De Achttiende Eeuw. Jaargang 1993
(1993)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Wim Klooster
| |
[pagina 74]
| |
van de eerste republiek van Venezuela slaagde Miranda er niet in de Spaanse troepen te weerstaan en werd door Simón Bolívar en anderen uitgeleverd aan Spanje. In een kerker in Cádiz kwam een einde aan een bewogen leven.Ga naar voetnoot1. Tweemaal, in 1785 en 1788, reisde Miranda door de Republiek en in 1793 was hij er opnieuw, ditmaal bij het beleg van Maastricht. Zijn ervaringen van het tweede verblijf heeft hij geboekstaafd in zijn dagboek, terwijl van het kortstondige eerste bezoek alleen een verslag bekend is van zijn reisgenoot William Smith, een Amerikaanse kolonel en oud-adjudant van George Washington met wie Miranda onderweg was naar Pruisen. Uit diens aantekeningen blijkt dat de reis niet langer duurde dan een week, waarbij ze de volgende plaatsen aandeden: Hellevoetsluis, Rotterdam, Delft, Den Haag, Leiden, Haarlem, Amsterdam, Muiden en Doesburg.Ga naar voetnoot2. Drie jaar later bereikt Miranda de Republiek na een reis door Scandinavië en Noord-Duitsland. Op 27 april 1788 wordt zijn koets achtervolgd door zwermen bedelende kinderen. Hij bevindt zich dan nog in het Oostfriese Weener en constateert dat de mensen hier qua uiterlijk al veel op de Nederlanders lijken. Om 11 uur bereikt hij Nieuweschans, waar halt wordt gehouden bij een herberg aan een kanaal. Het menu is karig: er is alleen boter en brood. Hij maakt van dat aanbod geen gebruik, maar moet toch betalen omdat hij een voet binnen de herberg heeft gezet. Er ontstaat een onaangename sfeer en Miranda wordt gered door een jonge Franssprekende officier die zijn kant kiest. Bij de dorpspoort wordt hij aangehouden door soldaten en Miranda en zijn knecht moeten elk vier stuivers betalen. Met twee paarden gaat het vervolgens richting Groningen. Miranda is verrukt over de huizen waaraan ze voorbijtrekken: het zijn ware plattelandspaleizen. De dorpjes noemt hij schoon, aangenaam en een toonbeeld van welvaart. Hij wordt uitgenodigd in enkele huizen en bewondert de overvloed van Chinees porselein. Eindelijk krijgt hij in een taveerne iets te eten, maar daar moet hij dan ook diep voor in de buidel tasten. ‘De gierigheid van deze mensen’, schrijft hij, ‘is zonder weerga.’ De nacht brengt Miranda door in Zuidbroek, een ‘buitengewoon mooi dorp’. De verrukking is de volgende dag niet voorbij. De weg naar Groningen langs het Winschoterdiep, met huizen aan weerszijden, is ‘de heerlijkste in de wereld’. Miranda beschrijft in zijn dagboek de bruggen over het kanaal, die Chinees aandoen, de talrijke bootjes die met allerhande benodigdheden af- en aangaan, nu eens voortgetrokken door een paard, dan weer door een man of een kind, en de ambachtslieden, die zich in hun huizen nuttig maken voor de bevolking. ‘Het is iets dat ik me nooit had ingebeeld en ik beken dat dit het beeld overtreft dat ik had van volk en cultuur van het Chinese | |
[pagina 75]
| |
platteland.’ Turfstekers passeren en dan doemt Groningen op. Na de maaltijd koopt hij er in een boekhandel enkele landkaarten en beklimt de Martinitoren, waar hij wordt getracteerd op een uitzicht over stad en ommelanden. Het treft Miranda dat van elk binnenplaatsje, hoe klein ook, een tuin is gemaakt met een prieel om te roken. Tijdens een wandeling in de stad worden hij en zijn knecht Andrés voor ‘kezen’ uitgemaakt, omdat ze geen oranje in hun kleding dragen. De burgerwacht die zij daarna zien paraderen, torst daarentegen oranje vaandels en vlaggen. Onderweg naar Leeuwarden voert de weg weer door fraaie dorpen met gierige herbergiers. Een groep dronkaards beledigt hen en enkele jongens gooien met stenen, maar Miranda en Andrés bereiken ongedeerd hun plaats van bestemming. Het is echter al twaalf uur 's nachts en de poort is gesloten, maar tegen betaling van twaalf stuivers mogen ze naar binnen. De volgende dag verkent Miranda met een ‘goede Nederlander’ de stad, die ‘blijk geeft van weelde en rijkdom’. Ze lopen over de markt, bezoeken het stadhouderlijk paleis en het raadhuis en bekijken de stad vanaf de toren. Het omliggende platteland is gevuld met verbazingwekkende aantallen vee, paarden, koeien en schapen, alle van buitengewone proporties. Miranda maakt kennis met een uiterst beleefde officier, die een woordje wisselt met zijn knecht en hun tocht naar Harlingen regelt. Deze man, schrijft Miranda, vormt