De Achttiende Eeuw. Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Wyger Velema
| |
[pagina 30]
| |
De republiek die zij voorstonden had slechts in naam iets gemeen met de oude Republiek der Zeven Verenigde Provinciën. Dat was, zo meenden de Bataven, een gedrocht, opgebouwd uit een volstrekt irrationele wirwar van - om Jacob van Manen te citeren - ‘afzonderlijke souvereiniteiten, Hertoglijke, Graaflijke, Marquisaatschappen, Episcopale, Kerklijke, Landsheerlijke en Seigneuriale rechten, regalia, feudalia, privilegien, loflijke en welherbragte costumen, usantien, enzovoort’.Ga naar voetnoot4. Dit monstrum diende te worden vervangen door een op heldere en wijsgerige gronden gevestigde waarlijk vrije republiek. Hoofdkenmerk van een dergelijke vrije republiek was de soevereiniteit van het volk. In de woorden van Artikel 2 van het Plan van Constitutie van 1796: ‘De Souvereiniteit berust by het Volk van Nederland’. Het was echter volkomen duidelijk dat dit volk, dat overigens ook nog precies moest worden gedefinieerd, zijn permanente soevereiniteit niet voortdurend zelf kon uitoefenen en dat het daartoe dus vertegenwoordigers diende te kiezen. Een moderne, vrije republiek was, met andere woorden, niets anders dan een ‘volksregering bij representatie’. Republikanisme opgevat als ‘Volksregeering by verteegenwoordiging’ was, om nogmaals De Democraten aan te halen, het ‘non plus ultra der tegenwoordige beschaving’.Ga naar voetnoot5. Het zou echter bepaald niet juist zijn te concluderen dat de Bataven met deze formule iets op het oog hadden dat een sterke gelijkenis vertoonde met de latere liberale parlementaire democratie. Wat het nieuwe republikanisme van de late achttiende eeuw zo uniek maakte en het, zo men wil, een enigszins utopische strekking gaf was het vertrouwen op de permanente politiek actieve rol van de burgers. Die burgers werden niet geacht eens in de zoveel tijd hun vertegenwoordigers te kiezen en zich vervolgens uitsluitend met hun eigen zaken te bemoeien. Het kon, aldus Bernardus Bosch in 1796, in een republiek nimmer de bedoeling zijn ‘dat het volk dood en begraven is na de verkiezing van deszelfs vertegenwoordigers’.Ga naar voetnoot6. Volgens Pieter Vreede was er zelfs ‘niets dodelijker voor de vrijheid, dan dat de burgers gaan slapen op de trouw van hun, die zij met macht bekleed hebben’.Ga naar voetnoot7. Wilden de burgers hun volle republikeinse rol van politieke waakzaamheid en betrokkenheid kunnen vervullen, dan waren niet alleen institutionele waarborgen voor hun macht vereist, maar diende de maatschappij ook op basis van gelijkheid te zijn ingericht en dienden de burgers voortdurend door een combinatie van onderwijs, drukpers, wapen- | |
[pagina 31]
| |
oefeningen en politieke festiviteiten in een republikeins ethos te worden geschoold. Dat de verwerkelijking van een dergelijk ideaal onder de Nederlanders veel voeten in de aarde zou hebben beseften de Bataafse revolutionairen overigens maar al te goed. In tegenstelling tot bij voorbeeld de Fransman immers was de Nederlander, zo meenden zij, flegmatiek, traag en weinig vurig van aard. ‘De Franse patriot’, schreef Willem van Irhoven van Dam in Februari 1794 aan Daendels, ‘grijpt allerwege de wapens aan en vliegt naar de plaats waar hij dezelve voor de zaak der vrijheid kan gebruiken; maar de Hollandsche patriot, verneemende dat zijn verlossers in aantogt en nabij onze grenzen zijn, trekt rimpels in zijn voorhoofd, zugt, steekt een pijp tabak aan en gaat dezelve vreedzaam in zijn agterkamer zitten uitroken’.Ga naar voetnoot8. Dit soort periodieke twijfel onder de revolutionairen over de haalbaarheid van hun ambitieuze republikeinse stelsel illustreert op markante wijze het volledig nieuwe ervan. Hoe nieuw het republikanisme van de Bataven was wordt duidelijk als men een korte blik werpt op de centrale begrippen van het traditionele Nederlandse republikanisme van de achttiende eeuw. Dat republikanisme was uiterst conservatief en vrijwel geheel gericht op het behoud van de bestaande historisch gegroeide staats- en regeringsvorm.Ga naar voetnoot9. Het was een volmaakte illustratie van Casanova's op grond van zijn ervaringen met de achttiende-eeuwse republiek Venetië geformuleerde dictum ‘Er is