de Waalse Kerk te Amsterdam. Voltaire, die dankzij zijn verblijf aan het hof van Frederik de Grote in Potsdam begin jaren vijftig de Berlijnse academiesecretaris Formey gekend moet hebben en van wie bekend is dat hij journalisten kliederaars vond, was een van die briefschrijvers.Ga naar voetnoot8. Aanleiding was Formeys bespreking van de Lettres de Rousseau sur différents sujets door Louis Racine, in de eerste aflevering van de Bibliothèque Impartiale. Reeds in de volgende aflevering volgde een reactie: | |
[pagina 38]
| |
Formey werd in een ingezonden, anonieme brief verweten zijn oordeel over Rousseau te hebben laten beïnvloeden door Racine en in augustus van datzelfde jaar sprak een Brusselse correspondent zelfs zijn vermoeden uit dat Formey het hele boek niet onder ogen heeft gehad! Ook Voltaire bemoeide zich met deze kwestie en wees Formey er in een persoonlijke brief valselijk op dat diens ongelimiteerde bewondering voor Rousseau een onpartijdig oordeel in de weg had gestaan. Het jaar daarop, in 1752, was Voltaires aanval mogelijk nog vileiner. Formey had Voltaire gevraagd L'Eloge historique de Madame du Châtelet toe te sturen, hetgeen gebeurde. Deze markiezin, overleden in 1750, was befaamd om haar amoureuze verhoudingen met de markies van Guebriant en de dichter Saint-Lambert. In de Bibliothèque Impartiale werd in de eerste aflevering van 1752 reeds een bespreking van dit werk opgenomen. Helaas voor Formey: met een storende zetfout in de tekst. Direct na verschijnen van dit nummer klom Voltaire in de pen: u hebt van deze dame geschreven dat ‘elle se livrait au plus grand nombre’, in plaats van ‘au plus grand monde’, hetgeen een groot verschil is! Wilt u het corrigeren in uw bibliotheek, die kennelijk zo onpartijdig niet meer is als de naam doet geloven ...Ga naar voetnoot9. Nog venijniger was Voltaire in zijn brieven naar Formey waarin hij reageerde op diens beschuldiging in de Bibliothèque Impartiale als zou hij, Voltaire, zich aan plagiaat bezondigd hebben.Ga naar voetnoot10. Formey kon zich nauwelijks verweren, zelfs niet in de Bibliothèque Impartiale, waarin alle ingezonden brieven omwille van de onpartijdigheid werden gepubliceerd. Het was dan ook te verwachten dat er een brief van Voltaire zou arriveren.Ga naar voetnoot11. Pas medio 1753, nadat Voltaire en Formey hun pennen hadden geslepen om een woordenwisseling aan te gaan over de Lettres de Mylord Bolingbroke sur le véritable usage de la retraite et de l'étude, werd hun gebekvecht in de Bibliothèque Impartiale gestaakt.Ga naar voetnoot12. De kerkenraad van de Waalse Kerk te Amsterdam had ernstiger problemen met wat er in het blad verscheen. Zo ernstig zelfs dat hij probeerde via zijn Leidse zustergemeente pressie uit te oefenen op Luzac om een artikel over Institutions chrétiennes van de Geneefse predikant en hoogleraar theologie | |
[pagina 39]
| |
Jacques Vernet in de Bibliothèque Impartiale te rectificeren en de naam van de auteur ervan openbaar te maken. Het werk druiste naar de mening van de kerkenraad in tegen de stellingen die door de Dordtse synode waren vastgesteld.Ga naar voetnoot13. Op 15 juli 1755, vlak voordat Luzac op 21 juli 1755 opnieuw gekozen werd tot diaken van de Waalse kerk te Leiden, stelde de Amsterdamse kerkenraad naar aanleiding van het gewraakte artikel een verzoekschrift op, gericht aan zijn Leidse geloofsbroeders: of de Leidenaars Elie Luzac tot de orde wilden roepen en hem dwingen een en ander recht te zetten. Mocht hij deze eisen niet inwilligen, zo dreigden de briefschrijvers verwijzend naar de censuurmaatregelen die hem hadden getroffen bij zijn uitgave van het verguisde, want materialistische L'Homme machine van La Mettrie, dan zouden zij de hulp inroepen van de autoriteiten wier straffe hand Luzac al eens eerder had gevoeld. Hij was het namelijk die het vanaf 1747 had aangedurfd dit werk op de markt te brengen, wat hem door overheid en kerk niet in dank was afgenomen. Inbeslagneming en boekverbranding waren hem ten deel gevallen.Ga naar voetnoot14. Omdat de Leidenaars met het verzoek van de Amsterdammers in hun maag zaten, probeerden zij zich afzijdig te houden. Hun Amsterdamse broeders moesten zich rechtstreeks tot Luzac wenden, schreven ze op 21 juli. Twee weken nadien, op 3 augustus, werd er opnieuw een brief bij de Leidse kerkenraad bezorgd: Elie Luzac diende dringend tot de orde geroepen te worden! Aangezien de Leidenaars zich steeds meer in het nauw gedreven voelden, besloten ze de uitgever voor de kerkenraad te dagen. Dat gebeurde op 6 augustus. Allereerst vroeg Luzac aan de kerkenraad hoe men zelf over de zaak dacht. Het is iets tussen u en de Amsterdamse kerkenraad, kreeg hij ontwijkend ten antwoord. Vervolgens vroeg hij om afschriften van de correspondentie tussen Amsterdam en Leiden, maar nadat hem dat werd geweigerd, verklaarde hij met zo'n halfslachtige houding absoluut geen genoegen te nemen. Daarop verliet hij de vergaderruimte. Op 18 augustus blijkt Luzac om de lieve vrede te hebben toegegeven. Hij vroeg zijn kerkenraad toestemming de Amsterdammers zelf op de hoogte te brengen van zijn besluit hun verzoek in te willigen, maar dan wel nadrukkelijk uit consideratie met de Leidse kerkenraad. Deze hoefde er niet lang over na te denken: Luzac mocht in dezen zelfde pen ter hand nemen.Ga naar voetnoot15. Een andere kwestie betrof de Nederlandsche Spectator, uitgegeven in Leiden bij Pieter van der Eyk. Dit blad kreeg er van de Bibliothèque Impartiale flink van langs, vermoedelijk door Luzac zelf. Het wekelijkse blaadje is het | |
[pagina 40]
| |
alleen waard om gedrukt te worden, schreef hij, ‘om het oneindig verschil tusschen de Schryvers van deezen Spectator en de Addisons, Steels, en V. Effens, te vereeuwigen.’ Het blad is saai: ‘Men zou zeggen dat men eenen Dorp-Paap hoorde, beezig met aan eene sluimerende gemeente de zedekunde koeltjes te preediken.’Ga naar voetnoot16. Hetzelfde jaar nog kreeg de Nederlandsche Spectator het opnieuw te verduren en weer waren het de stilistische kwaliteiten van de auteur die onder vuur lagen, naast de moraliserende manier waarop de waarheid geweld werd aangedaan.Ga naar voetnoot17. De aanvallen bleven echter niet onbeantwoord. De auteur van de bekritiseerde stukken en diens vrienden waren kennelijk dusdanig gebelgd dat zij reeds het volgende jaar het pamflet Bekendmaaking van Heer Marten van Roshem tegen de Bibliothèque Impartiale het licht deden zien.Ga naar voetnoot18. Scheldwoorden zijn hem niet bespaard gebleven, constateerde Elie Luzac in de hiervoor aangehaalde aflevering van de Nederlandsche Letter-Courant. En terecht, want in het anonieme pamflet werden niet zozeer de argumenten van Luzac weerlegd, als wel werd de auteur van de Bibliothèque Impartiale, voor het gemak vereenzelvigd met de uitgever, met het ene ad hominem argument na het andere om de oren geslagen. Het heeft geen zin, merkte de zogenoemde Marten van Roshem op, met Luzac in discussie te treden omdat al zijn aantijgingen in de Bibliothèque Impartiale doordrenkt zijn van ‘verscheide Wolfiaansche Syllogismen’. Bovendien is het ongepast wanneer uitgevers die in compagnie titels uitgeven, elkaars werk in de pers afkraken. Verder getuigt de aanval van Luzac op de Spectator van zinloos woordgeweld, waarbij er voor de auteur-uitgever, die overigens volgens de pamflettist als baatzuchtig te boek staat, geen enkel financieel gewin is te behalen. De scheldkanonnade werd vervolgd met opmerkingen over Luzacs ideeën over de staatsvorm, waarbij de pamfletschrijver zich afvroeg of Luzac, als gebrekkig Nederlands sprekende buitenlander, wel in staat was de Nederlandse staatsvorm in ogenschouw te nemen. Het voert te ver om in dit artikel op deze beschuldiging nader in te gaan, maar duidelijk is wel dat hier gerefereerd wordt aan Luzacs traditionalistische politieke ideeën met betrekking tot de positie en betekenis van het stadhoudersschap. Die waren reeds in 1754 en 1757 tot uiting gekomen in de pennenstrijd naar aanleiding van Jan Wagenaars waarderende bespreking van het staatkundige beleid van raadpensionaris Johan de Witt.Ga naar voetnoot19. | |