een ‘opvallend contrast met de burgerbevolking’. In de kustplaats geniet de Venezolaan evenzeer van het uitzicht over de Zuiderzee als van de dijkfundering, die echter wordt aangevreten door de paalworm en in tweeën dreigt te worden gebroken. De hoger gelegen koetsweg, ‘ongetwijfeld een werk van de Romeinen’, mag er ook zijn. Later bezichtigt Miranda een monument van onnaden-kendheid: twee schepen die aan Frankrijk ten geschenke zijn gegeven, maar te groot zijn om het dok in te kunnen en daarom nooit zullen uitvaren. De eerste mei brengen ze door op de Zuiderzee en na een tocht van precies vierentwintig uur wordt Amsterdam bereikt. Miranda hoort de volgende dag dat het Pruisische garnizoen pas twee dagen tevoren is vertrokken. In de dagen die volgen treft hij enkele bekenden, zowel Nederlanders als anderen, en trekt hij erop uit om de stad en haar gebouwen te aanschouwen. Er is uiteraard veel te zien: de Beurs, waar niet minder dan vierduizend mensen rondlopen, de Portugese en de Duitse synagoge, de verlichting in alle joodse huizen, het anatomisch theater met verschillende foetussen en een Egyptische mummie, en de Plantage, waar het dankzij de bomen en de aangename straten goed toeven is. In het stadhuis is Miranda getuige van de gelijktijdige voltrekking van 75 huwelijken.Ga naar voetnoot3. Hij noteert later in zijn dagboek dat er niet één knappe bruid bij was. | |
[pagina 76]
| |
Dan staat het spinhuis op het programma, dat onderdak biedt aan 350 mannen en 560 vrouwen. Het valt hem onmiddellijk op hoe schoon en proper het van binnen is. Het eerste vertrek dat hem getoond wordt biedt plaats aan mannen die een korte straf uitzitten en armen die er vrijwillig werken. Ze spinnen en maken lappen en canvas. In de slaapzaal is er voor elk een eigen bed, wat ook geldt voor de vrouwen die tot levenslang zijn veroordeeld. Miranda wordt aangenaam getroffen door de ordelijke, nette en fatsoenlijke manier waarop de vrouwen hun maaltijd gebruiken en kleren maken, ‘waardoor het meer op een goed geregeld nonnenklooster lijkt dan op een gevangenis.’ Als reden wordt hem opgegeven dat de vrouwen door nijvere arbeid strafvermindering kunnen krijgen. De volgende dag verhindert de weersgesteldheid het Miranda om veel te ondernemen. Hij bezoekt een Franse komedie en begeeft zich naar een gelegenheid, waar hij een zeer gracieuze ‘nimpha Bataviana’ vindt om de nacht mee door te brengen. Het volgende uitstapje vormt een nieuw hoogtepunt van Miranda's omzwervingen. In Broek in Waterland dwingt het onderkomen van de armen en wezen ontzag af bij de reiziger. Er huizen slechts vier mannen en zes vrouwen, hoewel er plaats is voor wel vijftig. Alle huizen van het dorp zijn geverfd en de tuintjes zijn stuk voor stuk prachtig. Eén tuin heeft planten in de vorm van dieren, tafels, meubels en andere voorwerpen, die te koop zijn voor de prijs van 4 tot 10 gulden.Ga naar voetnoot4. Ook Zaandam maakt een buitengewoon weelderige indruk. Het eerste wat Miranda er doet, is het woonhuis bezoeken van Peter de Grote, het minst aanzienlijke van alle Zaanse huizen. Het wordt bewoond door een arme vrouw die afstamt van de mensen die de tsaar destijds onderdak verleenden. Ze moet de fooien van de bezoekers delen met de eigenaar van het pand. Miranda krijgt medelijden met de vrouw en vraagt zich af waarom Catharina de Grote, aan wier hof hijzelf geruime tijd heeft vertoefd, het huisje niet koopt om aan de vrouw cadeau te doen. In de omgeving van Zaandam is het zo vol met molens, dat ze als het ware een stad op zich vormen. Miranda bezichtigt een papiermolen, een houtzagerij, een malerij en een molen waar lijnzaadolie wordt geproduceerd, alle aangedreven door windkracht. In een van de molens maken jongens hem ‘op gastvrije Hollandse wijze’ uit voor jood, omdat Andrés hen niet al het geld geeft waarom zij vragen. Een paar dagen later passeert Miranda tijdens een volgend uitstapje het plaatsje Maarssen en merkt op dat de joodse woningen zich, net als in Amsterdam, in positieve zin van de andere onderscheiden.Ga naar voetnoot5. De reis voert | |
[pagina 77]
| |