geen republiek die niet beeft bij het woord “nieuw”, niet alleen als dit belangrijke zaken betreft, maar ook als het om kleinigheden gaat’.Ga naar voetnoot10. Gedurende het grootste gedeelte van de achttiende eeuw betekende het woord republiek voor de Nederlander eenvoudigweg een staat die geen monarchie was. Dit gold voor zowel Orangisten als Staatsgezinden. Voorzover het politieke bestel ter discussie stond betrof het een debat over de vraag of de gemengde republikeinse regeringsvorm al dan niet een stadhouderlijk element behoefde. Geen van de partijen in dit debat waagde het te betwijfelen dat de in de Unie van Utrecht vastgelegde bepalingen, hoewel misschien niet helemaal volmaakt, de legitieme fundamenten van de staat vormden - daarvan was ook Pieter Paulus in de jaren 1770 nog overtuigd.Ga naar voetnoot11. Geen van de partijen ook definieerde de republikeinse vrijheid in termen van | |
[pagina 32]
| |
permanente, actieve volkssoevereiniteit. Vrijheid bestond primair uit bestuur bij de wet. Degenen die verder gingen baseerden zich over het algemeen op een klassiek republikeins vocabulaire waarin het voortbestaan van de negatieve vrijheid afhankelijk werd gemaakt van positieve vrijheid of politieke participatie van de bevolking in het politieke proces. In de meest radicale uitwerking van dit denkbeeld, Lieven de Beauforts Verhandeling van de Vryheit in den Burgerstaet van 1737, werd die participatie echter nadrukkelijk niet in termen van volkssoevereiniteit, maar als de gelijke toegankelijkheid van overheidsambten voor alle burgers omschreven. In de Nederlandse republiek, aldus De Beaufort, wordt het volk ‘in de saeken van de Hooge Regeering geheel en al uytgesloten, en wort syn stem of raed noyt gevraegt’.Ga naar voetnoot12. Republikeinse vrijheid bestond voor De Beaufort kortom uit de klassieke afwisseling van besturen en bestuurd worden, niet uit een representatieve volksregering. Alle varianten van dit traditionele republikanisme hadden ten slotte gemeen dat zij weliswaar groot belang hechtten aan de inzet van de burgers voor het algemeen belang, en dit zelfs als een hoofdkenmerk van republieken beschouwden, maar daar nimmer de conclusie uit trokken dat het de burgers daarmee ook vrij stond het bestel naar believen te veranderen. ‘Boni civis est’, zo sprak men algemeen Cicero na, ‘praesentem reipublicae statum tueri, eumque mutatum nolle’ (in achttiende-eeuwse vertaling: ‘Een vroom burger moet den teegenswoordigen Staat van zyn Vaderland beschermen, en daar in geene verandering dulden’).Ga naar voetnoot13. Het zal uit dit alles duidelijk zijn dat de kloof tussen het traditionele republikanisme van de Nederlandse achttiende eeuw en het revolutionaire republikanisme van de Bataven van 1795 en volgende jaren een zeer diepe was. Het waren twee verschillende republikeinse werelden, van elkaar gescheiden door een conceptuele revolutie. De vraag die zich op dit punt vanzelfsprekend opdringt is die naar de genese van deze fundamentele conceptuele verandering. Schiepen de Bataven hun nieuwe republikanisme ex nihilo? Was het meegebracht uit het revolutionaire Frankrijk? Of moeten wij de oorsprong van dit revolutionaire republikanisme toch op een vroeger tijdstip in de Nederlanden zelf zoeken? Het is dit laatste dat hier zal worden betoogd. De fundamentele begrippen van het republikanisme van de Bataven waren, zo zal in het navolgende beknopt worden aangetoond, afkomstig uit het politieke vocabulaire van de Nederlandse patriottenbeweging. Die bewe- | |
[pagina 33]
| |
ging slaagde er in luttele jaren - zo tussen 1783 en 1787 - in om de betekenis van de in het traditionele Nederlandse republikanisme gehanteerde begrippen volledig te veranderen. Dat een dergelijke conceptuele revolutie zich in slechts enkele jaren kon voltrekken behoeft ons niet te verbazen. Ook in Frankrijk zou dat enige tijd later immers het geval zijn. Ondermeer de tot nu toe verschenen delen van het door Rolf Reichardt en Hans-Jürgen Lüsebrink geredigeerde Handbuch politisch-sozialer Grundbegriffe in Frankreich, 1680-1820 tonen duidelijk hoe snel de betekenis van politieke sleutelbegrippen zich tussen 1789 en 1795 in dat land wijzigde, met binnen die periode dan nog eens de jaren 1793 en 1794 als