[pagina 41]
| |
Interessant is het te weten wie er achter de naam ‘Marten van Roshem’ schuilging. Was het de Leidenaar Theodoor van Snakenburg, van wie bekend is dat hij zijn medewerking verleende aan de Nederlandsche Spectator? Het is zeer wel mogelijk, omdat de auteur van het schotschrift er blijk van gaf Elie Luzac zo goed te kennen, dat hij welhaast Leidenaar geweest móet zijn. Van Snakenburg woonde vanaf 1741 net als Luzac op het Steenschuur.Ga naar voetnoot20. Maar de fellc uitval naar Luzacs vermeend foutieve opvattingen over de staat doen een andere schrijver vermoeden. Daarvoor pleit ook het pseudoniem Marten van Rossum (1478-1555), legeraanvoerder van de hertog van Gelre en om zijn plundertochten de geschiedenis in gegaan als de Gelderse Atilla. Dat werd immers ook gebruikt door Wagenaar, in zijn pamfletten in de zogenaamde De Witten-oorlog uit die jaren.Ga naar voetnoot21. Doch heel goed mogelijk is ook dat heel iemand anders zich dit pseudoniem heeft aangemeten. Iemand wiens identiteit nog niet achterhaald is. Ook Elie Luzac verkeerde in twijfel over de identiteit van Marten van Roshem in dit pamflet. In zijn reactie, Bericht van Elie Luzacjr. [...], vergeleek hij de Bekendmaaking van heer Marten van Roshem met de andere twee geschriften die tegen hem geschreven waren en waarin dezelfde schuilnaam werd gebruikt. Hij concludeerde dat er vermoedelijk een ‘andere Bazuinvlechter met den naam van V. Roshem komt speelen, om zyne geestige Bekendmaaking met dien schriknaam op te pronken.’Ga naar voetnoot22. Behalve dat hij de aantijgingen van zijn opponent weerlegde, gaf hij adviezen over hoe om te gaan met kritiek, waarbij hij voor de goede verstaander suggesties deed hoe een tijdschrift als de Nederlandsche Spectator, maar ook de Bibliothèque Impartiale, kon deelnemen aan (internationale) polemieken. Geen scheldpartijen, | |
[pagina 42]
| |
adviseerde Luzac, maar een eerlijke en openbare discussie op basis van redelijke argumenten: ‘Dus, om hier eenige voorbeelden by te brengen, heeft de Heer Bouguer, aangetast zynde in de Bibliothèque Impartiale, dit beantwoord met een stukje, dat 'er desgelyks in geplaatst is: dus zyn 'er verscheidene stukken over den beruchten Dichter Rousseau, voor en tegen, in de Bibliothèque Imp. te vinden: dus is men te werk gegaan omtrent het bekende Artykel van Genève &c. Dus heeft de Heer Formey, met wien ik eene byzondere vriendschap onderhoude, zich niet gebelgt over 't geen tegen hem in de Biblioth. Imp. gezet, en vry sterker is, dat 't geen tegen hem in den Spectator is gezegt; maar zich vergenoegt met 'er in de Bibl. Germ. op te antwoorden. Zelve scherp aangetast in de Bibliothèque Germanique en in de Bibliothèque des Sciences, heb ik 'er den Boekverkoopers verwyt over gedaan? Ik zoude my geschaamt hebben. In dezelfde Boekzaalen heb ik myne verdediging geplaatst [...]’Ga naar voetnoot23. | |
De uitgevers Johan en Elie LuzacDe Bibliothèque Impartiale werd aanvankelijk uitgegeven in een samenwerkingsverband tussen de oudere Johan Luzac (1702-1783) en zijn neef Elie Luzac (1721-1796). Bij deze oom Johan Luzac had Elie indertijd het vak geleerd,Ga naar voetnoot24. totdat hij op 3 september 1742 voor de opzieners der auctiën en boeknering verscheen met het verzoek om als vrijmeester boekverkoper te worden ingeschreven. Een maand later, op 1 oktober van hetzelfde jaar, verscheen hij opnieuw voor de opzieners van het boekverkopersgilde, deze keer met het verzoek om als vrijmeester boekdrukker te worden ingeschreven. Ook daarvoor had Elie volgens verklaring van zijn oom Johan voldoende leerjaren doorlopen.Ga naar voetnoot25. Hij woonde op dat moment met inwonende personen en een meid op het Steenschuur, hoek Boomgaardsteeg,Ga naar voetnoot26. maar reeds het jaar daarop, na zijn huwelijk met Augustine Ernestine Treu uit Altona, betrok hij het pand Rapenburg 63, omtrent de Doelensteeg, dat hij voor 310 gulden per jaar huurde van de Nederduits Hervormde Diaconie. Hij zou er tot 1767 blijven wonen.Ga naar voetnoot27. Reeds op 5 november 1742 nam hij zijn eerste knechten in dienst voor de drukkerij.Ga naar voetnoot28. Hoewel hij zich als zelfstandig boekverkoper had gevestigd, | |
[pagina 43]
| |
werd de samenwerking met zijn oom Johan Luzac voorlopig gecontinueerd. Nog in 1748 gaven zij een gezamenlijke assortimentscatalogus uit van boeken, prenten, tekeningen en penningen.Ga naar voetnoot29. Voor de buitenwereld was het in de eerste jaren van zijn zelfstandig ondernemerschap verwarrend dat er verschillende Luzacs in Leiden in de boekenbranche werkzaam waren. Bij onvolledige adressering werd de post nog wel eens door elkaar gehaald, wat voor afzender en geadresseerde tot een hoop ongemakken kon leiden aangezien de Luzacs onafhankelijk van elkaar opereerden.Ga naar voetnoot30. Zelfs Samuel Formey, in 1750 toch wel bekend met de familie Luzac dankzij zijn correspondentie met Elie en zijn werkzaamheden voor de Bibliothèque Impartiale, raakte nog wel eens in verwarring. In het geleerdentijdschrift Nouvelle Bibliothèque Germanique, waaraan hij eveneens regelmatig bijdragen leverde,Ga naar voetnoot31. had Formey een essay geschreven over L'Homme Machine. Formey had in zijn artikel echter niet de naam van Elie genoemd, maar die van zijn oom Etienne Luzac (1706-1787), op dat moment redacteur en uitgever van de Gazette de Leyde. Etienne moest echter niets hebben van de in zijn ogen vrijgevochten ideeën van zijn neef.Ga naar voetnoot32. De compagnon van Elie in de uitgave van de Bibliothèque Impartiale, Johan Luzac, was de oudste zoon uit het tweede huwelijk van Elies grootvader, en halfbroer van Elies vader. Hij was getrouwd met Anna Hillegonda Valckenaer, van wie hij zes kinderen kreeg, onder wie Marguerite Emilie, die in 1775 in het huwelijk zou treden met de rabiate patriotse journalist uit Delft, Wybo Fijnje, en Jean Luzac, rechtsgeleerde, patriot, en vanaf 1772 redacteur-uitgever van de Gazette de Leyde. Johan Luzac was net als zijn neef actief lid van de Waalse kerk te Leiden.Ga naar voetnoot33. Hij was in Leiden als boekverkoper werkzaam gedurende de jaren 1731-1770.Ga naar voetnoot34. Zijn fonds omvatte meer klassieke werken en minder titels van verlichte geleerden dan dat bij zijn neef het geval was. Op het moment dat Johan en Elie Luzac met hun gezamenlijke onderneming, de Bibliothèque Impartiale, begonnen, was hun relatie nog goed. Nog | |
[pagina 44]
| |
in 1749 stond Johan samen met de vader van Elie borg voor de schuldbekentenis van Elie junior ten bedrage van 1347 gulden en 5 stuivers, wegens aanschaf van een partij boeken op de publieke veiling van de Leidse boekverkoper Johan Arnold Langerak, die van 17 tot 22 maart duurde.Ga naar voetnoot35. De startende boekverkoper had klaarblijkelijk niet voldoende middelen om de rekening direct na aanschaf te kunnen voldoen. Om dezelfde reden vermoedelijk zal hij bij zijn oom Johan hebben aangeklopt om samen met hem met de Bibliothèque Impartiale te beginnen. Daarnaast vraagt het uitgeven van een periodiek niet alleen van de auteur maar ook van de uitgever om een hoge mate van stiptheid, waaraan iemand als Elie Luzac, die geregeld in het buitenland verkeerde,Ga naar voetnoot36. zonder een betrouwbare bedrijfsleider of compagnon niet kon voldoen. En aangezien Johan Luzac tamelijk sedentair was, moest Elie ook om die reden hem een geschikte kandidaat vinden om samen de schouders te zetten onder de onderneming. De samenwerking tussen Johan en Elie Luzac was echter van betrekkelijk korte duur. Aan het einde van de eerste jaargang besloot Elie in zijn eentje het blad voort te zetten en zette hij Johan uit de onderneming. ‘C'est un homme incapable pour les affaires’, schreef Elie over zijn oom, doelend op het uitblijven van diens betaling aan Formey.Ga naar voetnoot37. Aan het einde van het jaar was de betalingsachterstand van Johan Luzac nog niet ingelost; reden waarom Elie Formey adviseerde de compagnie officieel aan te manen. Het waren zijn kritiek op deze geldkwestie en het feit dat Elie in dezen partij koos voor de auteur in plaats van zijn compagnon, die de relatie op springen zetten.Ga naar voetnoot38. Johan was zich echter van geen kwaad bewust. Er waren misverstanden ontstaan tussen hem en zijn neef over de betalingsregeling die met Formey was getroffen, gaf hij toe, maar hij wilde niet dat deze er de dupe van werd. Bovendien stond Johan perplex wegens het impressum van het zojuist verschenen deel: zijn naam stond er niet meer op vermeld!Ga naar voetnoot39. | |