naar Utrecht, waar hij buiten de muren de benen strekt op de Maliebaan, de ‘meest uitgestrekte en mooiste wandellaan die men zich kan voorstellen’, met tal van bomen. Tot zijn verbazing maken niet meer dan zes mensen gebruik van de Maliebaan. Alweer zo'n apart Nederlands verschijnsel, schrijft hij: een prachtige wandellaan - en toch niemand die gaat wandelen. In Utrecht laat Miranda, die we inmiddels hebben leren kennen als een fervent torenklimmer, de Domtoren uiteraard niet onbeklommen en wordt beloond met een uitzicht over de Rijn. Het huis waar hij verblijft biedt een ander uitzicht: een raam kijkt uit over een markt en Miranda ziet dat er voornamelijk reuzel, kruiden en aardewerk te koop is. 's Ochtends nog had de heer van stand zich geërgerd aan de boeren met hun beschilderde karren die op hun weg naar de markt geen plaats wilden maken voor zijn koets. Met Pasen is hij terug in Amsterdam en moet het bed houden vanwege een zware verkoudheid, maar daarna trekt hij er weer op uit, nu in de richting van Haarlem. Hij is in een opperbeste stemming en vindt het een genot om te zien dat jan en alleman in de Haarlemmerhout gaan wandelen of zich per rijtuig laten vervoeren. De mensen zijn goed gekleed en maken een tevreden indruk. Miranda begeeft zich dan naar een huis aan het Westmeer, waar een kennis van hem woont die luistert naar de naam Braunsberg.Ga naar voetnoot6. Tijdens het avondeten, dat pas om tien uur wordt geserveerd, is er Kaapse wijn en wordt er gesproken over de Nederlandse belastingen. Miranda verbaast zich erover dat de Engelsen klagen over hun belastingen, nu hij van de hoogte van de Nederlandse tollen en lasten verneemt. Braunsberg moet bijvoorbeeld voor zijn landhuis jaarlijks meer dan 2200 gulden betalen. Wanneer de gastheer en diens zoon de volgende dag naar kantoor gaan, blijft Miranda achter met mevrouw Braunsberg en een vriendin van haar. Miranda heeft het met hen over de properheid die in Nederland binnenshuis heerst. Ze vertellen hem dat de taak van een dienstmeid louter en alleen bestaat in het schoonhouden van het huis. Elke dag in de week wordt een van de hoofdvertrekken van het huis gereinigd en vrijwel dagelijks krijgen de albasten panelen en het marmer in de hal ook een beurt. Eenmaal per jaar is er grote schoonmaak. Zowel de binnen- als buitenkant wordt dan met behulp van handpompjes van onder tot boven schoongemaakt. Na de conversatie neemt Miranda afscheid en bezoekt de villa die een andere kennis van hem, de bankmagnaat Hope, heeft laten neerzetten.Ga naar voetnoot7. De boekenkast is er | |
[pagina 78]
| |
goed gevuld met Engelse en Franse werken, maar Miranda vermoedt dat dat alleen is om een gunstige indruk te maken en dat ‘deze mensen zelden lezen’. Terug in Haarlem ziet hij hoe een parade wordt afgenomen van een regiment ‘tamelijk gedisciplineerde en goed geklede’ militairen. Na een bezichtiging van de Grote Kerk en het Teylers Museum vertrekt Miranda naar de bollen. Hij raakt in gesprek met enkele kenners en komt te weten dat een van de kwekers een jaarinkomen heeft van circa ƒ 12.000. In totaal heeft deze man al een half miljoen gulden vergaard. Terug in Amsterdam ontdekt Miranda bloed in zijn urine en neemt een jonge arts in de arm, die hem een laxeermiddel geeft. De arts, die zijn opleiding in Leiden heeft genoten, heeft weinig goede woorden over voor de Nederlandse vrouwen: ze drinken maar thee en slechte Surinaamse koffie en hebben servies- en linnengoed waarvan ze nooit gebruik maken. Miranda geneest snel en schrijft op 17 mei in zijn dagboek dat er die dag mensen zijn gegeseld omdat ze buitenlanders en anderen hadden beledigd en gemolesteerd die geen oranje droegen.Ga naar voetnoot8. Het klinkt de Venezolaan bekend in de oren. Lopend door het nautisch kwartier wordt hij enkele dagen later opmerkzaam gemaakt op iets dat hij net als eerder in Groningen omschrijft als de landsaard van de Nederlanders: hoe arm ze ook zijn, hun huizen zien er netjes uit, met een tuintje dat is opgesmukt met bloemen en een tuinhuisje om 's middags thee te drinken en pijp te roken, ‘hun favoriete wijze van ontspanning’. Hij wordt uitgenodigd door Pieter van Damme, die in zijn woning een grote medaille- en muntenverzameling heeft ondergebracht.Ga naar voetnoot9. De heren komen te spreken over het verval van de kunsten in de Republiek en Miranda concludeert dat er bijna niemand als hoeder van de kunst optreedt. De mensen worden volledig in beslag genomen door de jacht op geld en het vermaledijde kaartspel. Later op de dag koopt Miranda een partij boeken die hij laat opsturen naar Engeland, waar hij zich metterwoon zal vestigen. Hij betaalt vervolgens entreegeld om in het rasphuis de 85 gevangenen aan het werk te zien bij het raspen van hun porties campechehout.Ga naar voetnoot10. Hun kleding en onderkomens laten veel te wensen over. | |