echte ‘semantische Revolution’.Ga naar voetnoot14. Dat de Nederlandse patriotten een conceptuele revolutie bewerkstelligden is evident uit tal van contemporaine commentaren. Dergelijke revoluties, zo merkt Reichardt in het voornoemde Handbuch op, gaan meestal gepaard met een levendig debat over het thema ‘misbruik van woorden’.Ga naar voetnoot15. Welnu, zo'n debat werd, daar kan geen enkele twijfel over bestaan, in de jaren 1780 met een grotere intensiteit dan ooit tevoren in Nederland gevoerd. Het moet bovendien worden opgemerkt dat het voor tijdgenoten niet de minste twijfel leed dat de theoretische basis voor 1795 in de patriottentijd was gelegd. Die periode, zo verzekert ons Cornelius Rogge in zijn in 1796 verschenen Tafereel van de Geschiedenis der jongste Omwenteling in de Vereenigde Nederlanden, was niet minder dan de ‘grondslag’ van de Bataafse revolutie.Ga naar voetnoot16. Laat ons nu de conceptuele revolutie van de patriotten nader beschouwen. Wij hebben gezien dat het traditionele Nederlandse republikanisme een sterk op het verleden gericht anti-monarchisme was, waarin een gemengde regeringsvorm vrijheid als bestuur bij de wet waarborgde en waarin voor politiek actief burgerschap slechts een beperkte rol was weggelegd. Het nieuwe republikanisme daarentegen was dynamisch en op de toekomst gericht, definieerde vrijheid in termen van volkssoevereiniteit en een republiek niet als een gemengde regeringsvorm, maar als een volksregering bij representatie, die alleen goed kon functioneren door de constante politieke inzet van | |
[pagina 34]
| |
gelijke burgers. Al deze kenmerkende elementen van het nieuwe republikanisme vindt men, zo zal aan de hand van enkele voorbeelden duidelijk worden, reeds bij de patriotten. Het feit dat de patriotten hun republikeinse hervormingsstreven veelal omschreven met de uitdrukking ‘Grondwettige Herstelling’ heeft tot het hardnekkige misverstand geleid dat dit een sterk op het verleden gerichte beweging was. Niets is echter minder waar. Met grondwettige herstelling bedoelden de patriotten immers niet het herstel van enige toestand zoals die ooit in het verleden van het land werkelijk had bestaan, maar de vestiging van een waarlijk republikeins politiek bestel. Hun bedoeling was, zoals de auteurs van de beroemde Grondwettige Herstelling zelf met nadruk betoogden, om ‘de Regeering der Vereenigde Nederlanden tot de waare grondbeginsels eener Republiek weder te brengen’ en daartoe ‘een geregeld en volledig politiek Wetboek optestellen’.Ga naar voetnoot17. Dat ook tijdgenoten vaak enige moeite hadden de gebezigde terminologie te doorgronden blijkt uit een fascinerende gedachtenwisseling over de betekenis van het begrip grondwettige herstelling in de Post van den Neder-Rhijn. Begin 1787 vroeg een in verwarring verkerende briefschrijver zich in dat periodiek af of de patriotten, zoals het hem toescheen, met de term herstelling inderdaad iets geheel anders op het oog hadden dan terugkeer naar een oude situatie. Het antwoord van de Post was een volmondig ja. ‘Zeker is het, dat de welmeenende Vaderlanders bedagt zijn, om aan ons Gemeenebest eene andere gedaante te geven dan het voormaals had, en hetzelve in eenen hoogeren stand optevoeren, meer overeenkomstig met den aart van eene waare Republiek dan tot deeze tijden is geschied’.Ga naar voetnoot18. Het was voor de patriotten volstrekt duidelijk dat de Nederlander in het verleden, om opnieuw de Post aan te halen, ‘zich altijd met den schijn eener Republicainsche Vrijheid vergenoegd heeft, terwijl men inderdaad nimmer deszelfs wezen heeft bezeten’.Ga naar voetnoot19. Niet dat men zich daar overigens al te zeer over behoefde te verbazen: de kenmerken van het ware republikanisme waren immer pas door de Verlichting van de achttiende eeuw werkelijk duidelijk geworden. Pas nu had men alom leren beseffen dat republikeinse vrijheid niet eenvoudig bestond uit het | |
[pagina 35]
| |