[pagina 45]
| |
Met ingang van januari-februarinummer uit 1754 veranderde er nog meer. Het impressum vermeldde sindsdien bij de naam van Elie Luzac: Göttingen en Leiden. In deze periode immers was Elie ook in Göttingen als boekverkoper actief; weliswaar werd er na een onoplosbaar conflict met de Academie van Wetenschappen en de Georg-August Universiteit te Göttingen reeds in 1756 beslag gelegd op zijn gehele winkelvoorraad, inclusief zijn administratie en persoonlijke goederen, toch bleef hij tot en met 1758 de Neder-Saksische universiteitsstad op de titelpagina vermelden. Zolang er door de rechter geen uitspraak is gedaan, moet hij geredeneerd hebben, is de vermelding van deze drukplaats gerechtvaardigd.Ga naar voetnoot40. | |
Samuel Formey en andere medewerkersHoe Elie Luzac Jean-Henri Samuel Formey heeft leren kennen, is niet bekend. Misschien hebben ze elkaar op een van Luzacs reizen door Duitsland ontmoet, misschien is het contact tot stand gekomen nadat Luzac - zoals hij nadien zo vaak deed bij anderen - Formey een reactie had gestuurd op een van diens geschriften, waarna een vriendschappelijke correspondentie tussen twee gelijk gestemde geesten was ontstaan. Hoe het ook zij, in de oudste brief van Luzac aan Formey die is overgeleverd, reageerde Luzac op het verzoek van Formey in Luzacs fonds opgenomen te worden. Aangezien in deze brief reeds sprake is van de Bibliothèque Impartiale, heeft het er veel van weg dat Formey Luzac heeft voorgesteld met dit tijdschrift te beginnen.Ga naar voetnoot41. Samuel Formey (1711-1797) was net als Luzac van Frans-hugenootse afkomst en woonde vrijwel zijn hele leven in Berlijn. Behalve Frans sprak hij dankzij zijn Duitse moeder ook vloeiend Duits. Na zijn studie filosofie en theologie werd hij in 1731 beroepen als predikant in Berlijn (al is niet zeker of hij het ambt heeft aanvaard). In 1739 werd hij benoemd als docent filosofie aan het Collège Français, eveneens te Berlijn. Nadat Frederik de Grote in 1744 de Academie van Wetenschappen had gereorganiseerd, werd hij, nadat hij eerst als gewoon lid was benoemd, in 1746 secretaris van de filosofische klasse, om in 1748 Philippe Joseph de Jarriges op te volgen als secretaris voor het leven van de gehele Academie. In 1789, onder regering van Frederik-Willem II, werd hij benoemd tot directeur van de klasse filosofie.Ga naar voetnoot42. | |
[pagina 46]
| |
Zijn productiviteit was immens. Behalve dat hij vermoedelijk zo'n 20.000 brieven heeft geschreven, staan er meer dan honderd werken op zijn naam en tevens een twintigtal vertalingen. Bovendien was hij als redacteur betrokken bij zo'n vijftien tijdschriften, die hij voorzag van boekbesprekingen en essays. Hij was als redacteur verbonden aan de Bibliothèque Impartiale maar ook aan bijvoorbeeld de Nouvelle Bibliothèque Germanique,Ga naar voetnoot43. L'Abeille du ParnasseGa naar voetnoot44. en de Bibliothèque des sciences et des beaux-arts.Ga naar voetnoot45. Een aardige indruk van Formeys journalistieke productie kan men krijgen wanneer men in kaart zou brengen welke artikelen hij per jaar per tij dschrift schreef. In de jaren waarin de Bibliothèque Impartiale verscheen, was het aantal bijdragen van zijn hand beslist niet onaanzienlijk. De waardering voor zijn werk was groot. Verder waren de ideeën van Luzac en Formey over de filosoof en Leibniz-popularisator Christian Wolff gelijkluidend.Ga naar voetnoot46. Beiden moesten niets meer hebben van La Mettrie, die zich om verschillende redenen weinig geliefd had gemaakt. Herhaaldelijk drong Luzac bij Formey aan te bemiddelen tussen hem en de in Sanssouci verblijvende La Mettrie over diens schuld bij Luzac betreffende het voor de auteur laten drukken van L'Homme Machine. Formey op zijn beurt moest niets van La Mettrie hebben omdat de laatste geen gelegenheid oversloeg Formey een clericale intrigant te noemen en hem zwart te maken bij koning Frederik.Ga naar voetnoot47. Luzac bewonderde Formey in hoge mate en verzocht hem meerdere malen zijn werk als eerste te mogen uitgeven; - uiteraard wetende dat de naam van Formey garant stond voor verkoopsuccessen. Daarbij stak hij in zijn brieven en in besprekingen van diens werk zijn bewondering niet onder stoelen of banken.Ga naar voetnoot48. Ofschoon het idee voor een geleerdentijdschrift reeds in 1748, twee jaar voor verschijnen van de eerste aflevering, bij Luzac en Formey had postgevat, besloten ze de plannen voorlopig nog sub rosa te houden. Daar zijn zij voortreffelijk in geslaagd: in januari 1750 was het nieuwe geleerdentijdschrift een feit.Ga naar voetnoot49. | |
[pagina 47]
| |
Echter: al na eenjaar was Formey niet meer de enige auteur. Dat blijkt onder meer uit de oproep die Luzac voorin de derde band plaatste, waarin hij om bijdragen van derden vroeg.Ga naar voetnoot50. Twee jaar later kreeg deze oproep een vervolg: Formey, die de grootste moeite had zijn anonimiteit en dus zijn onafhankelijkheid van derden te handhaven, had - aldus het ‘advertissement’ van de uitgever - te kampen met zijn gezondheid en was niet meer in staat het blad in z'n eentje te vullen. Om te voorkomen dat de Bibliothèque Impartiale werd opgeheven, leek het de uitgever een goed idee ook bijdragen van anderen erin op te nemen, uiteraard met instemming van Formey.Ga naar voetnoot51. Andere medewerkers aan de Bibliothèque Impartiale waren - voor zover bekend - Jean-Jacques Marinoni, die de berichtgeving over Italiaanse werken voor zijn rekening nam, en de Bazelse predikant Jacques-Emmanuel Roques, die de Nouvelles Littéraires de Göttingue voor Luzac excerpeerde. Ook de Leidse huisonderwijzer Jean-Francois Boissy, één van de medewerkers aan de Bibliothèque Raisonnée, was er als auteur bij betrokken.Ga naar voetnoot52. Voorts droeg een arts zorg voor de artikelen over geneeskundige werkenGa naar voetnoot53. en Elie Luzac zelf nam de Hollandse producties voor zijn rekening.Ga naar voetnoot54. Opvallend is de medewerking van de Londense predikant Jean des Champs, vriend en correspondent van Formey, die van 1756 tot 1758 voor een honorarium van 40 pond per jaar de taak op zich had genomen Engelse werken te verslaan.Ga naar voetnoot55. Niet eerder, want daarvoor verscheen nog de Journal Britannique, van Matthieu Maty, met wie Luzac als concurrentiebeding had afgesproken dat de Bibliothèque Impartiale zich verre zou houden van het Engelse nieuws. Dat | |
[pagina 48]
| |
was voorbehouden aan Maty.Ga naar voetnoot56. Op 23 september 1749 bracht Luzac vanuit Londen Formey van de gemaakte afspraken op de hoogte. Ook op andere wijzen hoopte Luzac Maty en zijn uitgever van dienst te kunnen zijn. Zo heeft hij Scheurleer, die tot 1755 geen eigen drukpers had, aangeboden de Journal Britannique op zijn Leidse persen te laten drukken. Het zouden tweelingtijdschriften kunnen worden, met een identieke letter en een identiek formaat (8o), maar daartoe zouden de plannen met betrekking tot de Journal Britannique wel gewijzigd moeten worden en het formaat aangepast.Ga naar voetnoot57. Ook de frequentie varieerde. Maty en Scheurleer hebben klaarblijkelijk vastgehouden aan hun voorkeur voor een 12o-formaat en hun voornemen maandelijks te verschijnen, want verder dan het concurrentiebeding is de samenwerking niet gekomen. Wel zijn Maty en Scheurleer teruggekomen van hun ideeën omtrent de frequentie: twee jaar na aanvang verscheen hun tijdschrift net als de Bibliothèque Impartiale een maal per twee maanden.Ga naar voetnoot58.