[pagina 79]
| |
Miranda heeft nu al enige tijd behalve van de diensten van Andrés ook gebruik gemaakt van die van een Nederlandse knecht. Deze vertrekt met de noorderzon, waardoor Miranda gedwongen wordt om een nieuwe te huren. Gedrieën gaan ze naar het oudemannen-huis, een liefdadigheidsinstelling die onderdak biedt aan 200 mannen en 200 vrouwen. Miranda is geïmponeerd door de nette en comfortabele een-, twee- en driepersoonskamers: ‘Wanneer ik deze instellingen vergelijk met die welke de grote vorsten van tegenwoordig hebben neergezet, inclusief Catharina de Grote, dan is Holland werkelijk veruit superieur.’ In het ziekenhuis, dat daarna wordt bezocht, verblijven 160 vrouwen en 100 mannen en is een apart vertrek ingericht voor de garnizoenssoldaten. Op de medicijnen, de keukens en de schone en goed geventileerde zalen is niets aan te merken, maar Miranda gruwt bij het zien van twee en soms zelfs drie zieken in een bed. In het smerige Aalmoesseniers-Weeshuis is het nog slechter gesteld: daar liggen als regel drie of vier mensen in hetzelfde bed, mannen en vrouwen gelijk. Voor Miranda is het duidelijk dat de directie hiervoor verantwoordelijk is. Als hij weer buiten staat, laat hij zich naar huis rijden. Hij weet ondertussen dat het in de Republiek niet gebruikelijk is om mensen uit te nodigen om te converseren, en brengt de nacht door in het gezelschap van een Brusselse ‘nimf’. Bij een rondleiding, daags erop, door de slaapzalen, de werkruimten en de kelders met vlees en vis van het Maagdenhuis, een kindertehuis met 336 katholieke meisjes, toont Miranda zich andermaal geïmponeerd. Maar ook hier stopt men drie kinderen in een en hetzelfde bed. In het Krankzinnigen-Huis, waar zestien vrouwen en vier mannen wonen, kan hij nergens een warmtebron ontdekken en vraagt zich af hoe het er 's winters toegaat. Na een rit over de Zeedijk en door de Muiderpoort houdt zijn koets even buiten de stad halt bij de herberg Zeeburg. Tot verrassing van Miranda, die dit niet verwacht van het ‘Hollandse flegma’, en tot groot genoegen van het aanwezige gezelschap, brengen twee kleine meisjes er onder begeleiding van een Engelse gitaar liedjes ten gehore. Na enige tijd wenkt zijn knecht hem vanachter de ramen dat de koets waarom hij gevraagd heeft, gereed staat. Wanneer hij buiten is, blijkt de koets echter al vertrokken en mokkend gaat hij te voet terug naar de stad. Via de Plantage bereikt hij de Jodenbreestraat, waar hem vooral de viezigheid opvalt, maar ook de verschillende uithangborden die Barinas-tabak aanprijzen.Ga naar voetnoot11. 's Avonds om elf uur trekt hij er samen met zijn trouwe Andrés op uit voor een tocht door nachtelijk Amsterdam. De talrijke ‘musicos’ (muziekhuizen) hebben nieuwe verrassingen in petto voor het Venezolaanse tweetal. Bij kaarslicht dansen in kamers met kroonluchters en van sierlijsten voorziene spiegels dames in het rond, muzikaal begeleid door het spel van psalterium | |
[pagina 80]
| |
en viool. In de eerste musico op hun route laat Miranda Andrés tegen betaling van drie gulden verdwijnen in het gezelschap van een ‘priesteres’ en haar assistente. Op hun volgende halte is het Miranda zelf die zich met een ‘nimf’ terugtrekt om ‘een plechtig offer te brengen aan Venus’. ‘Het verbaasde me’, schrijft hij later, ‘toen ik verscheidene fatsoenlijke burgervrouwen zag binnenkomen, die evenals ik uit nieuwsgierigheid waren gekomen... Ze namen plaats naast hun vaders of echtgenoten en genoten van het feest net zoals de anderen.’ Ook de mannen wekken zijn verbazing: ‘Het is iets bijzonders om de ernst te zien waarmee verschillende mannen van een zekere leeftijd (...) pijprokend binnenkomen en zonder blikken of blozen toekijken.’ Zo is blijkbaar de landsaard, voegt hij eraan toe. Twee musicos later, om drie uur 's nachts, houdt Miranda het voor gezien en loopt terug door straten, waar in de nachtelijke uren louter stilte heerst.Ga naar voetnoot12. Op zijn laatste dag in Amsterdam doet Miranda nog het Pesthuis aan. In dit hospitaal hebben alle circa 200 zieken een eigen bed; herstellende patiënten kunnen wandelen in de rondom gelegen tuinen. Mensen die lijden aan een besmettelijke ziekte zijn in een apart gebouwtje ondergebracht. Zij worden met minder zorg omgeven dan de andere patiënten. De volgende dag zakt Miranda af naar het zuiden. Het is een prachtige dag en hij geniet opnieuw met volle teugen. Na zeven kwartier rijdt de koets Haarlem binnen en daarvandaan duurt het nog vier uur voor Leiden wordt bereikt. Miranda krijgt logies in de Doelen en ontmoet Pierre la Rue, een nazaat van Hugenoten, die als zijn gids zal optreden. Deze leidt hem langs de botanische tuin, de zalen van oudheden en natuurlijke historie en het anatomisch theater, waar een vrouw hen een complete mensenhuid laat zien, naar haar zeggen van een Rus, en een stuk huid van een Ethiopiër. Nog dezelfde dag ziet Miranda een groot aantal Leidse bezienswaardigheden: de openbare bibliotheek met 35.000 boeken, de Pieterskerk, het stadhuis, de Breestraat (‘de wijdste straat van Holland’) en de Burcht. Een tocht langs de Rijn voert Miranda en La Rue door Oegstgeest, Rijnsburg (‘de aangenaamste plaats die ik in deze landen heb gezien’) en Katwijk. De Rijn verdwijnt tussen de duinen en Miranda keert terug naar Leiden. Op de markt ziet het zwart van de mensen die etenswaren, fruit, bloemen en vogels kopen. Het volgende station is Den Haag. Miranda ontmoet er een aantal oude bekenden uit de internationale diplomatie, die hij op zijn reizen in de verschillende Europese hoofdsteden heeft leren kennen. Zij vinden de | |
[pagina 81]
| |
Nederlanders nog minder gastvrij en nog stugger dan hijzelf. Op de tweede dag van zijn verblijf ziet hij stadhouder Willem V een parade afnemen. De kleine prins, wiens gebit enkele rotte plekken vertoont,Ga naar voetnoot13. blijkt een minzaam man in de omgang met de officieren. Miranda maakt vervolgens een ommetje door het Bosch, bewondert het Huis ten Bosch en doet zich op het Lange Voorhout tegoed aan hopjes.Ga naar voetnoot14. De dag wordt andermaal besloten met een offer aan Venus. Een volgende wandeling voert hem een paar dagen later samen met de Russische minister Kolytsjev naar Scheveningen.Ga naar voetnoot15. Wat grote indruk maakt zijn kleine karren met vis en andere spullen, soms zelfs met een man erin, die met hoge snelheid worden voortgetrokken door grote honden. Terug in Den Haag is Miranda, na een nieuwe ervaring met een ‘nimf’, drie kwartier lang te gast bij de ‘elegante’ en ‘energieke’ prinses Wilhelmina en haar dochter, prinses Louisa. In de anatoom en verzamelaar Petrus Camper vindt Miranda een boeiende gesprekspartner.Ga naar voetnoot16. De professor laat hem zijn collectie menselijke en dierlijke skeletten zien en wijst op de overeenkomsten tussen een walviskop en een mensenhoofd. Verder legt hij uit dat de mate waarin het vrouwelijke bekken afwijkt van het Griekse ideaal verklaart waarom de een als Chinees en anderen als neger of indiaan ter wereld komen. Weer buiten verneemt Miranda dat de nieuwe Franse ambassadeur, de vicomte de St. Priest, is gearriveerd.Ga naar voetnoot17. Deze veroorzaakt meteen een incident door met zijn bedien- | |
[pagina 82]
| |
den zonder oranje over straat te gaan. Een dag later zijn St. Priest en zijn vrouw zo hoogmoedig om te gaan wandelen in het Haagsche Bosch. Ze roepen de volkswoede over zich af, moeten zich anti-patriottenliederen laten welgevallen en trekken zich dan terug. Op deze zondag, de eerste juni, onderneemt Miranda een tocht die hem opnieuw tot grote tevredenheid stemt. Wanneer hij met zijn gezelschap na een rit langs Maasland, Schiedam, Delfshaven en Rotterdam, maar nog voor Delft, stopt bij een herberg om de paarden water te geven ontwaart hij wederom een typisch Nederlands tafereel: sommige aanwezigen spelen een balspel, anderen drinken thee of bier, er wordt gezongen en bijna alle mannen roken pijp. In Delft bezoekt Miranda het graf van Willem van Oranje en wanneer de reis wordt hervat komen in de koets de tongen los over de Hertog van York, die in de molens bij Rijswijk menig amoureus avontuur zou hebben beleefd met Haagse meisjes. In het prentenkabinet bewondert Miranda 's anderen daags werk van Potter, Rubens en Breugel, om vervolgens een kijkje te nemen in het Waalse aalmoezeniershuis, dat niet alleen 48 ouden van dagen huisvest, maar ook 80 jongens die er allen een beroep leren. Verder verneemt Miranda onder een kopje thee van de directie dat deze instelling 156 thuiswerkende gezinshoofden aan aalmoezen en brood helpt. 's Ochtends is Camper op bezoek geweest en twee dagen later komt deze opnieuw langs om samen op visite te gaan bij de filosoof Hemsterhuis.Ga naar voetnoot18. Ze treffen hem aan in zijn tuin en beproeven na de thee een ‘uitmuntend geconstrueerde’ loupe. Camper schenkt Miranda dezelfde avond twee verhandelingen, een over de beste methode om schoenen te maken en een ander over de Friese dijken.Ga naar voetnoot19. In deze dagen converseert Miranda behalve met Camper vooral met Kolytsjev, die hem de politieke situatie in het land uitlegt. St. Priest is ondertussen in een lastig parket beland. Op een nacht is er een oproer buiten zijn woning, waarbij hij wordt uitgemaakt voor aanvoerder van de kezen.Ga naar voetnoot20. Enkele dagen later, op 6 juni, stuit Miranda op ‘een pa- | |