ontbreken van een monarchie of de aanwezigheid van bestuur bij de wet, maar uit actieve volkssoevereiniteit. En daarmee waren iedereen de schellen van de ogen gevallen. Pieter Vreede, die zowel in de patriottentijd als in de jaren na 1795 een sleutelrol speelde, herinnerde zich deze cruciale overgang als volgt: ‘Geheel Nederland ontwaarde met schrik en verontwaardiging dat in geheel Nederland geen wettig bestuur bestond, geen bestuur dat uit den nationalen wil was uitgegaan, maar alle macht bij bezitneming op het kussen zat en dus uiterst zwak en van onwaarde was’.Ga naar voetnoot20. Het was dus zaak nu een bestel in te voeren waarin de soevereiniteit van het volk duidelijk tot uitdrukking zou komen. De patriotten beseften daarbij dat een directe democratie niet de meest wenselijke vorm was: daarvoor was het land te groot, te rijk aan inwoners en te hoog ontwikkeld. Wat zij wilden was een volksregering bij representatie, ook wel aangeduid als een zuivere volksregering, dat wil zeggen een regering waarin het volk alle zaken ‘of geheel door Repraesentanten, die van het zelve afhangen, laat bestieren, of ten deele’.Ga naar voetnoot21. Dat was, aldus bij voorbeeld het Leids Ontwerp, ‘de best mogelyke van alle Regeerings-formen’.Ga naar voetnoot22. Evenals bij de latere Bataven was er ook bij de patriotten geen sprake van dat een dergelijke republiek afdoende zou kunnen functioneren wanneer men eenvoudigweg degenen die tot het volk gerekend dienden te worden van kiesrecht voorzag om vervolgens, na de verkiezingen, alles aan de eenmaal gekozen representanten over te laten. Integendeel, dit nieuwe patriotse republikanisme was geheel afhankelijk van een voortdurend actieve, deugdzame burgerij. Niets was de patriotten een groter gruwel dan het boven aangehaalde ‘Boni civis est’, dat zij interpreteerden als een aansporing tot lijdelijkheid. Het was dan ook niet Cato Uticensis, ‘een Romein en een Burger’, die deze aanbeveling had gedaan, zo merkte Petrus de Wakker van Zon fijntjes op, maar Cicero, ‘een Onderdaan en een Advocaat’.Ga naar voetnoot23. De invulling die de patriotten aan het burgerlijke politieke activisme gaven is genoegzaam bekend. Zij week niet veel af van wat de Bataven voor ogen stond: een sterke mate van onderlinge gelijkheid tussen de burgers, voortdurende controle op de gekozen representanten, burgerbewapening, informatievoorziening door middel van een vrije politieke pers, politieke bewustwording door republikeins onderwijs en openbare manifestaties. Aldus transformeerden de patriotten in enkele jaren het gehele republikeinse begrippenapparaat. Niet langer was een republiek, zoals Casanova | |
[pagina 36]
| |
meende, een verstarde en gesloten staat waarin niets meer werd gevreesd dan vernieuwing. Een vrije republiek was een dynamische, op vooruitgang gerichte volksregering geworden. Hoe ver de patriotten zich van het intens conservatieve traditionele achttiende-eeuwse republikanisme hadden verwijderd gaven zij zelf aan door een imaginaire politiek bewuste Venetiaan naar de Nederlanden van begin 1787 te laten reizen. ‘Zedert meer dan twee Eeuwen’, aldus liet de Post van den Neder-Rhijn de man spreken, ‘waren uwe Landgenooten de eenigsten in geheel Europa, welke wij de hand van broederschap konden toereiken: - beiden waren wij verguld met de naam van Republiek, van Vrij, terwijl wij beide de laaghartigste slaaven waren’. Dat er nog zo'n kruiperige natie bestond was altijd een hele troost voor de Venetiaan geweest, maar nu zag hij tot zijn schrik ‘dat uwe Natie voor HET EERST op de vestiging haarer vrijheid bedacht is, - dat zij haare Republiek, niet alleen in naam en in schijn, maar in de daad wil doen bestaan’. Omdat dit alles de Venetianen, die hier niet toe in staat waren, hun zelfrespect zou doen verliezen, beval de man een onverwijlde terugkeer naar het oude oligarchische bestel en een algehele verwijdering van het volk uit de politiek aan.Ga naar voetnoot24. Een poging daartoe werd, het is bekend, vanaf het najaar van 1787 inderdaad ondernomen. Maar het was te laat. Het nieuwe republikanisme van de patriotten ging slechts een paar jaar ondergronds om in 1795 met grotere kracht dan ooit weer op te bloeien. Hoe is het mogelijk, zo moet men tot slot vragen, dat de evidente continuïteit tussen patriotten en Bataven in de latere historiografie, en ook nu nog, zo dikwijls wordt ontkend? Daar zijn, zo lijkt het, twee hoofdredenen voor. Ten eerste is het in de geschiedschrijving nog steeds gebruikelijk om bij de bestudering van bepaalde tijdvakken een aan politiek