Wat de nieuwsrubriek ‘Nouvelles Littéraires’ in de Bibliothèque Impartiale betreft, die was gebaseerd op berichten van bevriende geleerden en collegaboekverkopers die prospectussen en boeken toestuurden. Elie Luzac plaatste in deze rubriek berichten die betrekking hadden op zijn eigen boekhandel. Ook daar was Formey dus niet meer de enige medewerker. | |
Schrijver versus uitgever: het auteurscontractDe onderhandelingen over het auteurshonorarium waren begonnen, vlak nadat de plannen omtrent de Bibliothèque Impartiale concretere vormen hadden aangenomen. Zoals te verwachten viel kwam ook bij Luzac en Formey hun relatie als uitgever en auteur onder druk te staan. Het koopmanschap van de eerste eist nu eenmaal een zo gering mogelijk risico en dus het salaris van de auteur zo laag mogelijk te houden. Deze heeft echter tegengestelde belangen en wil uiteraard goed betaald worden. Elie Luzac stond geboekstaafd als een ‘winzieke Drukker’, altijd erop uit om ‘een stuivertje te winnen’. Sterker zelfs, hem werd verweten zijn drukpersen te gebruiken om allerlei paskwillen van bedenkelijk allooi te drukken enkel en alleen om daarmee zijn eigen beurs te spekken. Hoewel hij dat laatste ten stelligste ontkende, gaf hij wel toe dat het hem als koopman om de winst te doen was.Ga naar voetnoot59. - Overigens was vanuit de optiek | |
[pagina 49]
| |
van de auteur geld niet het enige criterium om een uitgever te selecteren: ook de kwaliteit van diens drukwerk en de binnen- en buitenlandse afzetmogelijkheden speelden een grote rol. Zo schreef Petrus Burman junior aan Gerard Meerman over zijn zoektocht naar een uitgever: ‘Wetstein te Leiden denk ik om. de Luchtmansen zijn te groote krentekakkers. Schouten heb ik reeden toe, het ook niet te geeven; want heeft geen correspondentie genoeg buytenslands; misschien zou Schreuder en Mortier goet zyn, zoo het genereus kunnen uytvoeren, dewyl het een kostbaar werk zal zyn.’Ga naar voetnoot60. Al in de aanvangsfase van hun onderhandelingen probeerde Luzac het misverstand uit de weg te ruimen dat een auteur uitgebuit wordt terwijl de uitgever de winst opstrijkt. Dat is volgens hem absoluut niet het geval; integendeel, de uitgever loopt zeker bij de eerste afleveringen enorme risico's. Pas na zo'n zes nummers, zo stelde hij voor, zullen we besluiten of we doorgaan en pas daarna kan Formey rekenen op een honorarium van 8 gulden per vel. ‘Il n'est pas juste qu'un Auteur travaille & que le Libraire seul en profite; mais d'un autre côté c'est le Libraire qui ij hazarde le plus, & un auteur n'en est que pour quelques heures perdues. Si vous voulez donc, Monsieur, pour les 4 ou 6. prémiers journaux hazarder ces heures, j'ij hazarderai ma bourse; & en ce cas j'attendrai par prémière occasion la preface dans laquelle vous donnerez au public le plan de l'ouvrage. Si nous réussirons & que je puisse continuer après celaje Vous paijerai 8 flor. la feuille que vous fournirez: car vous sentez bien, Monsieur, que je ne puis guères refuser les memoires que d'autres Savans avec qui j'ai l'avantage d'être en correspondance me pourroient fournir; dont cependant je ne ferois point usage sans Vous les avoir communiqués.’Ga naar voetnoot61. Op 30 december van datzelfde jaar legde Luzac Formey een concept-contract voor: de omvang van het blad bedraagt tien vel tegen betaling van 7 gulden per vel en - op speciaal verzoek - 20 gratis presentexemplaren. Een andere mogelijkheid was 8 gulden zonder gratis exemplaren. Daarbij merkte hij terloops op dat zijn oom Johan Luzac aan de auteurs van de Bibliothèque Belgique (1731-1732) indertijd slechts 5 gulden betaalde zonder gratis exemplaren. Ook was nu de clausule opgenomen waarmee Luzac zich verbond geen letter te veranderen aan Formeys teksten; Luzac kreeg bovendien het recht alle post gericht aan het tijdschrift te openen alvorens ze door te sturen naar Berlijn.Ga naar voetnoot62. Dit werd opnieuw bevestigd in het contractvoorstel van 11 februari | |
[pagina 50]
| |
1749, waarbij Luzac nogmaals aangaf dat het salarisvoorstel genereus was, aangezien ‘ordinairement on n'en donne que 5 fl.’ De presentexemplaren zullen franco worden toegestuurd en - tenslotte - bij Formey ligt de eindredactie, dat wil zeggen dat hij beslist wat er per aflevering verschijnt. Bedongen werd echter dat hij zich verplichtte de voorraad besprekingen niet te hoog te zullen laten optasten waardoor anderen hen te snel af konden zijn; en dat hij zich in zijn selectie zou laten adviseren door betrouwbare Berlijnse vrienden. Luzac stelde voor in januari aanstaande van start te gaan, omdat de zomer doorgaans een slechte tijd is om iets nieuws op de markt te brengen: ‘on les prend mieux quand le froid les tient dans leur chambre.’ Deze keer besprak hij ook het hoofdredacteurschap. In principe diende Formey alles onder ogen te krijgen alvorens het gepubliceerd zou worden, maar wanneer een ingezonden bijdrage geen vertraging duldde, werd deze in Leiden beoordeeld. Van tij d tot tij d zullen nieuwe boeken die bij Luzac ter bespreking arriveren, aan Formey worden doorgezonden.Ga naar voetnoot63. Kennelijk stemden de voorstellen Formey nog niet tot voldoening, want nog in april schreef Luzac dat hij hoopte er binnen veertien dagen uit te zijn.Ga naar voetnoot64. Maar aangezien hij er in juli weer op terugkomt, zullen de schriftelijke onderhandelingen langer hebben geduurd. Deze keer bracht Elie voor het eerst zijn oom Johan Luzac als participant ter sprake, die de helft van de kosten voor zijn rekening zou nemen, maar, zo voegde Elie er geruststellend aan toe, dat veranderde niets aan wat er eerder was besproken. Bovendien zegde Elie toe contactpersoon te blijven.Ga naar voetnoot65. Op dat moment kon Elie nog niet vermoeden dat de samenwerking met zijn oom niet voor lang zou zijn. Pas in augustus, vlak voor zijn vertrek naar Engeland, waar hij onder anderen Maty en Des Champs zou opzoeken, konden de contractbesprekingen worden afgerond. ‘Notre projet pour la Biblioth. imp. est reglé’, schreef hij, waarschijnlijk opgelucht na de langdurige onderhandelingen.Ga naar voetnoot66. Mogelijk hebben die zo veel tijd in beslag genomen omdat een van de clausules was dat Formey eerst na drie afleveringen - en dus niet na zes, zoals Elie aanvankelijk wenste - voor zijn werkzaamheden betaald zou krijgen. Daarmee hebben de uitgevers het bedrijfsrisico dat een nieuw tijdschrift nu eenmaal met zich meebrengt, voor een deel kunnen afwentelen op de auteur, maar werd Formey als het ware mede-investeerder die zich verzekerd wist van een vast inkomen.Ga naar voetnoot67. Dat inkomen bedroeg 70 gulden per aflevering van 10 vel, exclusief 20 auteursexemplaren. Dat is ongeveer evenveel als wat hij kreeg voor zijn bijdragen aan de Nouvelle Bibliothèque Germanique. De uitgever hiervan, aanvankelijk de Amsterdammer Pierre Humbert, had met de toenmalige redacteur | |