[pagina 83]
| |
trouille van de cavalerie, die zich met een officier van de politie begaf naar het huis van de ambassadeur van Frankrijk - ik ging daar ook heen en trof een menigte van meer dan duizend mensen die verontwaardigd voor de woning stonden en vertelden hoe zijn bediende (een chasseur) op straat met zijn sabel drie kinderen had verwond (...) en ze stonden op het punt het huis binnen te dringen (...) tenslotte kwam een andere patrouille van de infanterie die het huis omsingelde om te voorkomen dat het volk het aanviel - ik ging naar mijn logement en overal zag ik dat oproerige lieden er met veel lawaai heen snelden in een soort van algemene opstand.’Ga naar voetnoot21. Daags erop, zo schrijft Miranda in zijn dagboek, blijft het huis bewaakt en maakt St. Priest in een communiqué bekend dat de bevolking heeft gezongen dat hij verdiende om te worden gehangen en dat hij en zijn vrouw hopelijk zouden worden verslonden door honden en gieren. Miranda gaat voort met het bekijken van instellingen van allerlei aard. Het Haagse spinhuis herbergt niet meer dan drie mannelijke gevangenen, die in kleine cellen hun dagen slijten. In een kamer ontdekt Miranda tot zijn ontzetting verscheidene martelwerktuigen. De zwaar gestraften krijgt hij niet te zien, omdat zij zich bevinden in een inrichting vlakbij de Gevangenpoort en daar is het verboden toegang. In het Evangelisch-Luthersch Arm- en Weeshuis vertellen de tien bejaarden, negen vrouwen en een man, hem dat ze het er naar hun zin hebben. Het huis biedt tevens onderdak aan een groep arme kinderen, zeventien meisjes en dertien jongens. In het Sint Nicolaasgasthuis bevinden zich acht mannen en twintig vrouwen. De mannen zijn ondergebracht in drie kleine vertrekken, terwijl de vrouwen wonen in ‘een grote zaal met eenheden die met hout van elkaar zijn gescheiden, waarin ieder een bed heeft, een tafel, een kast, serviesgoed, dat niet mag ontbreken, en portretten van de prins en anderen met oranje (...) en het vuur waarmee deze oude vrouwen zijn partij kiezen en de krant lezen is ongelooflijk - zodat ik hen een beetje ging plagen en daar gingen ze opgewekt en levendig op in (...) dat is republikanisme!’ | |
[pagina 84]
| |
Miranda wandelt naar een weeshuis dat wordt bewoond door 205 meisjes, 250 jongens en 150 oude vrouwen.Ga naar voetnoot22. Het ontbreekt hier aan de hygiëne en netheid die elders in Holland zo vanzelfsprekend zijn. Verder slapen hier, net als in het Amsterdamse Maagdenhuis, twee of drie kinderen in een bed. Om twaalf uur ziet Miranda de kinderen hun maaltijd gebruiken en verbaast zich erover hoe sober het middagmaal is: een paar bonen, geen bouillon, en verder alleen wat brood en kaas. De oudere kinderen krijgen in plaats van bonen gort met melk en als koude maaltijd krijgen allen bier en brood met kaas of reuzel. 's Avonds is het menu hetzelfde als 's middags, met dit verschil dat het bier wordt vervangen door met water aangelengde melk. Teruglopend naar huis valt het Miranda op dat de meibomen voor het paleis en voor de woonhuizen zijn weggehaald. Op 9 juni, twee dagen later, wordt Miranda ontboden ten huize-Camper, waar een literaire sociëteit samenkomt. Het pijprokende gezelschap snijdt die avond onder het genot van een glaasje drank verschillende onderwerpen aan. Na urenlange discussies wordt de bijeenkomst besloten en krijgt Miranda een uitnodiging voor een volgende bijeenkomst, wat er op duidt dat hij zich met de geleerden kan meten. In de dagen die volgen wisselt Miranda, naar we mogen aannemen in het Frans, veel van gedachten met Hemsterhuis, die het Nederlandse politieke bestel niet voor verbetering vatbaar acht. Het zijn niet alleen zulke theoretische kwesties die de Venezolaan bezighouden. Regelmatig komt de actualiteit aan de orde. Zo verneemt