belangrijke jaartallen ontleende indeling van het materiaal te hanteren. Zo deelt men de Nederlandse late achttiende eeuw bij voorbeeld keurig op in patriottentijd (tot 1787), restauratie (1787-1795), en Bataafse (of, erger nog, Franse) tijd (na 1795). Dat deze politieke caesuren niet altijd samenvallen met caesuren op ander terrein is in dit betoog met behulp van een begripshistorische benadering duidelijk geworden. Een dergelijke benadering stelt de historicus in staat om empirisch verantwoord, namelijk op basis van de exact traceerbare geschiedenis van de betekenisverandering van politieke sleutelbegrippen, te demonstreren dat ons inzicht in de Nederlandse late achttiende eeuw niet wordt bevorderd door een op de breuklijnen van de politieke geschiedenis gebaseerde rigide scheiding tussen de republikeinse wereld van de patriotten en die van de Bataven. Een belangrijker reden voor de frequente ontkenning van de continuïteit tussen 1787 en 1795 is echter de angst die zich de laatste jaren lijkt te | |
[pagina 37]
| |
hebben meester gemaakt van de geschiedschrijving over de patriottentijd. De pogingen om de patriottenbeweging in een groot en omvattend historisch verband te plaatsen hebben gefaald - niemand gelooft bij voorbeeld meer in een lijnrechte ontwikkeling van het patriottisme naar het negentiende-eeuwse liberalisme zoals die door een lange rij van interpretatoren van Theissen tot De Wit en Schama is gesuggereerd.Ga naar voetnoot25. Het betreurenswaardige gevolg hiervan is echter geweest dat de historiografie over de patriotten de laatste jaren in een ander uiterste is vervallen. Van diverse zijden is gesuggereerd dat de patriottentijd beslist niet in groter verband moet worden gezien en absoluut als een zelfstandig verschijnsel moet worden bestudeerd. Er heerst een grote huiver om uitspraken over de bredere betekenis van het patriottisme te doen.Ga naar voetnoot26. Als tegenwicht tegen allerlei vage generalisaties over de ontwikkelingsgang van het liberalisme - een anachronistische term die in geen enkele beschouwing over de achttiende eeuw zou behoren voor te komen - is deze benadering zonder twijfel nuttig. Tegelijkertijd echter betekent zij, zo dient te worden opgemerkt, een zekere verarming van ons begrip voor dat tijdvak. Want zij onttrekt het feit dat de laatste twee decennia van de Nederlandse achttiende eeuw een wezenlijke eenheid vormden aan het gezicht. Die eenheid moet, zoals dit korte opstel heeft getracht te tonen, worden gezocht in de door zowel patriotten als Bataven ondernomen poging het traditionele Nederlandse republikanisme te vernieuwen. De basis voor dat streven werd gelegd in de conceptuele revolutie van de patriottentijd die de kernbegrippen republiek, vrijheid en burger herdefinieerde en die het conceptuele afscheid van het Nederlandse Ancien Régime voltrok; de moeizame, uiteindelijk mislukte, maar daarom niet minder interessante praktische uitwerking volgde door de Bataafse republikeinen. Het politieke vuur van de revolutie van 1795, kortom, brandde zonder twijfel helder en fraai, maar het hoogtepunt van het feest was toen toch eigenlijk al voorbij: dat was het elegante conceptuele vuurwerk geweest dat zo'n tien jaar eerder door de patriotten was ontstoken. | |
[pagina 38]
| |
1795 and the History of Dutch RepublicanismThe relationship between the Patriot movement of the 1780s and the Batavian Revolution of 1795 has always been an important issue in Dutch historiography. This article attempts to take a new look at that old problem by studying it from the point of view of conceptual history. It is argued that whereas a traditional political approach to the years in question tends to end in an emphasis on the discontinuity between Patriots and Batavians, a conceptual approach leads to the opposite conclusion. An analysis of the key concepts (republic, liberty, citizenship) used by both Patriots and Batavians shows them to be highly similar and distinctly different from Dutch republicanism before the 1780s. The crucial conceptual shift, it is argued in this article, occurred in the mid-1780s. Conceptually, the Batavians were heavily indebted to the project of republican renewal that had first been formulated by the Patriots. |
|