[pagina 51]
| |
Paul-Emile Mauclerc (1728-1742) een bedrag afgesproken van 100 gulden per aflevering van 15 vel, of 125 gulden in boeken, plus 30 gratis exemplaren. Dit contract was overgenomen door Mauclercs opvolger Jacques Pérard (1746-1749), die koos voor de optie uitbetaling in natura. Formey zette het redacteurschap voort en sloot in 1746 daartoe een contract af met de inmiddels nieuwe uitgever Pierre Mortier, die ongetwijfeld de samenwerking onder dezelfde condities wilde continueren. Omgerekend komt het erop neer dat Formey voor zijn bijdragen aan de Nouvelle Bibliothèque Germanique 6 2/3 gulden per vel kreeg uitbetaald.Ga naar voetnoot68. Ook dit bedrag ligt aanmerkelijk hoger dan wat volgens Johan en Elie Luzac gebruikelijk zou zijn.Ga naar voetnoot69. Wat de overige medewerkers van de Bibliothèque Impartiale aan honorarium ontvingen, is niet bekend. | |
De Bibliothèque Impartiale als handelswaarDe boekhandelsprijs van de Bibliothèque Impartiale bedroeg per aflevering zes stuivers, maar bij afname van twaalf exemplaren van elk deel tegelijkertijd kreeg de koper een exemplaar extra (dertien stuks voor de prijs van twaalf).Ga naar voetnoot70. De verkoopprijs aan particulieren lag twee stuivers per aflevering hoger. Bij gelegenheid werd de prijs ook wel verlaagd. Zo kondigde Luzac in de Bibliothèque Impartiale van 1754 aan dat hij op de Buchmesse in Leipzig, waar hij het blad voor het eerst onder de ogen van het internationale boekverkoperspubliek bracht,Ga naar voetnoot71. de eerste acht delen aan particulieren aanbood voor een totaalbedrag van 6 gulden en 10 stuivers. Oftewel 4 Reichstaler voor de Leipziger klant. Daarmee had hij de prijs per aflevering verlaagd tot onder de collegiale boekverkoperstarieven.Ga naar voetnoot72. De reden voor deze aanzienlijke korting is waarschijnlijk | |
[pagina 52]
| |
gelegen in het feit dat Luzac zojuist zijn boekwinkel in Göttingen had geopend en kennelijk pogingen deed binnen de Duitse staten een klantenkring op te bouwen. Vandaar dat hij in dezelfde advertenties ter introductie van zichzelf als nieuwkomer ook kortingen aanbood voor de twee tijdschriften die hij met zijn vestiging in Göttingen had overgenomen: de Commentarii Societatis Regiae Gottingensis (1751-1754) en de Relationum de libris novis (1752-1755). Sterker nog: tot de Paas-Messe van 1754 bood hij van alle drie de bladen ook de afleveringen van het lopende jaar aan voor de verlaagde prijs. Dit prijsvoordeel kwam, hoewel bedoeld als investering om de verkoop te bevorderen, uiteraard voor rekening van de uitgever en het is dan ook dit uitgeversrisico dat voor Elie Luzac frequent onderwerp van gesprek was.Ga naar voetnoot73. Ook in het voorwoord van de Bibliothèque Impartiale legde Luzac de nadruk op het financiële risico dat hij als commercieel uitgever liep. ‘Ainsi un Auteur, qui entreprend un Ouvrage periodique, & un Libraire, qui se charge de l'impression, courent souvent risque, le premier de retomber bientot dans l'oubli, & l'autre d'en être pour ses avances.’Ga naar voetnoot74. Nu eens teleurgesteld, dan weer opbeurend schreef hij Formey hoe het met de verkoop stond. Het begint in de smaak te vallen bij het publiek, klonk het al na een halfjaar hoopvol; kennelijk moeten we geduld hebben met deze onderneming.Ga naar voetnoot75. Sommigen vonden het blad zelfs het beste in z'n soort, al waren er ook kritische geluiden te horen, zoals van de Leidse hoogleraar Jean-Nicolas-Sébastien Allamand, die de toonzetting opgeklopt vond.Ga naar voetnoot76. Maar nog voor het beëindigen van de eerste jaargang waren er klagelijke geluiden van de uitgever te bespeuren. Het blad was verliesgevend liet hij niet na keer op keer te beklemtonen,Ga naar voetnoot77. waardoor hij er uiteindelijk 2 à 300 gulden per jaar bij inschoot.Ga naar voetnoot78. Dit was zo veel dat hij het niet meer als marketingkosten van overige fonds- en assortimentsartikelen kon wegboeken. Zelfs al zou de Bibliothèque Impartiale een boekhandelstijdschrift pur sang zijn, dan nog zouden de uitgaven onacceptabel hoog geweest zijn. Na acht jaar was dit dan ook de voornaamste overweging om met de Bibliothèque Impartiale te stoppen en te zoeken naar een andere formule om contact met zijn klanten te houden en hen op de hoogte te brengen van de nieuwste ontwikkelingen in de Republiek der Letteren. De beëindiging kwam niet onverwacht. Al driejaar eerder vreesde Luzac dat de kosten hem boven het | |
[pagina 53]
| |
hoofd zouden groeien en had hij overwogen van verdere jaargangen af te zien, maar snel was hij van dit besluit teruggekomen.Ga naar voetnoot79. Was het omdat Formey inmiddels een belangrijk auteur voor zijn fonds was geworden en Luzac bang was het contact met hem te verliezen?Ga naar voetnoot80. Desondanks had hij in 1756 aan Formey gevraagd een advertentietekst op te stellen waarin het einde van het blad zou worden aangekondigd. Een Nederlandstalig blad had hij in gedachten, dat twee maal per week moest verschijnen. Kennelijk had Luzac toen al de opzet voor de Nederlandsche Letter-Courant (1759-1763) voor ogen.Ga naar voetnoot81. Maar ondanks al het geklaag en alle voornemens werd de Bibliothèque Impartiale gecontinueerd. Nog medio 1758 had Luzac zich voorgenomen de tien jaargangen vol te maken en pas te stoppen met ingang van 1760.Ga naar voetnoot82. Dat heeft echter niet zo mogen zijn. De hoger-beroepszaak voor het Ober-Appelationsgericht in Celle, tegen de Göttinger Academie van Wetenschappen en de Georg-August Universiteit, vergde steeds meer zijn aandacht. Daar kwam nog bij dat de Zevenjarige Oorlog, die de Duitse staten op dat moment teisterde, de postverbindingen met de Nederlanden en dus de regelmatige toevoer van kopij uit Berlijn enorm bemoeilijkte. Ook had Jean des Champs zojuist zijn medewerking aan het blad beëindigd, waardoor Luzac een vervanger moest zoeken voor de inmiddels forse rubriek ‘Nouvelles littéraires de Londres’. Een maand voor de definitieve stopzetting van het blad bracht Luzac Formey van zijn plotselinge besluit op de hoogte.Ga naar voetnoot83. Later, toen hij de Nederlandsche Letter-Courant uitgaf, waarschuwde Luzac al op voorhand zijn lezers: ‘Zien we dan, dat de graagte onzer Landgenooten in geen evenwigt komt met onzen arbeid, wy zullen, zonder leed, van een werkje afzien [...]’Ga naar voetnoot84.