hij van een serie verkrachtingen in 's-Hertogenbosch door een prinsgezind regiment. Het juridisch onderzoek moet al onmiddellijk worden gestaakt, omdat geen enkele vrouw wenst te belanden op de lijst met slachtoffers. Miranda verhuist dan naar Rotterdam. Hij is lyrisch bij zijn beschrijving van de Boompjes, waar hij langs de Maas wandelt, en over het uitzicht dat de toren van de Grote Kerk biedt over de omgeving. Hij meent zelfs Haarlem en Utrecht te kunnen onderscheiden. Om vijf uur 's middags bezoekt Miranda buiten de stad een theatervoorstelling van de Compagnie van Amsterdam. Bij de eerste acten van de tragedie (de ‘Olympia’) zijn er slechts vijftig toeschouwers, maar wanneer de toegangsprijs wordt gehalveerd, groeit de publieke belangstelling zienderogen. Miranda is niet gecharmeerd van de acteurs. In Gouda, een stad met meer dan driehonderd pijpfabrikanten, leert hij het een en ander over de pijpmakerij: één man kan er vijfhonderd per dag maken en ze worden voor vijf stuivers het dozijn verkocht. Het Rotterdamse Tucht- en Werkhuis is behoorlijk schoon, maar kan de vergelijking met de Amsterdamse gevangenis niet doorstaan. Het ziekenhuis | |
[pagina 85]
| |
is daarentegen het beste dat Miranda heeft gezien in het hele land. Na een concert van een blinde organist in de Grote Kerk gebruikt Miranda de lunch met de Britse consul Crawford.Ga naar voetnoot23. Infanticide, zo vertelt deze hem, komt in dit land niet voor. Het is hier geen schande om een kind te verwekken, zodat veel meisjes ongetrouwd met een kind kunnen leven zonder dat ze zich oneer aandoen. Via Willemstad en Roosendaal reist Miranda dan naar Zeeland. Hij vaart langs Zuid-Beveland, een eiland ‘zo vruchtbaar en mooi, dat het op Calypso lijkt’. Op Walcheren gaan hij en Andrés aan wal bij het fort Rammekens. Een boer ontvangt Miranda thuis en regelt een calèche (een licht, open rijtuig), dat hem naar Middelburg brengt, waarvandaan de tocht de volgende dag per koets wordt voortgezet. Ondanks de regen is Miranda uitgelaten over de bestrating en het landschap. Er is geen stad, schrijft hij, met beter plaveisel, de landerijen liggen er prachtig bij, elke voet land is onderhouden en de landhuizen zouden elders paleizen heten. De koets houdt stil in Oostkapelle, waar de inwoners een kerkdienst bijwonen. Miranda en Andrés gaan de kerk binnen en zien dat allen, zowel mannen als vrouwen, in het zwart gestoken zijn en hun hoofddeksel op hebben. ‘Een voornaam en robuust slag mensen’, noteert Miranda. De reiziger is minder te spreken over een groep jongens die hem later op de dag, na een wandeling over de Westkappelse Zeedijk, onder het roepen van onverstaanbare woorden met stenen bekogelt. Maar erger nog is dat de mannen die het zien gebeuren de jongens hun gang laten gaan. ‘En dan hebben ze het over de Turken!’, roept Miranda uit. In Vlissingen voert een zeeman hem naar het arsenaal, volgens Miranda het enige in Europa dat zich tussen twee openbare straten bevindt. Een kleermaker die een klein mondje Frans spreekt fungeert de volgende dag in Middelburg als gids. De wandeling voert onder meer langs het Molenwater en de Beurs, waar Miranda in de zuilengang dertig neringdoenden telt. In zijn eentje wandelt hij in de regen door Veere en Arnemuiden en om tien uur 's avonds treft hij zijn kleermaker weer. Samen bezoeken ze een bordeel, waar drie ‘musici’ elk tussen de dertien en vijftien ‘priesteressen’ in dienst hebben. Bij het fort Rammekens gaat Miranda weer voor zeil en via Tholen bereikt hij Bergenop-Zoom. Op 25 juni verlaat hij de Republiek en reist verder naar Antwerpen, waar hij al meteen geschokt wordt door de smerigheid, die een schril contrast vormt ‘tussen dit volk en het Hollandse’. Hier eindigen de dagboekaantekeningen die betrekking hebben op de reis van Francisco Miranda door de Republiek. De dagboeken zijn samen met | |
[pagina 86]
| |