Niet alleen de honoraria van Formey en de overige medewerkers kwamen voor rekening van Luzac, maar ook de kosten voor drukwerk, marketing en distributie. Hoeveel de drukkosten voor de Bibliothèque Impartiale bedroegen, is niet exact bekend, maar wel is er van Luzac een berekening uit 1748 overgeleverd betreffende de Anti-Lucretius van Melchior de Polignac in octavo, waarvan Luzac in 1748 een uitgave op de markt had gebracht. In een brief aan de Amsterdamse boekverkoper Marc-Michel Rey schreef hij over de manier waarop hij het aantal pagina's van een boekwerk kon verkleinen en het voordeel dat hem dat zou opleveren. In zijn berekening bracht hij tevens de prijs van het papier, de drukkosten en de kosten die hij aan de correctie kwijt was, ter sprake. Aan de hand daarvan is het mogelijk de materiële kosten van de Bibliothèque Impartiale te becijferen.Ga naar voetnoot85. | |
[pagina 54]
| |
Maar eerst iets over de oplage. De vroegere Bibliothèque Choisie (1703-1713) van Jean Le Clerc kende een oplagecijfer van vermoedelijk 1500 tot 2000 exemplaren.Ga naar voetnoot86. Ook in vergelijking met de Bibliothèque Britannique (1733-1747; 1500 exemplaren) en de Bibliothèque Raisonnée (1728-1753; 800 tot 1200) is de oplage van de Bibliothèque Impartiale met 500 stuks bescheiden te noemen.Ga naar voetnoot87. De Journal Britannique werd vermoedelijk eveneens in 500-voud gedrukt. De uitgevers van de Bibliothèque Impartiale waren echter in eerste instantie voorzichtig en drukten de eerste drie afleveringen in een oplage van 200 exemplaren. Maar reeds in 1753 trof Luzac geen exemplaren van de eerste afleveringen meer in de schappen aan waardoor hij genoodzaakt was bij te drukken.Ga naar voetnoot88. Iedere aflevering omvatte ongeveer 150 pagina's, exclusief titelpagina en dergelijke, en besloeg daarmee ongeveer tien vel per stuk. Bij een oplage van 200 stuks was er 2000 vel per aflevering nodig, ofwel 4,3 riem papier à ƒ 2:-. Voor de totale papierkosten moest de uitgever ƒ 8:5:- per aflevering neertellen. Daarnaast bedroegen de druk- en correctiekosten respectievelijk ƒ -:18:- en ƒ 1:5:- per vel, waarmee de productiekosten voor de gehele oplage per aflevering kwamen op ƒ 18:10:-. Omdat Formey gedurende het eerste half jaar geen honorarium kreeg uitbetaald, bedroeg de kostprijs bij deze kleine oplage ongeveer 1,5 stuiver per stuk. Dit was ver beneden de prijs die hij aan collega-boekverkopers én individuele klanten berekende, maar nadat Luzac de oplage had verhoogd tot 500 exemplaren en Formey moest worden uitbetaald, kwam de kostprijs hoger te liggen: ƒ 125:15:- voor de gehele oplage, 5 stuivers per stuk. Omdat Luzac als uitgever nog andere kosten moest maken om het blad letterlijk bij zijn lezers thuis te krijgen, kan er bepaald niet van een winstgevende aangelegenheid gesproken worden. Over deze marketing- en distributiekosten liet hij jaren later een Rotterdamse boekverkoper in zijn Reinier Vryaarts Openhartige Brieven steen en been klagen over de moeizame verkoop van dergelijke tijdschriften: ‘De briefporten, de avertissementen, het verzenden, het aanteekenen op onze boeken kost ons even zoo veel voor een boekje van twee stuivers als van twee, ja van twintig Gulden; en daarom moeten wy den prys van die kleinigheeden zoo hoog naar rato stellen.’Ga naar voetnoot89. Deze kosten | |
[pagina 55]
| |
waren dusdanig hoog dat Elie Luzac in een snelle berekening aan Formey kwam op een totale onkostenpost van ƒ 70:- per aflevering bij een oplage van 500 exemplaren, exclusief het honorarium van de schrijver. Zou de bovenstaande reconstructie van de drukkosten reëel zijn, dan moet Luzac voor marketing en distributie ƒ 25:- per aflevering uitgetrokken hebben. Als Formey zijn uitgever mocht geloven, kostte iedere aflevering 6 stuivers per stuk.Ga naar voetnoot90. De distributiekosten zullen niet gering geweest zijn, omdat de Bibliothèque Impartiale in het bijzonder bestemd was voor de Franse c.q. Parijse markt,Ga naar voetnoot91. waartoe Elie Luzac zelfs Formey inschakelde om kopers te winnen.Ga naar voetnoot92. Het lijkt erop dat de afzet in Frankrijk is tegengevallen, zeker in de beginperiode, aangezien het aantal adressen in Frankrijk waar het tijdschrift werd verkocht in vergelijking met Duitsland en Engeland gering was: ‘On peut souscrire à Paris chez Desaint & Saillant, & le Prieur; a Leipzig chez la Veuve Weidmann, à Francfort chez Châtelain & Elsinger, à Dresde chez J.C. Walther, à Hambourg chez J.C. Bohn, à Genève chez les Frères Cramer & Claude Philibert; à Berlin chez Haude & Spener, & J.J. Jasperd; à Breme chez Rumph; à Breslau chez J.J. Korn; à Londres chez Nourse, Vaillant, Brackstone, Dodsley & Wilcox; à Oxford chez Clemens & Fletscher; Cambridge chez Thurlbourne & Merill, & dans les Provinces-Unies chez les principaux Librairies.’Ga naar voetnoot93. Onder genoemde boekverkopers bevond zich een aantal met wie Luzac vaker zaken deed. Zo bracht hij samen met de Weidmannischen Buchhandlung uit Leipzig een aantal boeken uit, en waren Jean Jasperd en het boekhandelshuis Haude & Spener uit Berlijn voor hem belangrijke tussenhandelaren en commissionairs. Ook Bohn uit Hamburg, en Walther uit Dresden, met wie hij later overigens in conflict raakte over een privilegekwestie omtrent Lafontaines Fables choisies,Ga naar voetnoot94. waren voor hem contactpersonen in Duitsland, net zoals de Parijzenaars Desaint en Charles Saillant handelscontacten waren in Frankrijk. Onbegrijpelijk vond Luzac het dat het Franse lezerspubliek kennelijk weinig belangstelling had voor de Bibliothèque Impartiale, maar hij twijfelde er niet aan dat men zijn oordeel zou bijstellen.Ga naar voetnoot95. Het spreekt vanzelf dat het blad niet alleen voor de internationale markt was bestemd, maar ook voor de binnenlandse. Bij de verkoop speelde Elie Luzac uiteraard zelf een grote rol, gezien de talloze transacties betreffende het | |
[pagina 56]
| |
tijdschrift in de boekverkopersboeken van de gebroeders Luchtmans. En daar Rey een aantal malen een dozijn exemplaren bij Luzac had besteld, moet hij het eveneens op voorraad hebben gehad. Voorts werd het blad elders in de Republiek verkocht, bijvoorbeeld door Daniel Aillaud, boekverkoper op de Grote Zaal aan het Binnenhof, in 's-Gravenhage.Ga naar voetnoot96. | |
Geleerdentijdschrift of boekverkoperstijdschriftBoekverkopers stonden in de achttiende eeuw verschillende middelen ter beschikking om hun waar aan de man te brengen. Fonds- en asssortimentscatalogi lagen het meest voor de hand, maar aangezien ze weinig actualiteitswaarde bezaten en bovendien slechts titels vermeldden, moest de boekverkoper naar andere media zoeken. Ook fonds- en assortimentslijstjes in eigen uitgaven boden wat dat aangaat te weinig soelaas. Met advertenties in kranten bleek men sneller in de publiciteit te kunnen komen, maar ook daarvan zag men de betrekkelijkheid in aangezien de annonces ‘natürlich nach einigen Tagen mit den Zeitschriften vergessen’ werden.Ga naar voetnoot97. Bovendien miste men de mogelijkheid bij nieuw verschenen titels enkele lovende woorden te publiceren die de verkoop moesten bevorderen. In de geleerdentijdschriften vonden de boekverkopers een oplossing voor hun marketingvraagstuk. Het bleek voor menigeen een gouden greep: het geleerdentijdschrift door en voor geleerden, die tevens tot de cliëntèle van de boekverkoper behoorden en uit wier midden schrijvers gerecruteerd werden die aan het fonds een succesvolle bijdrage konden leveren. Voorwaarden waren wel dat het blad geschreven werd op een onderhoudende toon en dat er een gevarieerde inhoud geboden werd. In de praktijk bleek de uitgever zelf een grote inbreng te hebben in de samenstelling van het blad.Ga naar voetnoot98. Uit onderzoek naar de verschillende assortimentscatalogi die Elie Luzac heeft uitgebracht, blijkt dat hij de in de Bibliothèque Impartiale besproken werken alle in zijn winkel op de plank had liggen. Wat dat aangaat kunnen de boekbesprekingen gezien worden als appetizers voor zijn lezers- annex klantenkring. Ook de met de jaren alsmaar uitdijende rubriek ‘Nouvelles Littéraires’, waarin de nieuwste uitgaven uit diverse West-Europese landen werden gesignaleerd, had als functie de kooplust op te wekken. Er werden zelfs complete teksten uit prospectussen in opgenomen, die hij ten behoeve van de voorintekening van zijn eigen fonds had verspreid. Zo nam hij de tekst van de brochure voor zijn Fables choisies van La Fontaine integraal over, vermoedelijk om de Dresdener boekverkoper Georg Conrad Walther, die hem het | |
[pagina 57]
| |
keurvorstelijk privilege betwistte, af te troeven.Ga naar voetnoot99. De rubriek ‘Nouvelles Littéraires’ zou in de Nederlandsche Letter-Courant grote proporties aannemen, door pagina's lange lijsten nieuwe uitgaven; per aflevering kwam een nieuwe categorie ter sprake, variërend van godgeleerdheid en godsdienst tot rechtsgeleerdheid, wiskunde en wijsbegeerte. De advertenties en verkorte assortimentslijsten van Luzac die van tijd tot tijd in de Bibliothèque Impartiale werden opgenomen, hadden uiteraard eveneens een grote attentiewaarde. Van andere boekverkopers verschenen geen annonces. Wel werd Luzac een enkele keer door derden verzocht een advertentie te plaatsen. Het betrof een weinig concurrerende personeelsadvertentie, waarbij de Amsterdamse boekverkoper Changuion als contactpersoon optrad.Ga naar voetnoot100. Hoewel Luzac gehouden was aan de afspraak zich niet te bemoeien met de journalistieke arbeid van Formey, probeerde hij wel invloed uit te oefenen op wat deze schreef. Duidelijk ervoer hij de contractbepalingen hieromtrent als knellend en prevaleerde het koopmanschap van de uitgever boven zijn ideeën over de vrijheid en oppartijdigheid van de journalist. Door het toelaten van andere auteurs dan Formey werd de functie van hoofdredacteur belangrijker, maar hiervoor hadden Luzac en Formey geen heldere afspraken gemaakt. Gaandeweg had Elie Luzac om praktische redenen - Formey zit nu eenmaal in het verre Berlijn en bij een tijdschrift moet je nu eenmaal accuraat kunnen handelen - de hoofdredactionele taken naar zich toe getrokken, weinig tot genoegen van Formey. Al in hetzelfde jaar waarin het contract tussen beiden wordt gesloten, schreef Elie, mede namens zijn oom, in voorzichtige bewoordingen dat zij hun bedenkingen hadden tegen besprekingen van bepaalde boeken van zekere uitgevers. Oom en neef Luzac lijken bang in ongenade te vallen bij de Franse geestelijkheid, wat hun handel met Frankrijk enorm nadelig zou kunnen beïnvloeden. Maar, zo benadrukten ze, in beginsel wordt Formeys vrijheid niet aangetast.Ga naar voetnoot101. Er waren ook andere restricties: ‘Enfin, Monsieur, comme nous en sommes responsables ici, il n'est que juste que nous prenions connoissance des extraits, & que nous excluions ceux que nous prevenons nous pouvoir attirer quelque mécontentement. | |
[pagina 58]
| |
Cette règle de prudence n'est pas detruit par la persuasion dans laquelle nous sommes que vous seriez bien faché de nous l'attirer. Un autre article, qui demande d'être touché, c'est qu'on peut nous envoïer des avertissemens, & autres choses de cette nature, qui ne souffrant aucun delai. Par la règle génerale de n'ij mettre que ce que Vous aurez vu les moïens nous sont coupés des faire plaisir à cet égard à des Personnes qui auroient droit de s'ij attendre; & même à nous-mêmes. Nous laissons tout cela à votre considération, plus portés à applanir les difficultés qu'a les faire naître.’
Ook om andere redenen wensten de uitgevers meer vrijheden voor zichzelf. Hoewel Formey bedongen had dat er in zijn teksten tittel noch jota veranderd mocht worden, trof de corrector zoveel inconsequenties en onjuistheden aan dat het noodzakelijk werd ze ter drukkerije te corrigeren. In een lange brief legden de uitgevers uit waarom het zo belangrijk was de correctie in Leiden te laten uitvoeren. Het bleek een heikele kwestie, want een week later schreven de uitgevers opnieuw een uitgebreide brief over hun rechten als uitgever, deze maal in nog diplomatieker bewoordingen dan in hun vorige brief.Ga naar voetnoot102. En mocht Formey zelf correcties en aanvullingen op zijn kopij hebben, gelieve die tijdig door te geven omdat anders het drukproces er te veel hinder van ondervindt.Ga naar voetnoot103. Met de onderwerpskeuze van Formey had Elie Luzac eveneens bemoeienis. Hij gaf Formey bijvoorbeeld suggesties dat bepaalde succesvolle boeken in de Bibliothèque Impartiale besproken konden worden. Die besprekingen zouden wellicht een betere verkoop van het blad kunnen bewerkstelligen, was zijn redenering. Maar, zo haastte Luzac zich erbij te vermelden, Formey is vrij om te beslissen of hij wat met de tips zal doen: ‘Au reste je Vous laisse entièrement le Maitre sur les reflexions que je Vous communique. Je veux pour moi & pour les autres une liberté qui est le plus grand des biens.’Ga naar voetnoot104. Vanuit zijn standpunt als uitgever zag Luzac verder mogelijkheden met het blad een gat in de markt te vullen. Nederlandstalige boeken worden nergens besproken, constateerde hij, en als we daarvoor iemand inhuren, zou dat een aanwinst betekenen voor de Bibliothèque Impartiale.Ga naar voetnoot105. Daarnaast wenste Luzac meer variatie in het blad, nadat een aantal lezers hierop kritiek had geleverd.Ga naar voetnoot106. Ook verlangde hij een hogere actualiteitswaarde.Ga naar voetnoot107. Later gaf hij aan dat Formey steviger wetenschappelijke artikelen moest leveren, daar hun tijdschrift niet vergeleken | |
[pagina 59]
| |
mocht worden met de Journal des Savants, waarin besprekingen van lichtere aard waren opgenomen.Ga naar voetnoot108. Gaandeweg werd de toonzetting in de brieven van Elie Luzac zakelijker. Schreef hij aanvankelijk ook over privé-aangelegenheden en wisselde hij van gedachten over allerhande filosofische kwesties, later werd hij kortaf en volstond hij met briefjes waarin hij Formey eraan herinnerde dat het hoog tijd was kopij toe te sturen.Ga naar voetnoot109. Had Luzac het te druk om zijn succesauteur wat langer te woord te staan? Eind 1751 was zijn vrouw in het kraambed gestorven, waarna hij - tot zijn huwelijk met zijn tweede vrouw, Maria Massuet, in 1763 - er alleen voor stond zijn huishoudelijk personeel aan te sturen. In 1753 was hij een boekhandel in Göttingen begonnen en reeds drie jaar later was hij in een conflict verwikkeld geraakt met de geleerdenwereld daar ter plaatse, wat hem decennia lang de nodige kopzorgen gekost moet hebben. Wat beslist een rol gespeeld heeft in de relatie tussen auteur en uitgever, was de pressie die Luzac op Formey uitoefende om het blad niet meer in z'n eentje vol te schrijven. Het begon al bij de eerste aflevering, waar Luzac eigenmachtig de titel Consilium de edenda Abulfedae Historia Arabica (1749) uit zijn fonds had toegevoegd aan de rubriek ‘Nouvelles Litteraires’ achterin het blad.Ga naar voetnoot110. Ook van derden kreeg hij het aanbod bijdragen aan deze rubriek te leveren, waarin hij in afwachting van Formeys reactie voorlopig had toegestemd.Ga naar voetnoot111. Zelf nam hij ook het initiatief in het benaderen van andere medewerkers, getuige zijn brief aan de Göttingse hoogleraar Johann David Michaelis die hij in de Bibliothèque Impartiale een gunstige pers beloofde wegens diens bijdrage aan de Commentarii Societatis Regiae Gottingensis.Ga naar voetnoot112. De concurrentie voor Formey als enige auteur van de Bibliothèque Impartiale bleef echter niet beperkt tot de ‘Nouvelles Littéraires’. Bepaald niet tot genoegen van de laatste wenste Luzac ook boekbesprekingen van anderen op te nemen. Daartoe moesten er wijzigingen aangebracht worden in het auteurscontract met Formey. Afgesproken werd dat Luzac per aflevering gemiddeld maximaal vijf van de tien vel mocht gebruiken voor teksten van anderen en dat er uiterlijk 1 juli van het daaropvolgende jaar ƒ 7:- per vel werd uitbetaald.Ga naar voetnoot113. Kennelijk ervoer Formey het nieuwe contract als een wurgcontract en voelde hij zich in zijn waarde als vrij auteur aangetast. Al eerder had hij gedreigd het | |
[pagina 60]
| |
bijltje erbij neer te zullen gooien, zeker als de verkoop zo stagneerde, maar nu klaagde hij over zijn geringe inbreng in de Bibliothèque Impartiale. Ook de afspraken over het honorarium stemden hem niet meer tot tevredenheid.Ga naar voetnoot114. Het contract werd derhalve gewijzigd, in het voordeel van beide betrokkenen: het tijdstip van uitbetalen werd min of meer afhankelijk gesteld van de financiële situatie van Luzac en het honorarium werd verhoogd naar ƒ 8:- per vel.Ga naar voetnoot115. Maar snog bleef Formey ontevreden. Zo ontevreden zelfs dat Luzac wederom gedwongen werd zich te verdedigen door hem erop te wijzen dat het succes van geleerdentijdschriften voornamelijk te danken was aan de verscheidenheid aan experts die eraan meewerkten: ‘N'est il donc pas naturel que je cherche & que j'emploije pour les differentes classes des Sciences des plumes differentes: & cela ne doit-il pas contribuer au bien du Journal.’ Met andere woorden: Formey moest z'n mond houden zolang hij niet wilde dat er bijdragen van anderen in kwamen.Ga naar voetnoot116. | |