zijn andere geschriften tussen 1929 en 1950 in Venezuela uitgegeven.Ga naar voetnoot24. Het is geen onverdeeld genoegen om in de dagboeken te lezen. Miranda doorspekte zijn Spaans met gallicismen en maakte zijn zinnen vaak niet af. De aantekeningen maken de indruk spontaan op papier te zijn gezet zonder dat veel zorg is besteed aan de stijl. De Venezolaan heeft in elk geval niet, zoals dikwijls gebeurde, passages uit reisgidsen gekopieerd. De dagboeken zijn verder interessant vanwege het tijdstip waarop Miranda de Republiek aandeed. Het was het voorjaar van 1788 en in de voorbije herfst hadden de Pruisische troepen de Patriotten het zwijgen opgelegd. Dezen waren gevlucht - Miranda zou hen tot in Bazel tegenkomen - of hielden zich verre van de politiek. De Oranje-partij zat weer in het zadel en in stad na stad werd verordend dat de burgers oranje linten of kokardes in hun kleding moesten dragen. Wie daaraan geen gevolg gaf kon, zoals Miranda ondervond, tenminste op een verwensing rekenen. Toerisme was in de achttiende eeuw alleen weggelegd voor een kleine groep van rijke personen. Miranda vormde geen uitzondering op deze regel. Hij logeerde steevast in de betere hotels: in Amsterdam bij Thibault, in Den Haag in de Lyon d'Or en in Rotterdam in de Maréchal de Turenne. De mensen met wie hij omging, zoals de koopmans- en bankiersfamilies Braunsberg, Van Staphorst en Hope, behoorden tot de elite. Door zijn brede interesse kwam Miranda tevens in aanraking met filosofen en wetenschappers van naam. Zowel Camper als Hemsterhuis schijnen zijn gezelschap op prijs te hebben gesteld. Miranda had vooral oog voor de toeristische trekpleisters. Tijdens zijn tocht liet hij zich door bestaande literatuur, kennissen en gidsen informeren over de voornaamste steden en hun bezienswaardigheden. Zoals voor het overgrote deel van de reizigers was zijn reisdoel gelegen binnen de driehoek Amsterdam-Rotterdam-Maassluis.Ga naar voetnoot25. Het waren niet alleen fraaie of historisch belangwekkende gebouwen en verzamelingen die op zijn programma stonden. Miranda koesterde een speciale belangstelling voor instellingen die zich aan de rest van de samenleving onttrekken: de armenhuizen, weeshuizen, ziekenhuizen en gevangenissen. Het is niet verwonderlijk dat hij in het rasphuis entreegeld moest betalen, want dergelijke instellingen hoorden in de Republiek mede tot de toeristische attracties. Het was in de wees- en | |
[pagina 87]
| |
armenhuizen een komen en gaan van buitenlanders, die eenstemmig de Nederlandse liefdadigheid roemden.Ga naar voetnoot26. De vergelijking die Miranda in Oost-Groningen trekt met het Chinese platteland is weliswaar opvallend, maar geenszins uitzonderlijk. Menig vreemdeling kreeg in Zaandam, Broek in Waterland of elders in de Republiek associaties met China, hoewel geen van allen daar ooit was geweest. Maar de pittoreske huisjes en het veelvuldige verkeer te water waren hen bekend van gravures en reisverhalen.Ga naar voetnoot27. Het beeld dat Miranda verder schetst van de Republiek is tamelijk stereotiep. De mensen zitten het liefst in een binnenplaatsje of bij een herberg thee te drinken en pijp te roken. Ze zijn zo ernstig, dat ze zelfs in de Amsterdamse muziekhuizen onverstoord blijven kijken. Binnens- en buitenshuis heersen properheid en netheid, die in andere landen vaak ver te zoeken zijn.Ga naar voetnoot28. Miranda beschreef de zindelijkheid als een deugd, in tegenstelling tot vele Duitse en Franse reizigers van wie er één beweerde dat men voortdurend op zijn kleren moest passen, omdat huizen en hekken zo vaak geverfd werden. Evenmin contrasteerde de Venezolaan de zindelijkheid met een vermeend Nederlands gebrek aan fatsoen. Het was veeleer de natuur die Miranda ging tegenstaan. Hij raakte doordrongen van de beperkingen van een landschap dat hem aanvankelijk nog kon bekoren, maar tenslotte deed verzuchten: ‘Het laaggelegen land en de regelmatigheid van de tuinen zorgen voor een eentonigheid die op den duur ondraaglijk is.’Ga naar voetnoot29. | |
[pagina 88]
| |
Francisco Miranda's journey through the Dutch Republic in 1788In the late eighteenth century Francisco Miranda, one of South America's greatest adventurers, travels round the Dutch Republic. It is only a few months after the defeat of the Patriot movement and in the larger towns the citizens are ordered to wear orange cockades or ribbons. When the new French ambassador allows his servants to go outside without these marks, the people of The Hague rise in revolt. The police can just prevent the ambassador's residence from being stormed. Miranda notes it all down in his diary, which otherwise contains the vicissitudes of a well-to-do tourist. Miranda was particularly interested in the organization and living conditions of prisons and charitable institutions. Though he cannot evade the use of clichés in describing Dutch culture, his perceptivity makes his narrative interesting reading matter. |
|