MisluktDe Bibliothèque Impartiale is ondanks haar achtjarig bestaan te beschouwen als een mislukte onderneming. Luzac is er niet in geslaagd de oplagecijfers te verhogen tot het niveau van de succesvolle geleerdentijdschriften Bibliothèque Raisonnée en Bibliothèque Britannique, en dus de Bibliothèque Impartiale winstgevend te maken. Het is gissen naar de oorzaken hiervan. Vermoedelijk lag het aan de opzet van het blad als zodanig. Het concept ‘bibliotheek’, zoals dat al vijftig jaar in de Franstalige geleerdenpers werd gehanteerd, begon verouderd te raken in de tweede helft van de achttiende eeuw. Het publiek ging andere eisen stellen en richtte zijn belangstelling op andere boeken dan de wetenschappelijke die in de Bibliothèque Impartiale besproken werden. Het moet gevarieerder, minder opgeklopt, luidde niet voor niets de kritiek. Mogelijk tekent zich hier reeds de verschuiving in koop- en leesgedrag van het lezerspubliek af: het gaf steeds meer de voorkeur aan fictie (romans) en populair-wetenschappelijke non-fictie (reisverhalen, geschiedwerken en levensbeschrijvingen).Ga naar voetnoot117. Bovendien was er in het midden van de achttiende eeuw in de Nederlanden, Duitsland en Engeland sprake van een groeiende interesse in publicaties in de landstaal, wat de verkoop van Franstalige werken deed stagneren. Ook de internationale boekhandel vanuit de Republiek was reeds in die periode op z'n retour, hetgeen met name op de productie van Franstalige werken voor de Franse en Duitse markt zijn repercussies had. In Frankrijk hadden de toenemende liberalisering en de versoepeling van censuurmaatregelen gunstige invloed op de binnenlandse boekproductie, terwij in | |
[pagina 61]
| |
Duitsland de boekhandel na de Dertigjarige Oorlog in de zeventiende en de Zevenjarige Oorlog in de achttiende eeuw, die de samenleving en de economie volledig hadden ontwricht, eindelijk het niveau had bereikt waarop men zich als een gelijkwaardige concurrent van de Hollanders kon opstellen. De teneergang van de Franse - internationale - boekhandel in de Nederlanden was voor Elie Luzac in 1781 aanleiding om een beschouwing te geven van de situatie waarin de contemporaine boekhandel zich bevond. Ook hij concludeerde dat de boekhandel ‘welk het vertier der latijnsche en fransche werken ter onderwerpe heeft [...] inderdaad van meer gewicht [is] geweest’ en dat die ‘tegenwoordig bijna niets meer te beduiden.’ Echter: alles wijst erop dat de ‘Hollandse’ boekhandel geenszins in verval was geraakt maar integendeel in de loop van de achttiende eeuw sterk in opkomst was.Ga naar voetnoot118. Verschillende malen heeft Luzac Formey erop gewezen dat er voor Nederlandstalige producties meer toekomst was en dat daaraan meer aandacht besteed moest worden. Daarbij zal hij met een scheef oog gekeken hebben naar een populair blad als de Boekzael der geleerde wereldt (1716-1811). Dit was de reden waarom hij direct na het beëindigen van de Bibliothèque Impartiale met de Nederlandsche Letter-Courant begon. Zonder Formey dit keer, want het achtjarige avontuur had hem wel geleerd datje als uitgever maar beter het heft in eigen handen kon houden: het bespaarde op het auteurshonorarium en er waren geen moeizame discussies meer te verwachten over de inhoud van het blad en eventuele andere medewerkers. In de Nederlandsche Letter-Courant vond Luzac de formule waarnaar hij in de Bibliothèque Impartiale op zoek was. In beide bladen richtte Luzac zich op een niche in de markt door zich te concentreren op dissertaties, bloemlezingen, brieven en dergelijk klein werk. Het zijn juist deze geschriften waarin de nieuwste ontwikkelingen in de wetenschap uit de doeken worden gedaan, geschriften van de nieuwe generatie geleerden die vaak over meer talent beschikken dan de leden van de gevestigde academies van wetenschappen, die tegenwoordig al in de kleinste dorpen worden opgericht, zo betoogde hij.Ga naar voetnoot119. | |
[pagina 62]
| |
Maar wanneer de Nederlandsche Letter-Courant vergeleken wordt met de Bibliothèque Impartiale, is de eerste meer een boekhandelstijdschrift en de tweede toch meer een geleerdentijdschrift. Juist omdat Luzac de Bibliothèque Impartiale ook als boekhandelstijdschrift wenste te gebruiken, zonder dit expliciet aan de orde te stellen, kwam hij in conflict met Formey, die nietsvermoedend bleef vasthouden aan zijn autonomie als schrijver van een geleerdentijdschrift. Het is niet werkelijk uitgelopen op een botsing tussen beiden, al heeft de hartelijke relatie van weleer in 1758 plaatsgemaakt voor een koelere, zakelijker verhouding. Na zo'n tien jaar lang een aanzienlijke reeks titels van Formey op de markt te hebben gebracht zou Luzac na die datum nog slechts één werk van hem uitgeven.Ga naar voetnoot120. Achteraf gezien had de Leidse boekverkoper Elie Luzac niet aan de Bibliothèque Impartiale moeten beginnen. De ruzie over de bedrijfsvoering met zijn oom Johan Luzac, met wie hij deze onderneming op touw had gezet, en het voortdurende gebakkelei met Formey over diens honorarium en zijn autonomie als journalist hebben Elie Luzac heel wat hoofdbrekens bezorgd. Maar de tegenvallende verkoopcijfers hebben hem uiteindelijk doen besluiten er een punt achter te zetten en te zoeken naar een andere mogelijkheid om met zijn klanten te communiceren. Na acht jaar was de Bibliothèque Impartiale een achterhaald concept gebleken. | |
The Bibliothèque Impartiale, 1750-1758: a scholarly and book trade journalIn retrospect the Leiden bookseller Elie Luzac (1723-1796) should never have begun his Bibliothèque Impartiale. A management conflict with his uncle Johan Luzac, his partner in this enterprise, and constant squabbles with author Samuel Formey (1711-1797) about the latter's salary and autonomy as a journalist, caused Luzac a lot of worries. But it was the disappointing sales figures which made him decide to put a stop to the journal and to look for other ways to communicate with his clients. After eight years the Bibliothèque Impartiale had proven to be an outdated concept. The Bibliothèque Impartiale was a scholarly journal: it offered reviews of various scholarly works and acted as a discussion platform for the international learned community. The impartiality of both journal and author had been expressly stipulated, which, however, did not prevent both from becoming engaged in several polemics. Voltaire was one of the correspondents, but also | |
[pagina 63]
| |
the clergy of the Eglise Wallon in Amsterdam severely criticized the journal. In addition the publisher became involved in a paper war pro and contra the Nederlandsche Spectator, in which even arguments with regard to the Dutch government were not spared. As such the Bibliothèque Impartiale in its last year of publication also participated in the so-called ‘Witten war’. Yet it was not Formey, perpetual secretary of the Acadamy of Sciences in Berlin, who made a stand in this issue, but - presumably - Elie Luzac himself. Their surviving correspondence provides an excellent opportunity to reconstruct their relationship as author and publisher. It is clear that from the beginning Luzac carried much weight where it concerned the choice of books to be reviewed and even Formey's writing style, and this in spite of previous agreements. Already after a year Luzac managed to convince Formey to enlist the cooperation of more authors for the journal, a measure intended to boost the quality and the sales of the journal. But Formey did not like sharing with others. Did he think the publisher wielded too much influence? After all Luzac wanted more and more to advertise his own publisher's list and the books he had in stock, as aresult of which the journal gradually took on the appearance of a book trade periodical. The disappointing sales figures caused Luzac great problems. Every year he lost some two to three hundred guilders on the journal. He may have thought that Formey's salary was too high (he earned seven guilders per sheet, in addition receiving twenty author's copies), and that Formey was hard to manage. Already earlier Luzac had threatened to stop the enterprise altogether and to start with a new, Dutch-language journal; - this was to become the Nederlandsche Letter-Courant, the book trade journal which Luzac put on the market immediately after ending the Bibliothèque Impartiale. At the end of 1758 Luzac told Formey that he wanted to put a definite stop to the project. The concept ‘bibliothèque’ had outlived itself. The public's interests had changed and books in the national language were coming into vogue. Also because of growing competition with France and Germany the book trade in the Republic had obviously entered a new era. |
|